Monthly Archives: Januari 2018

Eenheid: een stap dichterbij?

Vorige week bevatte de Adventist Review—het min of meer officiële orgaan van de adventistische wereldkerk—een opmerkelijk artikel over een zaak die de gemoederen in de Adventkerk blijft bezighouden. Hoe moet het nu verder met de kwestie van de inzegening van vrouwelijke predikanten? En vooral: Moet de kerk disciplinaire maatregelen nemen jegens unies en conferenties die ondanks het standpunt van de Generale Conferentie toch besloten hebben vrouwen tot het ambt van predikant in te zegenen?

Tijdens de najaarsvergadering van het bestuur van de kerk (waarin ook alle unievoorzitters zitting hebben) in het najaar van 2017 leed een plan van de topleiding van de kerk om de leiders van de organisaties die zich niet houden aan de kerkelijke richtlijnen, na veel gekrakeel, schipbreuk. De meerderheid van dit ongeveer 250 leden tellende bestuur was heel ontevreden over het proces dat eraan vooraf was gegaan en vond ook het voorstel zelf ondoordacht of zelfs totaal onaanvaardbaar.

In het artikel in het kerkblad werd uit de doeken gedaan hoe men tot een nieuw voorstel wil komen dat op de agenda kan worden gezet van de najaarsvergadering in oktober van dit jaar. Het geeft hoop dat het kerkblad meteen met zo’n artikel komt, en ook dat de commissie die zich met deze materie bezighoudt nu absolute openheid en transparantie wil garanderen. Als dat lukt, dan is dat in elk geval een grote stap voorwaarts. De vorige voorzitter van de Unity Oversight Committee, Tom Lemon, is teruggetreden—al dan niet onder pressie van hogerhand. In zijn plaats is nu Michael Ryan benoemd, een doorgewinterd bestuurder die ik goed heb leren kennen en vooral zou willen karakteriseren als een no-nonsense pragmaticus (let wel: dat is niet hetzelfde als niet-geestelijk of een politicus!). In de aanloop om tot een nieuw voorstel te komen om de ontstane impasse te doorbreken zal nu uitgebreid geïnventariseerd worden hoe men op allerlei niveaus in de wereldkerk denkt over een eventuele aanpak van uit de pas lopende unies. Zo is inmiddels aan alle unievoorzitters een lijst met zes vragen toegezonden. In hun antwoorden kunnen zij aangeven wat er naar hun mening moet gebeuren met deze ‘rebellerende” unies.

Het is te vroeg om te voorspellen of deze nieuwe aanpak iets positiefs gaat opleveren. Persoonlijk zou ik liever zien dat de kerk op Generale Conferentie niveau een stap terugdoet. Is het niet mogelijk om vooral de tijd zijn werk te laten doen? In het verleden hebben zich vaak ontwikkelingen voorgedaan, zonder dat er eindeloze vergaderingen, congressen, studiecommissies en besluiten van wereldcongressen nodig waren. Neem bijvoorbeeld het punt van al dan niet in gewapende militaire dienst gaan. Ooit was het voor iedereen duidelijk: Adventisten willen de overheid gehoorzamen, maar het dragen van wapens en die mogelijk gebruiken om andere mensen te doden, was tegen hun geweten. In sommige gebieden is dat nog steeds het gangbare standpunt, maar op heel veel andere plaatsen in de wereld vinden adventisten het nu een eer om hun vaderland te verdedigen. Persoonlijk betreur ik die ontwikkeling, maar het toont aan dat er een ontwikkeling kan zijn die tot diversiteit op een bepaald punt leidt, zonder dat dit al te veel spanning in de kerk veroorzaakt.

Is het niet mogelijk om voorlopig aan unies die dat willen de vrijheid te geven om met een systeem van slechts één soort geloofsbrief te werken, die aan mannen en vrouwen gelijke status en rechten geeft? Kunnen de gebieden in de wereld die daar niets in zien niet gewoon verdergaan met wat zij juist vinden? En kunnen we dan misschien eens aanzien hoe dingen zich ontwikkelen en over een jaar of tien de situatie nog eens goed evalueren?

Sommigen zullen zeggen: moeten we zoveel tijd nemen? Ik weet dat het in het adventistisch DNA zit om dingen snel te willen doen. Maar enige kennis van de geschiedenis van de kerk leert ons dat kerkelijke processen soms erg lang duren. In de Oosters-Orthodoxe wereld de bepaling van de juiste datum van het Paasfeest is altijd een heikel punt geweest. Een commissie die daarover vergaderde is er meer dan een halve eeuw mee bezig geweest. Ik geeft toe: dat is wel erg lang. Maar onszelf—en vooral Gods Geest—wat meer tijd gunnen dan we doorgaans gewend zijn te doen, lijkt me een goede zaak.

De Hut

Soms raak ik boeken kwijt. Ik vergeet meestal op te schrijven aan wie ik een boek heb uitgeleend. En sommige leners vergeten het terug te geven. (Ik moet bekennen dat ik ook enkele boeken in mijn kast heb die ik heb geleend, maar waarvan ik me de eigenaar niet meer herinner.) Soms gooi ik met pijn in het hart boeken weg, omdat er ruimte moet komen voor nieuwe boeken.

Ik weet niet wat er gebeurde met The Shack, van Wm. Paul Young. Ik kocht het een jaar of tien geleden in een christelijke boekhandel in Sidney. Nadat ik het had gelezen heb ik het, denk, ik uitgeleend. Hoe dan ook, ik was het kwijt. Maar vorige maand zag ik het weer staan in een boekwinkel in de VS en nu ligt het voor mij op mijn bureau. Van de Engelstalige uitgave werden wereldwijd zo’n 25 miljoen exemplaren verkocht. Van de Nederlandse editie die de titel De Uitnodiging meekreeg gingen ruim 25 duizend exemplaren over de al dan niet digitale toonbank.

Het boek begint ermee dat een klein meisje tijdens een kampeervakantie wordt ontvoerd. In een verlaten hut in Oregon worden aanwijzingen gevonden dat zij is vermoord. Vier jaar later ontvangt haar vader Mack, die nog steeds in diepe rouw is, een briefje met de uitnodiging om opnieuw naar de hut te gaan. De ondertekening doet hem vermoeden dat het briefje van God zelf afkomstig is. Na lange aarzeling gaat Mack terug naar de hut, waar hij drie personen aantreft: een zwarte vrouw, een Arabisch uitziende jongeman en een Aziatische vrouw. Het blijken respectievelijk de drie personen van de Drie-eenheid zijn: Vader, Zoon en Heilige Geest, maar in een heel andere gestalte dan hij zich God had voorgesteld. In lange gesprekken, die het grootste deel van het boek beslaan, probeert het drietal de vader nieuwe geloofsinzichten bij te brengen en hem te verzoenen met het vreselijke ongeluk dat hem heeft getroffen.

De recensies die het boek heeft gekregen variërend van “bagger” tot “geniaal”. Heel wat lezers zien het boek als godslasterlijk, terwijl anderen juist zeggen dat het hen heel veel steun heeft gegeven in hun geloofsleven. Ik bevind mij daar ergen tussenin. Het boek heeft m.i. geen al te grote literaire kwaliteiten, maar het stemt wel tot nadenken. Het onderwerp van het menselijk lijden blijft altijd actueel en het wordt in dit boek op een creatieve en indringende wijze besproken. Maar het bijzondere is toch vooral de wijze waarop God in beeld wordt gebracht.

Dat Jezus als een wat Arabisch uitziende man wordt gepresenteerd is niet zo schokkend, maar veel mensen zien Jezus toch vooral voor zich als een blanke, Europees of Amerikaans uitziende jongeman. Maar dat beeld klopt natuurlijk niet. De heilige Geest als een Aziatische jonge vrouw—wat moeten we daarmee? De meeste mensen hebben eigenlijk helemaal geen beeld van de Geest—wie of wat hij is blijft meestal behoorlijk vaag. In de vroege kerk werd over de Geest vaak wel in vrouwelijke termen gesproken.  Maar God de Vader als een knappe zwarte vrouw van zo’n jaar of veertig, dat is voor veel lezers toch wel een brug te ver. Dat staat volkomen haaks op het beeld dat de meeste christenen—voor een deel geïnspireerd door allerlei schilderijen uit de Middeleeuwen— van God de Vader hebben als een oude (blanke) man met een lange witte baard. Maar waarom zou je dat beeld wel voor ogen mogen hebben als je over God spreekt en hem (haar?) niet mogen voorstellen als een zwarte vrouw?

Een theologiedocent aan een van onze adventistische universiteiten vertelde mij eens dat hij, als hij colleges geeft over de godsleer, en met name over de Drie-eenheid, het boek The Shack als leesopdracht geeft, naast de technisch-theologische teksten die de studenten moeten lezen. Het is belangrijk, zei hij, dat de studenten beseffen dat je je de drie-enige God op allerlei manieren kunt voorstellen, maar dat het altijd menselijke beelden betreft. God is zo oneindig ver boven ons verheven dat we hem (?) nooit kunnen definiëren. Zelfs als we zeggen dat God een persoon is weten we niet wat we daarmee eigenlijk bedoelen. Het probleem is dat wij de Onbeschrijflijke moeten beschrijven met onze beperkte menselijke woordenschat. Het blijft voorzichtig zoeken naar woorden en beelden die ons in elk geval boven ons eigen niveau uittillen. Maar zodra we iets over God gezegd hebben moeten we meteen erkennen dat het niet meer dan menselijk stamelen was en dat we niet tot het geheim van wie en wat onze God is kunnen doordringen.

Nee, God de Vader is geen zwarte vrouw, maar ook geen blanke grijsaard. Hij is God. Hij/zij is mijn God, die op de een of andere manier mijn leven zin en toekomst geeft. En als we een beeld nodig hebben, als een concreet ruggensteuntje, om aan en over God te denken, laten we dan altijd wel beseffen dat het Gods werkelijkheid op geen enkele manier echt weergeeft. Want God woont niet in onze menselijk shack, maar in de hemel (wat dat woord ook maar moge betekenen).

 

Hoe zal het gaan?

Toen ik vorige week zaterdag aan het einde van de kerkdienst bij de deur stond om de mensen te groeten werd ik aangesproken door een oudere man in een rolstoel. Hij had gewacht tot iedereen voorbij was. Toen ik mij naar hem toeboog om hem een hand te geven, gaf hij aan dat hij me wat wilde vragen. Hij zei dat hij hij zich herinnerde dat ik hem eens had gezegd dat ik er niet van overtuigd was dat de wereld en alles daarop zo’n 6.000 jaar geleden in zes letterlijke dagen was geschapen. Ik herinner mij vaag dat hij mij inderdaad een jaar of zo geleden daarover een vraag had gesteld.

Dit was wat hij mij deze keer vroeg: ‘Gelooft u dat uiteindelijk heel veel mensen zullen worden gered? Zou het kunnen zijn dat er miljarden mensen uit alle eeuwen zullen opstaan? En gelooft u dat dit allemaal op één dag kan gebeuren? U hebt me eens gezegd dat u ervan uitgaat dat God waarschijnlijk via een heel langdurig proces heeft geschapen. Denk u dat God dan ook een lange tijd nodig heeft om ons allemaal terug te roepen uit de dood en de nieuwe wereld te scheppen waarop wij wachten?’

Ik verzekerde hem dat ik geloof dat God de Schepper is van alles, ook al weet ik niet precies hoe en wanneer hij alles maakte, en ook dat ik geloof in een leven na dit leven, hoewel ik ook niet precies weet hoe God dat allemaal zal aanpakken.

Mijn broeder in de rolstoel citeerde daarop 1 Tessalonicenzen 4:16 en 1 Korintiërs 15:52.  Wanneer het signaal gegeven wordt , de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan. . . .  Wanneer de bazuin weerklinkt, zullen de doden worden opgewekt met een onvergankelijk lichaam en zullen ook wij veranderen.

Wat dacht ik van deze teksten, vroeg hij. ‘Zijn die teksten niet glashelder?’ Inderdaad deze teksten lijken op het eerste gezicht nogal duidelijk, maar ik moet toegeven dat ik toch een heleboel vragen heb. Zeker, God weet wie bij hem horen en op de een of andere manier zorgt hij ervoor dat zij een nieuw, eeuwig, leven tegemoet kunnen gaan. Maar hoe gaat dit gebeuren? Is er sprake van letterlijke bazuinen en van een letterlijk roepen van een aartsengel? En wat gebeurt er met al degenen die niet bij deze “eersten’ zijn die weer levend worden? Volgens Openbaring 20 worden zij duidend jaar later opgewekt. Is dat getal duizend symbolisch of letterlijk? En waarom moet deze groep tot leven worden gewekt om daarna in de “tweede dood” weer te worden verdelgd? En wat is precies de rol van degenen die gered worden in het goddelijk oordeel? En waarom gaan de geredden eerst naar de hemel om vervolgens toch weer op Planeet Aarde terecht te komen?

Ja, zoals ik legio vragen heb met betrekking tot de oorsprong van de wereld en het ontstaan van de mens, heb ik ook massa’s vragen over de toekomstige nieuwe schepping. Maar ik kan goed met deze vragen leven. Ik weet niet hoe en wanneer God alles maakte. Het lijkt erop dat hij een evolutionair proces heeft gebruikt, maar vast staat voor mij dat hij de Schepper is en dat ik een schepsel ben dat hem eerbied en loyaliteit verschuldigd is. Dat te weten is genoeg

En hoewel ik mij geen enkele voorstelling kan maken van hoe God alle dingen weer nieuw zal maken, geloof ik dat er een moment komt dat God in de geschiedenis ingrijpt door middel van de tweede komst van zijn Zoon en dat ik, vanwege Gods liefde en almacht, mij veilig aan hem kan toevertrouwen. Het is genoeg om te weten dat hij mijn God is en dat hij op de een of andere manier voor mij zorgt. Omdat ik mij behouden mag weten hoe ik mij verder geen zorgen te maken.

Mijn vragensteller was duidelijk niet helemaal tevreden met mijn antwoord. Ik weet dat hij de Bijbel op een andere, veel letterlijke, manier leest dan ik doe. Ik weet niet precies hoe ik de verschillende teksten over dit onderwerp moet begrijpen en hoe ik alle informatie zo aan elkaar kan rijgen dat ik ook maar een klein beetje begin te begrijpen hoe God de wereld herschept en zijn kinderen weer tot leven wekt.  Maar in geloof wil ik vasthouden aan de belofte dat er eeuwig leven zal zijn en dat dit op de een of andere manier ook is wat God, in zijn genade, voor mij in petto heeft. Dat is een voldoende antwoord op al mijn vragen.

Nieuwjaarsboodschappen

De overgang van “oud naar nieuw” gaat voor de meesten van ons gepaard met een aantal vaste rituelen. We kijken gespannen naar de klok op ons tv-scherm, wachtend op het moment dat de wijzer bij “12” is aan gekomen, en op dat moment wensen we elkaar een “gelukkig nieuwjaar”. In veel landen gaat het begin van het nieuwe jaar gepaard met het afsteken van vuurwerk. In Nederland bakken en eten we oliebollen en appelflappen.

Maar een vast onderdeel van de eerste dag van het nieuwe jaar betreft de nieuwjaarsboodschappen van staatshoofden en politieke en godsdienstige leiders. Mijn vrouw en ik zorgen ervoor dat we de toespraak van onze koning Willem-Alexander niet missen en dat geldt meestal ook voor de toespraak van de Engelse koningin Elisabeth. Beiden hebben gewoonlijk iets positiefs te melden aan hun ‘onderdanen”. De boodschap van de Nederlandse koning was dit jaar wellicht wat somberder dan anders, maar ik vond zijn nadruk op het belang van het wij-gevoel tegenover het ik-gevoel wel heel betekenisvol. Natuurlijk bleven we ook niet verschoond van hoe de Amerikaanse president de wereld vanuit zijn golf-buitenplaats in Florida beloofde dat het proces om Amerika weer “great” te maken zelfs sneller gaat dan hij aanvankelijk zelf had gedacht.

Ik wil ook op nieuwjaarsdag graag zien en horen hoe de paus de menigte op het plein van de St. Pieter toespreekt en vervolgens zijn zegen urbi et urbi (voor de stad en voor de wereld) geeft. Zoals we konden vermoeden sprak Paus Franciscus vooral over de mensen die in moeilijkheden verkeren, zoals de migranten en de vluchtelingen. En hij raakte ook een van zijn favoriete thema’s—vrede—waarbij hij nadrukkelijk verwees naar de situatie van de Palestijnen en se Syriërs.

Ik bewonder de persoon en de leiderschapskwaliteiten van Justin Welby, de huidige aartsbisschop van Canterbury en de leider van de wereldwijde Anglicaanse Kerk. Hij heeft een moeilijke taak die wel enigszins te vergelijken valt met die van de voorzitter van de wereldwijde Adventkerk. Beiden zijn leiders van een kerk die leden heeft in een groot aantal landen, met een massa verschillende culturen en tradities. En beiden hebben met een aantal problemen te maken, zoals homoseksualiteit en de vrouw in het ambt. In zijn korte toespraak die door de BBC werd uitgezonden sprak Welby over de troostende rol van het geloof als het leven moeilijk is. Hij verwees naar de verschillende terroristische aanvallen in het Verenigd Koninkrijk in 2017 en de enorme brand in het Greenfell Tower appartementencomplex.

Wat mij in de boodschappen van zowel de paus als de aartsbisschop opviel was hoe zij het geloof en de kerk verbonden met de wereld waarin wij leven en met de gebeurtenissen van elke dag op de plekken waar wij wonen. Dat miste ik heel erg in de boodschap van ds. Ted Wilson, de leider van de wereldwijde Adventkerk. Hij verwees naar de goede en de slechte dingen die het jaar 2017 ons bracht, maar zijn belangrijkste wens voor zijn geloofsgenoten voor het nieuwe jaar is dat zij hun aandacht vooral zullen richten op Jezus als hun Hogepriester, die voor ons dienst doet in het hemels heiligdom. Hij citeerde daarbij een paragraaf uit het boek De Grote Strijd van Ellen White, waarin zij de gelovigen aanspoort om de onderwerpen van het hemels heiligdom en het “onderzoekend oordeel” tot het belangrijke onderwerp van studie te maken.

Dat de belangrijkste adventistische leider naar een of meer specifiek adventistische geloofspunten zou verwijzen viel wel te verwachten. Maar het stelde mij toch wel teleur dat hij geen enkele poging deed om een link te leggen tussen het adventistisch geloof en de Adventkerk enerzijds en de wereld van 2018 anderzijds. Ja, adventisten geloven in het komende, eeuwige koninkrijk. Maar het evangelie is ook overduidelijk dat dit koninkrijk nu al, op de een of andere manier, in onze wereld aanwezig is, en dat het een van de meest cruciale aspecten is van ons leven als Christenen dat de waarden van dit koninkrijk in het “hier en nu” van ons dagelijks leven zichtbaar worden.