Monthly Archives: Mei 2020

‘Reach the World: I Will Go’

De adventistische wereldkerk heeft al lange tijd de traditie om een motto te kiezen voor elke periode van vijf jaar. Zo’n slogan wordt dan tijdens de Generale Conferentie met de nodig fanfare bekendgemaakt. Dit jaar wordt de traditie enigszins in de war geschopt, want de Generale Conferentie die over enkele weken in Indianapolis zou worden gehouden is door de Covic-19 perikelen een jaar uitgesteld en zal nu in afgeslankte vorm van 20 tot 25 mei, 2021 plaatsvinden. Maar tijdens de voorjaarsvergadering van het wereldbestuur, die onlangs via Zoom plaatsvond, werd besloten binnenkort alvast het motto voor de kerk voor de komende vijf jaar te lanceren. Dat zal nu gebeuren via alle beschikbare media waarover de kerk beschikt in het weekend van 3-4 juli a.s.

Het nieuwe thema (motto of slogan—ik weet niet welk woord het meest toepasselijk is) is: Reach the World: I Will Go.’ Toen ik het hoorde kwamen deze woorden niet direct als erg inspirerend bij mij over. Na de slogan Total Member Involvement van de afgelopen vijf jaar klinkt het nieuwe thema niet bijzonder vernieuwend.

Het kiezen van een motto voor een kerkgenootschap roept bij mij trouwens wel wat vragen op en dat geldt met name voor thema’s als Total Member Involvement en Reach the World: I Will Go. Allereerst vraag ik mij af of een geloofsgemeenschap dergelijke motto’s nodig heeft. Ik ken (in elk geval in de Europese context) geen kerken die regelmatig een nieuwe slogan kiezen. Het lijkt in mijn beleving iets te veel op een politieke organisatie die goed wil scoren in de volgende verkiezingen of op een winkelketen die het in de komende seizoen over een andere boeg wil gooien.

Toch heb ik een nog groter bezwaar, namelijk dat de thema’s die de kerk dikwijls heeft gekozen—en dat geldt ook weer voor deze nieuwe leuze—heel erg actiegericht zijn. Wat is de bedoeling van Total Member Involvement? Natuurlijk, dat alle kerkleden actief aan kerkelijke activiteiten deelnemen en al het mogelijke doen om de adventistische boodschap te delen met anderen. En Reach the World: I Will Go heeft eenzelfde intentie. Op zich kan je als kerklid daar weinig bezwaar tegen hebben. Maar het is wel steeds zo ongeveer hetzelfde patroon. En of het veel effect sorteert is natuurlijk een heel andere zaak. Bij mijn weten is daar nooit serieus onderzoek naar gedaan.

Bij mij rijst vooral de vraag. Wat heeft de kerk op dit moment in haar geschiedenis het meeste nodig? Een oproep aan de leden om actiever te worden? Om zich individueel en collectief meer in te spannen om de ‘drie-engelen-boodschap’ uit te dragen en om de andere adventistische geloofspunten te promoten? Of is het vooral een bezinning op de vraag wat adventisten in deze huidige tijd aan de wereld om hen heen nu eigenlijk te vertellen hebben? Moeten we niet, voordat we erop uitgaan (wat dat ‘erop uitgaan’ ook concreet mag betekenen) weten wat die ‘drie-engelen-boodschap zou kunnen betekenen voor onszelf en voor andere postmoderne mensen van de eenentwintigste eeuw?

De Adventkerk is altijd sterk actiegericht geweest. Dat heeft naar mijn mening vooral te maken met het feit dat de kerk in Noord-Amerika ontstond en nog steeds sterke Amerikaanse trekken vertoont. De Amerikaanse mentaliteit is niet in de eerste plaats een denk-mentaliteit maar eerder een doe-mentaliteit. Het utilitarisme was dan ook een van de filosofische stromingen die vooral in de Verenigde Staten ingang vond. Het gaat daarbij om het streven om de dingen te bereiken die van nut zijn voor zoveel mogelijk mensen. Een groot deel van de huidige Protestantse zendingsactiviteiten in de wereld wordt nog steeds vanuit Amerika georganiseerd en gefinancierd. Het ongekend grote aantal ‘independent ministries’ in de Adventbeweging is wellicht ook vanuit die Amerikaanse achtergrond te verklaren. Het evangelie vraagt om actie. De vraag van velen is dan: wat kan ik doen om die gewenste activiteit te realiseren? Wat kost het en hoeveel menskracht heb ik nodig? Zo werd menige ‘independent ministry’ geboren.

Het actiegerichte karakter heeft zeker enorm bijgedragen tot de vaak exponentiële groei van de Adventkerk. En ik zal de laatste zijn om te beweren dat christen-zijn en de keuze voor christen-zijn-binnen-een-bepaalde-geloofsgemeenschap geen actieve inzet vraagt. Maar ik ben er tegelijkertijd van overtuigd dat de Adventkerk een kritiek punt heeft bereikt in haar ontwikkeling. Kerkgroei door middel van het rekruteren van nieuwe leden is nu niet de grootste prioriteit. Wat vooral nodig is, is bezinning op de vraag hoe de adventistische geloofstraditie weer (om een klassieke term te gebruiken) ‘tegenwoordige waarheid’ kan worden. Hoe kan die traditie zó vorm krijgen en zó verwoord worden dat we met nieuwe overtuiging ‘involved” willen zijn en een duidelijker beeld hebben van wat we willen doorgeven aan ‘the world.’ De oproep om ‘de wereld’ in te trekken en op die een of andere manier het geloof met anderen te delen is niet genoeg. Wie zijn geloofsovertuiging wil uitdragen moet een duidelijke visie hebben op wat die overtuiging in 2020 voor de post-christelijke mensen in de westerse wereld zou kunnen betekenen. Dat heeft de kerk nodig. Mijn hoop is en blijft dat mijn kerk die die richting zal inslaan: bezinning vóór, of in elk geval gelijktijdig met, activiteit.

Wennen aan het ‘nieuwe normaal’

Tijdens de persconferenties van de minister-president en andere ministers horen we steeds dat we zullen moeten wennen aan een heel andere samenleving. Het wordt niet meer zoals vroeger. Wel, we zullen zien.

In 1973 sprak de toenmalige Nederlandse minister-president—Joop den Uyl—op het hoogtepunt van de zgn. oliecrisis, die we toen beleefden, het Nederlandse volk toe. Door politieke verwikkelingen in het Midden-Oosten was de oliekraan voor een deel dichtgedraaid. Dat leidde onder meer tot rantsoenering van de benzine en tot een verbod van autorijden op zondag. Den Uyl keek bijzonder ernstig toen hij met de nodige dramatiek aankondigde: ‘Het wordt nooit meer zoals vroeger.’ Wel, het bleek allemaal nogal mee te vallen en snel was het allemaal weer zoals het enkele maanden eerder was.

Zal het nu ook zo gaan? Of zullen we inderdaad moeten gaan wennen aan ‘het nieuwe normaal’ waar de bazen van ons land het nu steeds over hebben? Zal de ‘anderhalve-meter-samenleving’ maanden of misschien zelfs jaren het gevestigde patroon worden? Het lijkt er in elk geval wel op dat ons leven er voorlopig op allerlei terreinen nogal anders uit zal zien dan we tot voor ruim twee maanden geleden gewend waren. Maar, de eerste stappen naar versoepeling van allerlei overheidsmaatregelen zijn intussen gezet. Ook door mij.

Dinsdag j.l. kon ik weer naar de kapper. Weliswaar met afspraak, zodat er geen andere wachtenden zouden zijn. De kapper droeg keurig een mondkapje. Ik moest ernaar gissen in hoeverre hij zijn spullen na de vorige knipklant keurig had gereinigd. Misschien wel, en was dat dan de reden dat hij nu vier euro meer vroeg dan gewoonlijk.
De dag daarna had ik weer mijn eerste afspraak bij de pedicure. Mevrouw Natasha zag er wat wonderlijk uit achter haar gezichtsbescherming en beschermende kleding. Tussen haar en mij was een scherm van doorzichtig plastic. Ik was blij dat de behandeling plaats kon vinden en heb zonder problemen geaccepteerd dat het tarief een paar euro’s was verhoogd. Heel voorzicht gaan we nu ook ons sociale leven weer wat opstarten. Op woensdagavond dronken mijn vrouw en ik koffie bij een van onze buren—natuurlijk rekening houdend met de anderhalve-meter-regel! En dan waren er een paar Zoom-vergaderingen en natuurlijk de digitale kerkdienst op sabbat.

Vandaag (donderdag) is het Hemelvaartsdag. Het is een nationale feestdag, maar slechts een kleine minderheid van de bevolking beseft dat christenen vandaag gedenken dat het v40 dagen na Pasen de dag is dat Jezus Christus naar de hemel ‘voer’. Het is nu sinds jaar en dag een uitgaansdag. Met mooi weer zitten de stranden en de terrassen vol, en is het topdrukte bij Ikea en de meubelboulevards. Vandaag was het weliswaar fantastisch weer, maar de restaurants en de terrassen blijven nog tot 1 juni gesloten. Toch trok Nederland er massaal op uit en kwam de anderhalve-meter-samenleving van het nieuwe-normaal ernstig onder druk te staan.

Mijn vrouw en ik vonden ook dat we wel toe waren aan een dagje uit. We besloten een ritje te maken door onze Flevopolder, dan via de dijk van Lelystad naar Enkhuizen, om vervolgens wat dorpjes te verkennen in de kop van Noord-Holland. Voordat we Zeewolde uitreden konden we bij een van drie plaatselijke benzinestations even een paar flesjes water en een paar gezonde knäckebroodjes bemachtigen. Drie kwartier later zagen we aan het begin van de Knardijk op een parkeerplaats twee kraampjes met etenswaar staan—natuurlijk zonder tafeltjes en stoelen, maar we konden in elk geval twee bekertjes koffie (van zeer matige kwaliteit) bemachtigen. Maar, à la, in het ‘nieuwe normaal’ kan je niet al te kritisch zijn, nietwaar? Bij onze inspectie van de Noord-Hollandse dorpen zochten we na enige tijd vooral ook naar een etablissement met sanitaire voorzieningen. Bij een oprit naar een snelweg lachte het geluk ons toe: zowaar een benzinestation met toiletten die open waren en een winkel met o.a. krentenbollen. En op de terugtocht naar huis vonden we ook nog een cafetaria waar we een zakje patat konden kopen, dat we dan natuurlijk wel in de auto zittend moesten verorberen.
Zo zag ons dagje in het ‘nieuwe normaal’ eruit. Ondanks de beperkingen genoten we ervan!

Natuurlijk beseffen we de ernst van de pandemie. En we prijzen ons gelukkig dat we onbesmet zijn gebleven en dat we niet in een land leven waar onverantwoordelijke geestelijk gestoorden zoals Trump en Bolsenaro aan de touwtjes trekken. Intussen hopen we dat de situatie zich in ons land zo ontwikkelt dat we over ongeveer tien dagen ook weer gebruik kunnen gaan maken van het openbaar vervoer, mits we een mondkapje dragen en we ook weer gebruik kunnen gaan maken van de horeca. We zijn er klaar voor: een eerste stapeltje mondkapjes ligt al op tafel in onze woonkamer.

PS
Ook in de kerk ontwikkelt zich het ‘nieuwe normaal’. Iemand van de Adventgemeente in Den Haag belde mij gisteren en zei dat men op 3 juli weer een echte kerkdienst hoopt te houden. Zij herinnerde mij eraan dat ik voor die datum op hun preekrooster sta.
Dat noem ik goed nieuws.

Zullen er dinosaurussen zijn op de Nieuwe Aarde?

Zullen er dinosaurussen zijn op de nieuwe aarde? En zullen we daar ook van een kop koffie kunnen genieten? Tot de afgelopen week had ik me die vragen nooit gesteld.

Vorige maand heb ik een tweetal Zoom-presentaties gehouden voor zo’n honderd leden van de Sligo kerk in Washington DC, die gewend zijn om in een speciale sabbatschoolklas allerlei onderwerpen te behandelen zonder dat het traditionele ‘lesboekje’ eraan te pas komt. Momenteel komt deze groep mensen niet fysiek bij elkaar, maar gaat het via Zoom—de digitale techniek die in de afgelopen maanden een fenomenale groei heeft doorgemaakt. Mijn presentaties waren gebaseerd op mijn nieuwste boek IK HEB EEN TOEKOMST-over dood, opstanding en eeuwig leven. Bij de discussie na de tweede presentatie vroeg een van de digitale deelnemers (een studiegenoot op Andrews University van ruim 45 jaar geleden), of ik het boek kende van een zekere Dr. Randy Alcorn dat over het onderwerp Hemel gaat. Hij dacht dat ik het interessant zou vinden en dus bestelde ik het de volgende dag in Engeland via www.bookdepository.com. Het boek arriveerde binnen een week en inmiddels heb ik er hier en daar wat stukken in gelezen.

De schrijver van het boek (dat heb ik intussen wel begrepen) verschilt op een aantal fundamentele punten van de adventistische visie op de dood en het leven hierna. Hij verdedigt bijvoorbeeld de gedachte dat de onsterfelijke ziel van de mens direct na de dood naar de ‘eerste’ hemel gaat, om later—na de lichamelijke opstanding—eeuwig te leven in de definitieve hemel ofwel de nieuwe aarde. Verder wil de schrijver niets weten van mensen die het bestaan van een eeuwige hel ontkennen!

Dat was echter niet de reden waarom mijn oude studievriend mij dit boek aanraadde. Uit mijn lezing begreep hij dat ik heel voorzichtig wilde zijn met het schetsen van een al te concreet beeld van de nieuwe aarde. Inderdaad benadrukte ik dat de bijbelschrijvers alleen maar iets over onze eeuwige bestemming konden zeggen in beelden die in hun tijd en cultuur pasten. Zo wil Jesaja ons wijngaarden laten planten en huizen laten bouwen, terwijl Johannes verwijst naar een stad met muren en poorten zoals hij een stad kende. En als we kijken naar hoe kunstenaars in de loop der eeuwen het eeuwige paradijs hebben uitgebeeld, dan zien we hoe zij ook steevast motieven en beelden gebruikten waarmee zij in hun tijd vertrouwd waren.

Maar Randy Alcorn maakt het in zijn boek heel concreet. Hij benadrukt dat de nieuwe aarde identiek is aan onze huidige aarde, maar dan totaal vernieuwd en volmaakt. Wat we zullen ervaren zijn niet allemaal nieuwe, heel andere, dingen dan dat we nu gewend zijn. het zijn in wezen dezelfde dingen maar dan volmaakt. Hij vindt het een fantastische gedachte om straks in een stad met dikke muren te wonen, zoals Johannes het nieuw Jeruzalem beschrijft. Natuurlijk zijn die muren niet meer nodig, maar ze zijn er om ons te herinneren aan Gods almacht om ons te beschermen. De natuur zal verder niet fundamenteel anders zijn dan wat we nu op deze aarde hebben—afgezien van het feit dat er uiteraard geen natuurrampen meer zullen voorkomen. Bij de watervallen die we daar zullen hebben verdwijnen de huidige Niagara watervallen totaal in het niet.

Ik pluk zomaar een dingen uit de honderden bladzijden die deze auteur besteedt aan zijn beschrijving van onze eeuwige toekomst. Eén vraag trok vooral mijn belangstelling: Zullen we koffie drinken in de eeuwigheid? Dit zijn volgens Dr. Randy Alcorn de feiten: God maakte de koffie. Koffie groeit op de aarde die God voor ons maakte en die de mens moest bewerken. Bij de bomen die God schiep was ook de koffiestruik. Daarvan gold ook dat God die als ‘zeer goed’ bestempelde. Bovendien lezen we in de Bijbel dat alle goede dingen onder dankzegging moeten worden aanvaard. We mogen ervan uitgaan dat onze smaakpupillen op de nieuwe aarde nog beter zullen functioneren dan nu en dat de koffie nog oneindig veel beter zal smaken dan nu al het geval is! Via soortgelijke redeneringen volgt ook de conclusie dat ook onze huisdieren niet zullen ontbreken in ons eeuwig bestaan. En het wordt steeds beter: er is geen enkele reden om te denken dat er geen boeken, in de vorm die we die nu kennen, zullen zijn! En dan vind ik een paar bladzijden verder de verzekering dat er zonder twijfel ook dinosaurussen op de nieuwe aarde zullen zijn. Ze werden immers ooit door God geschapen? Doordat het hier op aarde fout liep zijn allerlei diersoorten uitgestorven, maar het ligt toch voor de hand om te denken dat wat God oorspronkelijk schiep weer ‘in volle glorie’ zal worden herschapen?!

Eigenlijk vind ik het wel amusant om dit soort dingen te lezen, maar ook niet meer dan dat. Ik geloof in eeuwig leven. Ik ga er vanuit dat er sprake is van continuïteit in die zin dat we straks dezelfde mensen zullen zijn. De sterfelijke onvolmaakte persoon die ik nu ben zal straks onsterfelijk en volmaakt worden opgewekt. Hoe ik me dat precies moet voorstellen weet ik niet. Dat kan ik niet weten zolang ik in het hier en nu leef. De voorstelling die dr. Acorn van onze eeuwige bestemming geeft is het speculatieve resultaat van een bedenkelijke manier van bijbellezen, die mijns inziens weinig met echt geloof te maken heeft. Echt geloof zegt: Heer, ik hoor bij u en vertrouw op u. En hoe het allemaal straks wordt: ik zie het wel. Uit de Bijbel krijg ik een paar ideeën mee, maar verder laat ik me graag verrassen.

De waarde van een mensenleven

Al weer geruime tijd geleden was er in Kopenhagen een conferentie over bepaalde aspecten van internationale ontwikkelingssamenwerking. Een professor uit de Engelse stad Nottingham meende dat de economische waarde van een gemiddelde Amerikaan op zes miljoen dollar zou kunnen worden gesteld. Wie in de Verenigde Staten heel gevaarlijk werk doet, zo hield de professor zijn gehoor voor, vraagt gewoonlijk zo´n 60.000 dollar extra salaris voor elke procent meer kans dat hij een fataal ongeluk krijgt. Als dus één procent kans op doodgaan gelijk staat aan 60.000 dollar, dan is honderd procent gelijk aan zes miljoen. Aan de andere kant, zei hij, zou je kunnen stellen dat de economische waarde van iemand in een ontwikkelingsland uitkomt op rond de 22.000 dollar, want dat is wat zo iemand gemiddeld in de loop van zijn leven verdient. Ik weet niet hoe de bedragen zouden uitvallen als een dergelijke conferentie nu zou worden herhaald.

Bij grote bouwprojecten wordt veel aandacht geschonken aan veiligheidswaarborgen, maar men gaat er toch gewoonlijk vanuit dat er mensenlevens verloren kunnen gaan. Hoeveel dodelijke ongelukken is maatschappelijk aanvaardbaar bij een groot project? Wanneer de overheid overweegt geld uit te trekken voor verkeersvoorzieningen die de veiligheid kunnen verbeteren, ontkomt men niet aan de vraag hoeveel dat allemaal gaat kosten en of dat wel opweegt tegen het aantal mensenlevens dat vermoedelijk zal worden gespaard. En hoe verhouden de investeringen in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe medicijnen zich tot het aantal patiënten dat er baat bij zal hebben? Brengt een nieuw medicijn straks zoveel geld binnen dat die investering de moeite waard is? Kun je van zorgverzekeraars wel verwachten dat heel dure kankermedicijnen worden vergoed als niet bewezen is dat ze echt helpen of als ze nauwelijks levensverlengend zijn?

Daarbij rijst dan onvermijdelijk ook de vraag of het leven van de een meer waarde heeft dan dat van een ander. Verhoogt een bepaalde vaardigheid die we bezitten of onze maatschappelijk status onze economische waarde? Is een minister meer waard dan een schoonmaakster? Waarom betaalt een voetbalclub soms ettelijke miljoenen in transfergelden voor een speler en waarom ontvangt een topmanager bij een bank een enorme bonus in cash en daarbij nog opties ter waarde van miljoenen? En waarom mag daarentegen een ‘gewone’ employee, als hij na veertig jaar diezelfde bank verlaat, blij zijn als hij/zij een extra maandsalaris meekrijgt?

In deze tijd van Coronacrisis heeft de vraag naar de waarde van een mensenleven extra dimensies gekregen. Als er niet voldoende capaciteit is in de zorginstellingen, moeten senioren dan achter in de rij aansluiten, omdat hun leven toch al bijna voorbij is? En hoeveel Covid-19 doden is het ons waard om de economie weer op gang te krijgen?

Die aantallen Covid-doden zijn natuurlijk voor de meesten van ons nogal vage begrippen en ze worden steeds vager naarmate de aantallen verder stijgen. Als er een vliegtuig verongelukt met 200 mensen aan boord, dan is dat een ramp, waar we enigszins vat op kunnen krijgen. We zien op de tv de brokstukken van het toestel en de wanhopige mensen op het vliegveld die hopen op het bericht dat er overlevenden zijn en dat daar wellicht hun geliefden bij zijn. Maar als er de afgelopen week in Nederland per dag zo tussen de 80 en de 100 Covid-doden te betreuren zijn, dan wordt ons verteld dat het de goede kant op gaat en krijgen we hoop dat de pandemie binnenkort voorbij is. D Amerikaanse overheid lijkt het voor lief te willen nemen dat er meer dan 100.000 dodelijke slachtoffers van de crisis zullen zijn, zolang de fabrieken maar weer kunnen gaan draaien en de economie weer snel herstelt. Het doet de vraag rijzen: Wat is een mensenleven ons waard?

En dan hebben we het nog niet over de vraag wat een mensenleven in andere delen van de wereld ons waard is. In het Zuiden zal de crisis waarschijnlijk nog in alle hevigheid gaan uitbarsten. Zijn de mensenlevens in Afrika en Zuid-Amerika ons even veel waard als de levens van Europeanen en Amerikanen? En tel daar dan ook nog eens die miljoenen mannen en vrouwen, en vooral kinderen, bij op die door honger of andere ziekten jaarlijks sterven. Die zijn ons kennelijk zo weinig waard dat we nauwelijks nog aan hen denken.

Welke waarde ken ik toe aan het leven van een ander? Het is moeilijk om die vraag eerlijk te beantwoorden. Natuurlijk, als het gaat om het leven van onze partner of ons kind of kleinkind, of om dat van een goede vriend, dan kennen aan zo’n leven een hogere waarde toe dan aan het leven van een dakloze alcoholicus in Amsterdam. Dat is begrijpelijk en ook te billijken, zolang we beseffen dat we het hierbij over de emotionele waarde, omdat het een verschil maakt of het gaat om geliefden of aan anonieme mensen met wie we geen persoonlijke relatie hebben. Maar vanuit een christelijk perspectief valt niet te billijken dat we onderscheid maken ten aanzien van de intrinsieke waarde van een mens. Dat is het perspectief van waaruit God naar zijn schepselen kijkt. Elk mens is hem even lief en elk mens heeft voor hem evenveel waarde. Politici (van christelijke of niet-christelijke huize) moeten dat perspectief als de basis hanteren voor hoe zij tegen de waarde van mensenlevens in deze Corona-tijd aankijken: Elk mens is van onschatbare waarde en dus moet het maximale worden gedaan om mensenlevens te redden, ook als de Dow Jones en de Nederlandse AEX daardoor nog een tijdje verder in de rode cijfers duikt.