Monthly Archives: Juni 2013

Hoeveel uitgeverijen moeten er zijn?

 

Het uitgeven van boeken en tijdschriften is vanaf het begin een belangrijke activiteit geweest binnen de Adventbeweging. En omdat ik een flink deel van mijn kerkelijke loopbaan in deze tak van dienst werkzaam ben geweest, spits ik direct de oren als ik van nieuwe ontwikkelingen hoor met betrekking tot ‘publishing’ in de Adventkerk. En die zijn er momenteel.

Het hoofdbestuur van de kerk heeft aan de twee grote kerkelijke uitgeverijen in de Verenigde Staten het dringend verzoek gedaan om gesprekken te beginnen die in de nabije toekomst moeten leiden tot een fusie.  Het gaat daarbij om de Review and Herald Publishing Association, met een eerbiedwaardige geschiedenis die teruggaat tot 1850, en de Pacific Press Publishing Association die in 1872 werd gesticht. De eerstgenoemde is gevestigd in het Oosten van de VS, in Hagerstown, niet ver van Washington, DC., terwijl de laatstgenoemde zich in Boise (Idaho), dus in het Westen van de VS, bevindt.

Zowel de Review and Herald als de Pacific Press zijn niet alleen uitgeverijen, maar ook drukkerijen.  In het verleden was de combinatie uitgeverij-drukkerij heel gewoon, zowel binnen de Adventkerk als daarbuiten. Maar nu is het eerder een uitzondering dan een regel dat een uitgeverij zijn eigen uitgaven drukt.  Bij de Review and Herald en de Pacific Press is echter een belangrijk deel van het personeel nog steeds betrokken bij de productie: het drukklaar maken, drukken, binden, enz.  Daarbij doen zich een tweetal problemen voor: er is belangrijke overcapaciteit en door gebrek aan kapitaal heeft men de technologische ontwikkelingen onvoldoende kunnen bijhouden.  Dat is dan ook de belangrijkste reden waarom men aan een fusie denkt. Door de twee bedrijven samen te smelten zou efficiënter gewerkt kunnen worden en zou de productiecapaciteit beter op de hoeveelheid werk kunnen worden afgestemd.

Een interessant detail is dat het overblijvende bedrijf niet langer rechtstreeks onder de Generale Conferentie, maar onder de paraplu van het regionale kantoor van Noord-Amerika zou vallen.

Er zal nog heel wat vergaderd moeten worden, en een zestal bestuurlijke organen zullen hun goedkeuring moeten geven, voordat het fusieproces daadwerkelijk in gang kan worden gezet. Het is in het verleden al enkele malen eerder geprobeerd om de twee bedrijven samen te smelten, maar tot dusverre is het nooit gelukt voldoende neuzen in dezelfde richting te krijgen. Want er is één aspect dat niets met zakelijke overwegingen te maken heeft, maar dat niettemin voor heel velen heel zwaar weegt.

Ooit heeft Ellen White zich duidelijk uitgesproken over de noodzaak dat er meer dan één kerkelijke uitgeverij in de VS moet zijn. Alles centraliseren vond zij volstrekt ongewenst. (Voor wat zij daarover te zeggen heeft, zie bijv. het zevende deel van Testimonies for the Church, blz. 171.)  In het verleden wilden de bestuurders die over het lot van de twee uitgevershuizen moesten beslissen niet tegen het directe advies van Ellen White ingaan. Je hoeft geen profeet te zijn om te voorzien dat dit aspect weer een belangrijk deel van het debat zal gaan beheersen.  Nu al vragen heel wat kerkleden zich af hoe het mogelijk is dat de aanzet om tot een fusie te komen nota bene gegeven wordt door een bestuur waarin president Ted Wilson een belangrijke (of wellicht doorslaggevende) stem heeft. Heeft hij er niet steeds voor gepleit dat de kerk moet luisteren naar de ‘stem der profetie’ die aan de Adventkerk is gegeven in de persoon van Ellen White? En wordt haar advies nu zo maar in de wind geslagen?

Het zal ongetwijfeld een spannende discussie opleveren. Moet men klakkeloos adviezen van meer dan een eeuw geleden opvolgen, ook al zijn de omstandigheden inmiddels totaal veranderd?  Daarover zal zeker verschillend worden gedacht.

Maar ik hoop dat vooral ook een ander element voldoende aandacht zal krijgen. Is het echt belangrijk dat het drukken van de kerkelijke uitgaven in eigen bedrijf gebeurt? Ik ben al lang geleden tot de conclusie gekomen dat het vaak beter is het drukken buiten de deur te laten gebeuren. Heel wat adventistische uitgeverijen buiten de VS zijn in de afgelopen drie decennia tot die zelfde slotsom gekomen.

Als de twee Amerikaanse uitgeverijen hun drukkerijen zouden afstoten, ontstaat er een heel ander plaatje. Het is zeer de vraag of een fusie dan nog noodzakelijk of verstandig zou zijn. Misschien is het zelfs beter als er een groter aantal (kleinere) creatieve centra zou zijn waar materiaal wordt samengesteld vanuit een adventistisch perspectief. Zou dat niet te verkiezen zijn boven één instituut dat bepaalt wat alle adventisten te lezen krijgen en wat men aan anderen namens de kerk wil voorzetten?

En dan is er nog iets waarvan ik hoop dat het voldoende aan bod zal komen.  Al heel lang heb ik het gevoel dat er veel mankeert aan de promotie en marketing van de producten van onze uitgeverijen. En toch is het uiteindelijk veel belangrijker, dunkt mij, om ervoor te zorgen dat onze boeken en tijdschriften een maximale verspreiding krijgen dan te garanderen dat onze publicaties op adventistische drukpersen worden gedrukt!

 

IPad en COL

 

[Vrijdag, 21 juni) Ik begin het gevoel te krijgen dat ik niet helemaal meer met mijn tijd meega. Sinds kort heeft mijn vrouw een iPad. Mijn kleindochter weet hoe ze met de iPad van haar vader allerlei leuke dingen kan doen.  En nu lees ik via mijn laptop op de website van de Volkskrant dat het bestuur van een enorm schooldistrict in Los Angeles heeft besloten in de komende jaren alle 640.000 scholieren van een iPad te voorzien.

Wereldwijd zijn er nu al tien miljoen scholieren die het tijdperk van de schoolboeken achter zich hebben gelaten en alle leerstof via hun tablet-computer tot zich nemen.  In Nederland gaan in augustus van dit jaar elf iPad-scholen met een proef beginnen.  Het wordt dus wel tijd dat ik ook eens ga nadenken over een wat vollediger toetreden tot het digitale tijdperk!

Maar de komende twee weken blijft mijn aandacht vooral uitgaan naar de renoveringswerkzaamheden in de woning van mijn zoon in Zweden. Het geeft voldoening dat het werk zichtbare resultaten begint te krijgen. Maar vandaag heb ik, net als alle andere werkende lieden in Zweden, een vrije dag. Het is namelijk Midsommarafton, de dag voor ‘midsommar’, en met de kleinkinderen zullen we naar het nabijgelegen (40km) Härnosand gaan om daar mee te maken hoe de meiboom met al zijn versieringen, begeleid door dans en fiddel-muziek en andere folklore, zal worden opgericht. Ik besef dat het een oer-heidens feest is dat met de aanbidding van de zon te maken heeft, maar daar zal ik me verder vandaag geen zorgen over maken.

Intussen werk ik dagelijks tenminste een tweetal uurtjes aan de hertaling van Christ’s Object Lessons (gewoonlijk afgekort als COL), het boek dat Ellen White rond 1900 schreef.  Het is interessant om daarbij te bedenken dat zij dit boekproject niet alleen ondernam om haar geloofsgenoten van opbouwende lectuur te voorzien, maar omdat zij zich wilde inzetten om fondsen te werven voor een doel dat haar na aan het hart lag. Enkele scholen die de kerk had gesticht hadden met forse schulden te kampen en om daar wat aan te doen besloot mevr. White een boek te schrijven en de ‘royalties’ daarvan te bestemmen voor de delging van een deel van deze schulden. Zij vroeg de uitgeverij van de kerk om ook hun aandeel te leveren en de kosten van het produceren van het boek voor hun rekening te nemen. En zo geschiedde. Er werden 300.000 exemplaren gedrukt, die door de kerkleden en boekverkopers aan de man werden gebracht en de gehele opbrengst ging naar het ‘goede doel.’

Ik constateer dat de kerk destijds meer royalties aan haar auteurs betaalde dan tegenwoordig het geval is. Royalties waren voor Ellen White een flinke bron van inkomsten. Haar besluit om haar royalties van dit boek weg te geven was dus geen loos gebaar!

Ik constateer ook dat het kennelijk voor een kerkelijke uitgeverij zo’n eeuw geleden mogelijk was een flinke winst te maken, die het bedrijf in staat stelde af en toe eens iets helemaal gratis te doen. Tegenwoordig hebben alle kerkelijke uitgeverijen het heel moeilijk om het hoofd boven water te houden.

Maar het project van Ellen White geeft ook verdere stof tot nadenken.  Is dit boek met stichtelijke overdenkingen over de gelijkenissen van Jezus het resultaat van haar profetische gave?  Of had een dergelijk boek ook door een andere auteur geschreven kunnen worden en werd hier slim ingehaakt op de naamsbekendheid van de auteur?

Wat de inhoud betreft blijft het een boek dat ook nu nog voor veel mensen geestelijke inspiratie biedt.  Dat het duidelijk een product van een eeuw geleden is doet daaraan geen afbreuk.   Het feit dat, net als bijvoorbeeld bij het schrijven van Jezus-De Wens der Eeuwen (The Desire of Ages), gebruik is gemaakt van allerlei bronnen, is inmiddels wel bekend. Het is geen geheim welke boeken Ellen White in haar boekenkast had staan en waaraan ze het nodige ontleende. Dat is ook geen probleem als je een gebalanceerde visie hebt op het verschijnsel van profetische inspiratie.  De wijze waarop Ellen White allerlei teksten en gedeeltes van teksten uit het Oude en Nieuwe Testament citeert bij haar uitleg van de gelijkenissen van Jezus, zonder rekening te houden met het verband waarin die teksten staan, kan ons ook niet verwonderen. Dat was heel gewoon in haar dagen (en is helaas nu nog steeds niet ongewoon).

Al met al is het boek Lessen voor het Leven van Alledag (de titel die de vorige Nederlandse editie had) een heel menselijk boek. Misschien dat het daarom nog steeds zo velen aanspreekt.  Hopelijk kan het na een fikse hertaling nog veel meer mensen aanspreken.

Korte nachten

 

Het zijn korte nachten hier in Kramfors, in het zuiden van Noord-Zweden. Gisteravond ging de zon om 22.55 uur onder en vanmorgen kwam de zon om 2.43 uur weer op. Maar ook in die slechts bijna vier uur durende nacht wordt het niet echt donker. Na een weekje went dat altijd weer snel. Thuis in Zeewolde verduisteren de gordijnen onze slaapkamer compleet en zie je geen hand voor ogen. In ons Zweedse slaapvertrek laten de gordijnen een flinke hoeveelheid licht door en daar heb ik de eerste nachten ’s zomers altijd wat last van. Maar alles went.

Nog een week, dan is het midzomer—altijd een gebeuren van belang in heel Scandinavië. In Zweden is het in feite de belangrijkste feestdag van het jaar. Meestal zijn we iets later in de zomer in Zweden en we hebben daardom tot dusverre slechts één keer dit feest meegemaakt en genoten van het oprichten van de ‘meiboom’—in het Zweeds de majstång of midsommarstång genoemd.  Dat staat dus voor het volgend weekend op het programma.

Vandaag wordt in Kramfors het jaarlijkse ‘stadsfest’ gevierd. Je zou dat het beste kunnen typeren als een kruising van een braderie en een kermis. Het is niet direct het soort vermaak waarvoor ik een grote omweg zou maken, omdat ik het beslist zou willen meemaken. En zeker op zaterdag kies ik gewoonlijk voor andere bezigheden. Maar vandaag zal ik wat dat betreft een uitzondering maken. Ik denk niet dat ik het goed aan mijn twee kleindochtertjes van vijf en twee kan uitleggen waarom ‘farfar’ en ‘farmor’, die maar heel af en toe op bezoek komen, niet met ze mee willen naar dit grandioze festijn. Daar zullen we ze het later nog wel eens met hen over hebben.

Overigens vraag ik me wel eens af hoe sabbatvierders aan hun sabbat inhoud geven als ze in een gebied wonen waar geen sabbatvierende gemeenschap te vinden is. Hier zijn in de wijde omtrek geen zevende-dags adventisten te vinden. Voor zover ik weet wonen er enkele geïsoleerde kerkleden op ongeveer 80 kilometer van hier. Het betekent voor ons dat we gewoonlijk tijdens onze bezoeken aan Zweden onze kerkgang moeten overslaan. Dit jaar worden het zelfs zo’n vier kerk-vrije sabbatten. Het is iets dat ik beslist mis. Thuis gebeurt het een heel enkele keer dat ik op zaterdagmorgen vrij ben en de kans waarneem om eens lekker uit te slapen. We hebben het dan over hooguit één of twee keer per jaar. Afgezien daarvan is kerkbezoek een vast onderdeel van de sabbat. En, eerlijk gezegd, vind ik het zelf fijn om als regel in een dienst voor te gaan.

Toch weet ik nog wel hoe het is om adventist te zijn in een omgeving waar geen andere kerkleden wonen. Toen mijn ouders in 1947 vanuit Amsterdam naar de kop van Noord-Holland verhuisden, was er in die provincie ten noorden van de lijn Haarlem-Amsterdam alleen een piepkleine gemeente in Den Helder.  In het dorp waar wij waren terechtgekomen bestond de bevolking uit Nederlands-Hervormden, Gereformeerden en Rooms-katholieken. Verder was er één mevrouw die Jehovah’s Getuige was geworden en dan was er de familie Bruinsma, die door de meeste dorpsgenoten als een soort gereformeerden werden beschouwd, maar dan met hun rustdag op zaterdag en niet op zondag.  Zo halverwege de jaren vijftig (van de vorige eeuw) ontstond de Adventgemeente Alkmaar, maar daarvóór moesten we het zonder regelmatig kerkbezoek doen. Eens per maand kwam een predikant bij ons een ‘huisdienst’ houden.

Het wordt vandaag wel een echte rustdag na een week van fikse fysieke arbeid. Ik moest vooral het schilderen en behangen weer even onder de knie krijgen, want het was jaren geleden dat ik het voor het laatst had gedaan. Maar, als de nood aan de man zou komen, zou ik er misschien toch nog mijn brood mee kunnen verdienen.  Ik ga er echter van uit dat deze fase van handenarbeid in het huis van mijn zoon van weliswaar hevige maar beperkte duur zal zijn.

 

Bouwkunde

 

Ooit hoorden bouwwerkzaamheden bij de basisvaardigheden van de man. Zoals elke een vrouw wist hoe je kookte en kinderen verzorgde, wist elke man hoe je aan voedsel moest komen en een huis voor je gezin moest bouwen.  Door de loop van de eeuwen heeft de mens zich echter  ‘ontwikkeld. Dat betekent dat we nu een aantal dingen heel veel beter kunnen en een aantal dingen helemaal niet meer.

Je eigen huis bouwen ligt niet meer binnen het bereik van de meeste mensen. Om te beginnen mag je in heel veel landen niet zomaar een huis bouwen. Veel plekken zijn niet beschikbaar als bouwgrond en allerlei dingen mag je niet doen als je niet over de vereiste diploma’s en juiste vergunningen beschikt. Ik heb de indruk dat er in Zweden op dat gebied wel heel wat meer mag dan in Nederland en dat—zeker buiten de grote stad—veel Zweden heel veel zelf aan hun huis knutselen of zelfs ingrijpend verbouwen.

Als mijn zoon hier in Zweden zijn huis zelf verbouwt is hij dan ook geen uitzondering. Misschien is het feit dat een Nederlandse gepensioneerde vader een maandje naar het Noorden trekt om daarbij te helpen dat wel. Inmiddels zijn mijn vrouw en ik heelhuids op onze plaats van bestemming, een kleine 600 km ten noorden van Stockholm, gearriveerd en ben ik vandaag (vrijdag) aan de noeste arbeid begonnen. Het gelukkige feit dat ik sabbatvierder ben betekent dat ik langzaam op gang kan komen en dat ik morgen, na één dag werken, al weer een vrije dag heb.  (Hoewel gisteren toch ook al een redelijk volle dag was, waarop we uitgebreid bouwmaterialen hebben ingekocht en nog wat gereedschap hebben aangeschaft.)

Ik heb de afgelopen vijf jaar, sinds we in een nieuw appartement in Zeewolde wonen, eigenlijk geen hamer of zaag meer aangeraakt. Het enige stuk gereedschap dat af en toe uit de kast kwam was een boormachine en mijn vrouw herinnert me er af en toe aan dat zelfs dit niet vaak genoeg gebeurde en er nog steeds enkele dingen niet zijn opgehangen. Het was vandaag weer even wennen om een elektrische schroevendraaier in handen te hebben en zoiets als een cirkelzaag te bedienen. En een aantal spieren voelen wat anders aan dan gewoonlijk het geval is.

Maar naast dit (voor mij) ongewone lichamelijke werk, hoop ik de komende weken van mijn kleinkinderen te genieten en daarnaast toch ook nog wel wat te lezen en een klein beetje te werken. Wat dat laatste betreft ben ik begonnen met het hertalen van het boek Christ’s Object Lessons van mevr. Ellen G. White.  Het is de bedoeling dat de Nederlandse Adventkerk een geheel frisse vertaling uitgeeft van dit commentaar op de gelijkenissen van Jezus.

En wat lezen betreft kan ik voorlopig eventjes vooruit met een dikke pil over de Geschiedenis van de Arabieren (door Eugene Rogan).  Het is verbazingwekkend hoe weinig de meeste mensen (ikzelf inbegrepen) van de ingewikkelde geschiedenis van het Midden-Oosten afweten. Toen ik onlangs een weekje in Libanon was, werd ik er weer eens met mijn neus opgedrukt hoe ingewikkeld dat land in elkaar zit, met zijn christenen en moslim, maar ook zijn druzen en andere groeperingen, en zijn complexe internationale relaties. Het leek me hoog tijd daar eens wat meer van te weten te komen en dus probeer ik mijn gebrek aan kennis op dat punt nu wat bij te spijkeren. Maar voorlopig ben ik nog niet bij de moderne geschiedenis van Libanon en gaat het in het boek nog maar over de vervanging van de Mamelukken door de Ottomanen als de heersende grootmacht van de Arabische wereld!

De perikelen van de Fyra zijn  eventjes ver weg.  Maar mijn wekelijkse Belgische reizen behoren nu tot het verleden, dus veel hinder ondervind ik daar niet van.  Het klinkt wat egoïstisch, maar daar kan ik eventjes niets aan doen! Mijn focus is een paar weken op heel andere dingen.

 

Een tussenweek

 

[Vrijdagavond, 31 mei] Dit was een soort ‘tussenweek’. Het is gelukt een paar fikse projecten af te ronden. Het afgelopen halfjaar ben ik tussen allerlei zaken door bezig geweest met de Engelse versie van een proefschrift waarop een PKN-collega, die ook colleges geeft aan de Universiteit van Groningen (en verdere aspiraties heeft in de academische wereld) onlangs cum laude was gepromoveerd. Hij had van een hoogleraar aan de Protestantse Universiteit in Amsterdam mijn naam en adres ontvangen, met de suggestie dat ik misschien zou kunnen en willen helpen een Engelse versie van zijn werkstuk te vervaardigen.  En dus heb ik daarin enkele honderden uren geïnvesteerd. De klus is nu af en ik kan concluderen dat ik nu aanzienlijk meer weet over de verschillen in theologisch inzicht tussen Bonhoeffer en Barth. Maar het is niet mijn diepste verlangen geworden daar nog veel meer over te weten te komen.

Ik wilde ook graag iets anders afronden, namelijk de voorbereiding voor een preek en een aantal lezingen, tijdens een congres dat in het Duitse Friedensau wordt gehouden en georganiseerd wordt door de gelijknamige Duitse adventistische universiteit. De preek moet gaan over de rol van ons geloof in het leven van alle dag en de vier presentaties hebben als onderwerp: de relatie tussen de Adventkerk en de oecumene. Ik voel me wat meer met die materie vertrouwd dan met de invloeden van de transcendentale filosofie van Kant op Karl Barth en de beschuldiging van Dietrich Bonhoeffer aan het adres van Barth dat deze zich schuldig zou hebben gemaakt aan openbaringsnegativisme, en later juist aan openbaringspositivisme. Enz. (Toch blijft het altijd een fijne uitdaging om een ingewikkelde tekst om te zetten in een andere taal.)

Maar deze week was een soort ‘tussenweek’. Er waren allerlei zaken die nog even de aandacht moesten hebben, voordat mijn vrouw en ik maandag a.s. richting Zweden rijden. Zo moest ik bijvoorbeeld nog even naar de oogarts, want het CBR heeft een ingewikkelde procedure bedacht voor als je als 70-jarige je rijbewijs moet verlengen. Eerst moet je een formulier kopen bij het gemeentehuis. Dat kost je 27,50 euro.  Dan moet de huisarts een medische verklaring invullen. Daarbij rinkelt de kassa voor een bedrag van vier tientjes. En dan blijkt, als je wat last hebt van diabetes, dat een oogarts, à raison van 66 euro, nog even moet checken of je elk rood stoplicht wel kunt zien. De envelop met het vereiste document is nu op de bus naar Rijswijk en ik hoop dat ik over een paar weken mijn nieuwe rijbewijs kan ophalen. Dat kost natuurlijk ook weer de nodige gemeentelijke leges. Geen wonder dat een mens, ondanks de oproep van Mark Rutte, weinig geld overhoudt om nieuwe spullen te kopen en zo de nationale economie aan te zwengelen.

En dan waren er de nieuwe remblokjes, en de kapper, de pedicure (die ook belangrijk is, en door je ziektekostenverzekering wordt vergoed, als je last hebt van diabetes 2), en een rits andere dingen. Een plezierig moment was echter donderdagmiddag, toen de Nederlandse Unie een high tea voor de emeritus-predikanten had georganiseerd. Na de preek van.morgen (zaterdag in Almelo), rijd ik naar Brussel, waar ik de volgende dag bij een bijeenkomst van de Belgische Adventkerk wordt verwacht. En dan is deze ‘tussenweek’ ten einde.

Intussen verzamel ik mijn energie en moed om volgende week in Zweden een paar weken ingezet te worden bij een opknapbeurt van het huis van mijn zoon. Dat is weer eens wat anders. Ik ben geen groot liefhebber van timmeren en schilderen, enz., maar het is best wel leuk om weer eens een paar weekjes iets samen met mijn zoon te doen. En hopelijk hebben we daar redelijk weer en blijven er ook nog wel wat uurtjes over om lekker onder een boom te lezen en wat te schrijven.

We gaan drie dagen over de reis doen, zoals we meestal gewoon zijn. De eerste dag naar Kiel en dan ’s nachts overvaren naar Gotenburg. De tweede dag verder naar Stockholm, en de derde dag de laatste 600 km. Ik heb geen hekel aan de rit, ook al ken ik nu inmiddels zo ongeveer elk wegrestaurant en elk benzinestation langs de route. Maar ik heb het er graag voor over om onze kleinkinderen weer eens uitgebreid te zien!