Monthly Archives: Mei 2021

Opnieuw iets over seksuele geaardheid

Af en toe vragen lezers van mijn blog mij waarom ik met regelmaat het thema van seksuele geaardheid aansnijd—zoals ik vorige week weer eens deed. Mijn antwoord is dat het niet de laatste keer is geweest, want in de geloofsgemeenschap die ik mijn geestelijke tehuis noem is volledige acceptatie van LGBTQ mensen vaak nog ver te zoeken. Twee dingen brachten me ertoe ook deze week dit onderwerp weer aan de orde te stellen.

Ik ontving het verzoek om het manuscript te lezen van een boek dat binnenkort in de VS gaat verschijnen. De bedoeling was dat ik een paar regels zou schrijven als een aanbeveling voor het boek, die op de achterkant van de omslag kan worden geplaatst (natuurlijk afhankelijk van de vraag of ik het boek zou willen aanbevelen!) Na het gelezen te hebben heb ik graag aan dat verzoek voldaan. Het manuscript is geschreven door een adventistische predikant die na een langdurige tweestrijd “uit de kast” is gekomen als biseksueel. Zij verloor haar baan, maar niet haar geloof. In het eerste hoofdstuk beschrijft zij haar ervaringen. Het is indrukwekkend en tegelijkertijd beschamend. Zij is inmiddels getrouwd met een vrouw en had niets liever gewild dan predikant te blijven. Helaas kon daarvan geen sprake van zijn . . .

Naar aanleiding van mijn blog van vorige week ontving ik een kort commentaar van een zekere David, een lezer in Australië. Bij het zien van zijn achternaam ging er bij mij een lichtje branden. Was hij de persoon van wie ik het vage gerucht had gehoord dat hij op een gegeven moment “uit de kast” was gekomen als homoseksuele man? Op mijn e-mail aan hem antwoordde hij uitvoerig. Zijn verhaal, meldde hij, was geen geheim, dus ik kon mij vrij voelen erover te praten of te schrijven. Hij was inderdaad de persoon waarop ik doelde. Destijds woonde hij met zijn ouders een aantal jaren in Engeland. Direct na zijn studie aan Newbold College was hij getrouwd. Hij was predikant geworden in Australië en had in verschillende functies voor de kerk gewerkt. Intussen was hij ook vader geworden van drie zonen. .

David had gehoopt dat hij de stem van zijn geaardheid het zwijgen kon opleggen door te trouwen, maar dat bleek niet het geval te zijn. Toen hij in 2006 “uit de kast kwam” na twintig jaar heftige innerlijke strijd, betekende dat niet alleen het einde van zijn huwelijk, maar kwam er een ook einde aan zijn loopbaan in de Adventkerk. Zijn ex-vrouw vond iemand met wie zij gelukkig kon zijn. Zijn kinderen accepteerden de veranderde status van hun vader en David zelf vond een partner met wie hij sinds 2014 is getrouwd. Hun huwelijk vond plaats in Nieuw-Zeeland waar destijds al “same-sex” huwelijken mogelijk waren, en hun relatie kreeg enkele jaren later ook in een wettelijke basis in Australië.

Zo gaat het maar al te vaak—helaas te vaak ook in adventistische kringen. Men trouwt met iemand van het andere geslacht–tegen beter weten in—-ervan uitgaande dat de “andere” geaardheid dan wel zal slijten. Het resultaat is in de meeste gevallen een berg ellende, niet zelden eindigend in zelfdoding. David heeft zijn geloof behouden, maar is zijn baan en ook zijn kerk kwijtgeraakt. Voor een homoseksuele ex-predikant was geen plaats meer in de plaatselijke Adventgemeente waarvan hij lid was.

Misschien is het nog een brug te ver om te verwachten dat iemand met een “andere” geaardheid, die een monogame relatie heeft, zonder problemen predikant in onze kerk kan worden of kan blijven. Maar het moet toch in elk geval wel zo zijn dat mensen die graag deel willen blijven uitmaken van onze geloofsgemeenschap van harte welkom blijven en actief aan het gemeenteleven moeten kunnen deelnemen. En zolang dat niet overal zo is, zal ik af en toe een blog aan dit onderwerp wijden. Ik kan de wereld—en ook de kerk—in mijn eentje natuurlijk niet veranderen, maar samen met anderen moet ik mijn stem laten horen. Net zolang tot het doel is bereikt: volledige gelijkheid ongeacht ras, nationaliteit, geslacht of seksuele geaardheid.

Het homo-proces in Faan

Tot enkele weken geleden had ik nog nooit van het Groningse dorpje Faan gehoord. Maar sinds ik een boek van de amateur-historicus Koert ter Veen in handen kreeg (Protestants Fundamentalisme in het Groningse Faan), is mijn algemene ontwikkeling op dit punt verder verbeterd. Het is een dorpje onder de rook van Groningen dat in de achttiende eeuw samen met enkele dorpen eromheen een gemeenschap vormde van ca. 1750 mensen. Het bijzondere van Faan was, dat het in de zeventiende en achttiende eeuw het centrum vormde van de enclave Oosterdeel Langewold, die bij toerbeurt werd bestuurd door één van de vooraanstaande boeren. Dat was de “grietman”, die min of meer feodale bevoegdheden had. Tot zijn bevoegdheden behoorde ook de rechtspraak. Die vond, sinds 1601 tot ver in de achttiende eeuw, plaats volgens het “Ommelander Landrecht”, maar ook de Mozaïsche wetgeving gold daarbij als leidraad.

Dat laatste verklaart waarom aan het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw in en rond Faan “sodomie” een misdaad was die zwaar werd gestraft. Het was niet altijd duidelijk wat precies onder die term moest worden verstaan. Soms ging het naar alle waarschijnlijkheid om seksuele gemeenschap tussen twee mannen, maar het kon in andere gevallen ook gaan om onanie of wederzijdse masturbatie. Hoe dan ook, het waren praktijken die, naar men meende, in het bijbelboek Leviticus werden veroordeeld en die met de dood bestraft dienden te worden.

In 1731 was een zekere Rudolf de Mepsche de “grietman” die ervoor moest zorgen dat de bevolking op het rechte spoor bleef. Toen hij hoorde dat bepaalde (meest jonge) mannen van deze misdaad werden verdacht, besloot hij krachtig op te treden. Bronnen uit die tijd beweren dat hij daarbij en passant ook kans zag om een aantal politieke tegenstanders uit te schakelen. Zeker is wel dat hij sterk onder invloed stond van de plaatselijke dominee, Hendricus Carolinus van Byler. Die had een boek geschreven waarvan de titel weinig aan duidelijkheid te wensen overliet: Helsche Boosheit of Grouwelyke zonde van sodomie, in haar afschouwelykheid, en welverdiende straffe uit goddelyke, en menschelyke schriften tot een spiegel voor het tegenwoordige, en toekomemde geslagte opentlyk ten toon gestelt (1731.

In april 1731 begonnen de arrestaties van de in totaal 24 verdachten. De verhoren waren bepaald niet zachtzinnig. De beroepsbeul uit Groningen moest eraan te pas komen om (letterlijk) de duimschroeven aan te draaien en zo de bekentenissen te verkrijgen. Een paar maanden later vond de rechtszitting plaats waarbij allen schuldig werden bevonden. Een van de verdachten was inmiddels (mogelijk als gevolg van de martelingen) overleden. Twee jongens die minder dan 14 jaar oud waren werden veroordeeld tot een levenslang verblijf in een tuchthuis en de overige 21 mannen werden in het openbaar in het naburige Zuidhorn geworgd, waarna hun lijken werden verbrand.

Bij het lezen van deze lugubere geschiedenis moeten we uiteraard een en ander plaatsen in de tijd waarin het gebeurde. Ook andere processen tegen verdachten van “sodomie” zijn uit die tijd bekend. En het boek van ds. Van Byler was niet het enige christelijke protest tegen deze “verschrikkelijke zonde.” Maar niettemin blijft het Proces van Faan een afschrikwekkende waarschuwing van waartoe religieus fundamentalisme kan leiden.

Velen zullen zeggen: Het is allemaal verleden tijd en wij hebben dit soort wantoestanden ver achter ons gelaten. Dat geldt zeker voor ons in Nederland. Wij zijn immers uitermate tolerant. Was Nederland niet het eerste land waar mensen van gelijk geslacht met elkaar mogen trouwen?

Maar laten we ons niet vergissen. Hoewel weinig Nederlanders nu nog de Mozaïsche wetten zouden willen toepassen, zoals men een kleine drie eeuwen geleden in Faan deed, interpreteren velen deze wetten nog steeds op een fundamentalistische manier, die ertoe leidt dat men een aanzienlijke groep mensen volledig buiten spel zet (of erger).
We kunnen niet voldaan achteroverleunen met de gedachte dat het nu ondenkbaar is om anders-geaarden ter dood te brengen, zolang homo-zijn op allerlei plaatsen in de wereld nog steeds levensgevaarlijk is. Het “probleem” van hoe we met homoseksualiteit en verwante aspecten moeten omgaan is niet “opgelost,” zolang er ook in Nederland scholen zijn waar homo-jongeren (en docenten) niet veilig “uit de kast” kunnen komen, en zolang homo’s de kans lopen om op straat te worden uitgescholden.

En als adventist kan ik zeker niet voldaan achteroverleunen als ik bedenk dat de wereldkerk op een website nog immer een document heeft staan waarop homoseksualiteit op één lijn wordt gesteld met o.a. bestialiteit, en als ik besef dat er in enkele Afrikaanse landen kerkleiders zijn die vinden dat de overheid praktiserende homo’s de doodstraf zou moeten geven. Ik moet me blijven verzetten tegen de gedachte dat kerkleden met een “andere” geaardheid geen kerkelijke functie kunnen bekleden (zoals in veel plaatselijke gemeenten het geval is). En ik mag er geen genoegen mee nemen als ik hoor dat in sommige gemeenten homo’s niet echt welkom zijn of dat zelfs familieleden van ‘transgenders’ worden gemeden.

De dieper-liggende oorzaak is nog steeds dezelfde als in 1731 in Faan: een fundamentalistische kijk op de Bijbel leidt tot onmenselijke conclusies die volledig haaks staan op wijze waarop Jezus Christus met de mensen omging.

De homo-moord in Faan

Tot enkele weken geleden had ik nog nooit van het Groningse dorpje Faan gehoord. Maar sinds ik een boek van de amateur-historicus Koert ter Veen in handen kreeg (Protestants Fundamentalisme in het Groningse Faan), is mijn algemene ontwikkeling op dit punt verder verbeterd. Het is een dorpje onder de rook van Groningen dat in de achttiende eeuw samen met enkele dorpen eromheen een gemeenschap vormde van ca. 1750 mensen. Het bijzondere van Faan was, dat het in de zeventiende en achttiende eeuw het centrum vormde van de enclave Oosterdeel Langewold, die bij toerbeurt werd bestuurd door één van de vooraanstaande boeren. Dat was de “grietman”, die min of meer feodale bevoegdheden had. Tot zijn bevoegdheden behoorde ook de rechtspraak. Die vond, sinds 1601 tot ver in de achttiende eeuw, plaats volgens het “Ommelander Landrecht”, maar ook de Mozaïsche wetgeving gold daarbij als leidraad.

Dat laatste verklaart waarom aan het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw in en rond Faan “sodomie” een misdaad was die zwaar werd gestraft. Het was niet altijd duidelijk wat precies onder die term moest worden verstaan. Soms ging het naar alle waarschijnlijkheid om seksuele gemeenschap tussen twee mannen, maar het kon in andere gevallen ook gaan om onanie of wederzijdse masturbatie. Hoe dan ook, het waren praktijken die, naar men meende, in het bijbelboek Leviticus werden veroordeeld en die met de dood bestraft dienden te worden.

In 1731 was een zekere Rudolf de Mepsche de “grietman” die ervoor moest zorgen dat de bevolking op het rechte spoor bleef. Toen hij hoorde dat bepaalde (meest jonge) mannen van deze misdaad werden verdacht, besloot hij krachtig op te treden. Bronnen uit die tijd beweren dat hij daarbij en passant ook kans zag om een aantal politieke tegenstanders uit te schakelen. Zeker is wel dat hij sterk onder invloed stond van de plaatselijke dominee, Hendricus Carolinus van Byler. Die had een boek geschreven waarvan de titel weinig aan duidelijkheid te wensen overliet: Helsche Boosheit of Grouwelyke zonde van sodomie, in haar afschouwelykheid, en welverdiende straffe uit goddelyke, en menschelyke schriften tot een spiegel voor het tegenwoordige, en toekomemde geslagte opentlyk ten toon gestelt (1731.

In april 1731 begonnen de arrestaties van de in totaal 24 verdachten. De verhoren waren bepaald niet zachtzinnig. De beroepsbeul uit Groningen moest eraan te pas komen om (letterlijk) de duimschroeven aan te draaien en zo de bekentenissen te verkrijgen. Een paar maanden later vond de rechtszitting plaats waarbij allen schuldig werden bevonden. Een van de verdachten was inmiddels (mogelijk als gevolg van de martelingen) overleden. Twee jongens die minder dan 14 jaar oud waren werden veroordeeld tot een levenslang verblijf in een tuchthuis en de overige 21 mannen werden in het openbaar in het naburige Zuidhorn geworgd, waarna hun lijken werden verbrand.

Bij het lezen van deze lugubere geschiedenis moeten we uiteraard een en ander plaatsen in de tijd waarin het gebeurde. Ook andere processen tegen verdachten van “sodomie” zijn uit die tijd bekend. En het boek van ds. Van Byler was niet het enige christelijke protest tegen deze “verschrikkelijke zonde.” Maar niettemin blijft het Proces van Faan een afschrikwekkende waarschuwing van waartoe religieus fundamentalisme kan leiden.

Velen zullen zeggen: Het is allemaal verleden tijd en wij hebben dit soort wantoestanden ver achter ons gelaten. Dat geldt zeker voor ons in Nederland. Wij zijn immers uitermate tolerant. Was Nederland niet het eerste land waar mensen van gelijk geslacht met elkaar mogen trouwen?

Maar laten we ons niet vergissen. Hoewel weinig Nederlanders nu nog de Mozaïsche wetten zouden willen toepassen, zoals men een kleine drie eeuwen geleden in Faan deed, interpreteren velen deze wetten nog steeds op een fundamentalistische manier, die ertoe leidt dat men een aanzienlijke groep mensen volledig buiten spel zet (of erger).
We kunnen niet voldaan achteroverleunen met de gedachte dat het nu ondenkbaar is om anders-geaarden ter dood te brengen, zolang homo-zijn op allerlei plaatsen in de wereld nog steeds levensgevaarlijk is. Het “probleem” van hoe we met homoseksualiteit en verwante aspecten moeten omgaan is niet “opgelost,” zolang er ook in Nederland scholen zijn waar homo-jongeren (en docenten) niet veilig “uit de kast” kunnen komen, en zolang homo’s de kans lopen om op straat te worden uitgescholden.

En als adventist kan ik zeker niet voldaan achteroverleunen als ik bedenk dat de wereldkerk op een website nog immer een document heeft staan waarop homoseksualiteit op één lijn wordt gesteld met o.a. bestialiteit, en als ik besef dat er in enkele Afrikaanse landen kerkleiders zijn die vinden dat de overheid praktiserende homo’s de doodstraf zou moeten geven. Ik moet me blijven verzetten tegen de gedachte dat kerkleden met een “andere” geaardheid geen kerkelijke functie kunnen bekleden (zoals in veel plaatselijke gemeenten het geval is). En ik mag er geen genoegen mee nemen als ik hoor dat in sommige gemeenten homo’s niet echt welkom zijn of dat zelfs familieleden van ‘transgenders’ worden gemeden.

De dieper-liggende oorzaak is nog steeds dezelfde als in 1731 in Faan: een fundamentalistische kijk op de Bijbel leidt tot onmenselijke conclusies die volledig haaks staan op wijze waarop Jezus Christus met de mensen omging.

Simenon

Ik heb wel eens het vage plan gehad om een misdaadroman te schrijven. Het is er echter nooit van gekomen en ik vermoed dat het er ook in de toekomst niet van komt. Maar stel dat het me was gelukt om naast mijn andere schrijfwerk een “who done it?” te produceren, dan zou ik niet de eerste zijn geweest die theologische activiteit combineerde met het bedenken van plots voor detective-boeken. Dat deed bijvoorbeeld de beroemde Dorothy L Sayers (1893-1957). Zij had trouwens nog meer creatieve kanten, want naast “mystery novels” en theologische verhandelingen schreef zij ook poëzie en vertaalde zij o.a. enkele boeken van Dante in het Engels. Wat het Nederlandse taalgebied betreft komt in dit verband de naam van Robert van Gulik (1910-1967) bij mij bovendrijven. Hij was een oriëntalist en diplomaat, die achtereenvolgens in een aantal landen ambassadeur van Nederland was. Hij schreef diverse wetenschappelijke werken, maar werd als auteur vooral bekend door zijn zeventien misdaadromans die in China speelden, met Rechter Tie als hoofdpersoon.

Deze week kreeg ik een boek ten geschenke (ter gelegenheid van de onderscheiding die ik twee weken geleden ontving), dat geschreven werd door een auteur die naast het misdaadgenre ook het genre van de psychologische roman beheerste. Ik bedoel Georges Joseph Christian Simenon, die in 1903 in Luik (België) werd geboren en in 1989 in het Zwitserse Lausanne stierf. De immer pijp-rokende Simenon schreef niet minder dan zo’n 500 romans en talloze korte verhalen. Hij dankte zijn enorme bekendheid vooral aan zijn 75 Maigret-boeken, waarin een commissaris met deze naam de hoofdpersoon was. Wie van mijn generatie in Nederland herinnert zich niet de populaire Zwarte Beertjes pocket serie met Havank en Simenon als de bekendste auteurs? Ik verslond ooit zowel de boeken van Havank als de Maigret-boeken van Simenon, maar ik had tot op een paar dagen geleden nooit een “serieus” boek van Simenon gelezen. Totdat ik Het Gebeier van Bicêtre dit afgelopen weekend in één adem uitlas.

Het was een bijzondere ervaring. Niet alleen is dit boek van Simenon prachtig geschreven en ook heel goed van het Frans naar het Nederlands vertaald, maar vooral ook het onderwerp van het boek sprak me heel erg aan. Ik moet er wel bij zeggen dat je dit boek niet moet gaan lezen als je in een depressie zit, want dan zak je daar zo mogelijk nog verder in weg. Het is geen boek dat je vrolijk maakt, maar wel een boek met diepte dat je aan het denken zet.

De hoofdpersoon is René Maugras, de succesvolle uitgever van een Parijse krant. Op een dag wordt hij wakker in een kamer van een groot ziekenhuis. Hij is eenzijdig verlamd en heeft ook tijdelijk zijn spraak verloren. Natuurlijk vraagt hij zich af wat er van hem zal worden. Het is moeilijk voor hem om een beetje structuur te ervaren in het kleine wereldje waarin hij nu opgesloten lijkt. Terwijl de dagen voorbijgaan komen steeds flarden van zijn leven voorbij. De artsen en verpleegsters spannen zich voor hem in, maar hij weet niet of hij de kracht vindt om terug te keren in het dagelijks leven.

De reden waarom dit boek veel indruk op mij maakte is niet in de eerste plaats het schrijverstalent van Simenon (hoewel dat buiten kijf is), maar het besef dat zo heel veel mensen van mijn generatie door een plotselinge beroerte of een andere ernstige aandoening worden geveld. Het kan je je zomaar gebeuren, zo blijkt niet alleen uit de misère van Maugras, maar ook uit wat vrienden en bekenden meemaken die door Parkinson, Alzheimer, dementie of een andere ernstige ziekte worden getroffen. Vorige week bezocht ik de gesloten afdeling van een verpleeghuis en keek daar om me heen. Ik kwam er niet vrolijk vandaan.

We weten niet hoe onze persoonlijke toekomst eruitziet. Vieren we fluitend onze honderdste verjaardag, zonder nare beperkende kwalen, of wordt onze relatieve mobiliteit bepaald door rollators en rolstoelen? We weten het niet en niets is vanzelfsprekend. Maar laten we daarom dankbaar zijn voor alle gezonde dagen die we nu ervaren en alle mooie dingen die we meemaken.

Ben ik voor of tegen?

Sinds ongeveer dertien jaar wonen mijn vrouw en ik tot onze grote tevredenheid in Zeewolde, een plaats met ruim 22.000 inwoners in de Flevopolder. Deze polder ontstond toen, in de jaren vijftig en zestig, ca. 1000 vierkante kilometer werd omdijkt en werd drooggemalen. Zeewolde werd als laatste woonkern aan het begin van de jaren tachtig gebouwd in dit stuk land dat enkele meters onder de zeespiegel ligt. Het heeft een zeer centrale ligging in Nederland en is bijzonder ruim van opzet. Op minder dan tien kilometer ligt op het “oude land” het historische Hanzestadje Harderwijk, en binnen drie kwartier rijden ben je in Amsterdam!

Toch heeft Zeewolde meer verleden dan menigeen wellicht zou denken, want voordat het IJsselmeer ontstond (dat nu dus voor een belangrijk deel is drooggelegd), was er een bosachtige omgeving waar mensen woorden. De naam Zeewolde is dan ook afgeleid van Seaeuuald en Seuuuald, een naam die voor het eerst in documenten opduikt in het jaar 793 voor een plaats in de buurt van het huidige Zeewolde. (Uuald staat voor wold en betekent ‘moerasbos’. Met Sew wordt ‘zee’ of ‘meer’ bedoeld). Naast een verleden heeft Zeewolde zeker ook toekomst, ook al zijn er wel wat vragen over de toekomstige ontwikkelingen van “ons” dorp.

Tussen Zeewolde en het naburige Lelystad is een nieuw vliegveld gebouwd. Het is bedoeld als ontlasting voor het te drukke Schiphol. Lelystad Airport moet vooral veel vakantieverkeer voor haar rekening gaan nemen. Alles is nu al zo’n twee jaar helemaal klaar, maar er is nog geen enkel passagiersvliegtuig gestart of geland op de gloednieuwe 2700 meter lange startbaan en de aankomst- en vertrekhal heeft nog geen passagier gezien. Als het aan allerlei actiegroepen ligt blijft dat zo.

Ik ga ervan uit dat “Lelystad” vroeg of laat zal open gaan en niet leeg en nutteloos zal blijven. Voor mij is Lelystad Airport, op minder dan 15 kilometer van mijn huis, een soort symbool voor de ambivalentie van het leven in de 21e eeuw. Ik kan het verzet van een groot deel van de bevolking van onze plaats begrijpen als ze protesteren tegen de geluidsoverlast die zeker het gevolg zal zijn van deze luchthaven in onze directe nabijheid, en tegen de verkeersdrukte die ook zeker zal toenemen. Maar, aan de andere kant, reis ik ook graag en hoop ik dat ik spoedig weer regelmatig in een vliegtuig kan stappen en snap ik dat nieuwe vliegvelden ergens een plek moeten krijgen.

Het “unheimische” gevoel dat mijn habitat en manier van leven aan de ene kant mogelijk is dank zij technologische en infrastructurele ontwikkelingen, maar die aan de andere kant ruimte en rust en leefgenot bedreigen, wordt enorm versterkt door het feit dat er vergevorderde plannen zijn om aan de rand van ons dorp, waar het industrieterrein grenst aan weidse landbouwgrond, een van de grootste datacenters van Europa te bouwen. Er wordt nog erg geheimzinnig gedaan over welke datagigant naar Zeewolde komt. Is het Apple, Facebook, Google of wellicht Amazon, dat nog geen datacenter in Nederland heeft? Er lopen uiteraard nog allerlei bezwaarprocedures, maar algemeen is de verwachting dat deze digitale supertanker is beweging is gezet en dat de “wal” dit “schip” niet meer kan keren. Er is 166 hectare voor een cluster van een reeks enorme langwerpige gebouwen gereserveerd. De bestuurders van Zeewolde proberen de bevolking gerust te stellen dat het met de problemen rond energiebehoefte, watergebruik, koeling, veiligheid, enzovoort, reuze meevalt en dat de komst van dit bedrijf een gigantische economische winst oplevert.

Tja, ben ik voor de komst van dit datacentrum of ben ik ertegen? Het zal niet leuk zijn om straks aan de rand van het dorp tegen enorme blokkendozen aan te kijken en de vraag is of de voordelen niet te rooskleurig worden voorgesteld en de problemen niet worden gebagatelliseerd. Maar ik begrijp dat er datacenters moeten zijn. Ik zit gemiddeld per dag vijf tot zes uur achter mijn laptop. De data die ik produceer en consumeer staan “in de cloud.” Maar die “cloud” hangt niet onzichtbaar in de ijle lucht boven ons, maar bestaat uit onafzienbare rijen met servers, die ergens moeten worden ondergebracht. Misschien ook in Zeewolde . . .

Het maakt allemaal deel uit van onze tijd. Het is een proces dat verdergaat zolang deze aarde nog niet voor de beloofde “nieuwe aarde” heeft plaatsgemaakt. Het neemt niet weg dat we alles wat intussen gebeurt wel kritisch moeten volgen en ons steeds moeten afvragen of ons leefpatroon vanuit een christelijk perspectief niet drastisch moet worden bijgesteld om de dingen in de hand te kunnen houden. Want, zoals destijds de opstellers van het fameuze “Rapport van Rome” al vijftig jaar geleden zeiden: Er zijn “grenzen aan de groei.”