Monthly Archives: Januari 2013

Vervult Cameron de bijbelse profetie?

 

Ik ben een kritische voorstander van de Europese Unie. Het lijkt me goed als de EU in een verstandig tempo verder wordt uitgebreid en dat bijv. op den duur ook Turkije en de Balkanlanden lid worden. Natuurlijk erger ik me ook wel eens aan ‘Brussel’—en niet alleen als ik vast zit in het Brusselse verkeer, omdat alle regeringsleiders na een ‘top’ weer veilig en gerieflijk moeten vertrekken (zoals mij ten tijde de laatste ‘top’ overkwam). Misschien zou het allemaal ook wel iets minder bureaucratisch kunnen worden georganiseerd. De noodzaak van regelmatige verhuizingen van het gehele circus naar Straatsburg valt aan een normaal mens (die geen Fransman is) niet uit te leggen.) Vorig jaar heb ik een keer een rondleiding gehad door het Europese parlement en door het gigantische kantoorgebouw daaromheen en daarbij bleef als allesoverheersende gedachte wel hangen: Hoeveel zal dit allemaal wel niet kosten? Zou het niet allemaal een onsje minder kunnen zijn?  Maar, alles bij elkaar genomen, heeft de Europese eenwording (inclusief de euro) ons veel goeds gebracht en is het belangrijk om ons niet door tegenvallers (zoals het Griekse debacle) te laten verleiden om de EU weer op te blazen.

Waarschijnlijk zullen er lezers zijn die een andere mening hebben en met instemming de recente speech van David Cameron hebben aangehoord. En het is mij bekend dat er zevende-dags adventisten zijn die afwijzend staan tegenover de Europese eenwording, omdat de bijbelse profetie, volgens hen, aangeeft dat dit een heilloos project is. Daarbij wordt dan vooral verwezen naar de droom van de Babylonische koning Nebukadnessar, die in Daniel 2 door de profeet wordt uitgelegd. De verschillende metalen van de onderdelen van het grote beeld waarvan de koning droomde, duiden op een opeenvolging van politieke machten: Babylon (het gouden hoofd), Medo- Perzië (de zilveren borst en de armen), Griekenland (de bronzen buik en lendenen), en Rome (de twee ijzeren benen). Het beeld heeft tien tenen, van ijzer vermengd met klei. Volgens de traditionele opvatting wordt door de tien tenen het verdeelde Europa gesymboliseerd dat (na de Romeinse tijd) nooit meer een hechte eenheid zal vormen (ijzer en klei geeft nu eenmaal geen sterke legering!). Die verdeeldheid blijft bestaan tot een steeds groter wordende steen het beeld treft en verwoest. Daarmee wordt het goddelijk ingrijpen bedoeld, aan het einde der tijden, als de komst van Jezus een rijk van een totaal andere orde inluidt. Ergo: alle pogingen om eenheid te brengen in Europa zijn tot mislukken gedoemd en dienen dus ook door ons, net als door David Cameron, te worden afgewezen.

Die laatste conclusie dat we een bepaald project niet zouden moeten steunen, omdat de wederkomst van Jezus er straks een eind aan zal maken, lijkt me op zijn minst gezegd nogal discutabel. Die redenering zou ons volstrekt lamslaan en alle menselijke pogingen frustreren om als goede rentmeesters nog iets van deze aarde te maken. Maar ook een ander aspect lijkt mij belangrijk.

Er zitten nogal wat haken en ogen aan een exacte ‘historische’ duiding van bijbelse profetieën. Dat geldt zelfs voor een relatief ‘eenvoudige’ profetie als de profetie van het beeld in Daniel 2. Dat er gedoeld wordt op een opeenvolging van rijken wordt door vrijwel geen enkele bijbeluitlegger betwist. Wie ervan uitgaat dat het geschrift van Daniel in de tijd van de Seleucidische koningen (tweede eeuw v. Chr.) is ontstaan zal echter met een andere lijstje komen degene die vasthoudt aan de zesde eeuw v. Chr. als de tijd waarin het geschrift ontstond. Dat laatste is de traditionele opvatting van o.a. de adventisten, die echter door de meerderheid van de hedendaagse uitleggers van Daniel niet wordt gedeeld.

Maar zelfs als we bij onze beschouwing van de ‘tien tenen’ vasthouden aan de lijst van de traditionele adventistische uitleggers, kunnen we wel wat vragen stellen. In de begindagen van het adventisme wisten mannen als Uriah Smith en Louis Conradi precies welke tien machten bedoeld werden met de tien tenen: Hunnen, Oostgothen, Westgothen, Franken, Vandalen, Sueven,  Bourgondiërs, Herulen, Anglo-Saksen, en Lombarden. Maar tegen het einde van de negentiende eeuw ontstond er in adventistische kringen al flinke onenigheid over deze lijst. Wie de geschiedenisboekjes erop naslaat zal trouwens ontdekken dat er veel meer belangrijke stammen op Romeins grondgebied woonden en dat het beeld eigenlijk zo’n twintig tenen had moeten hebben. Uit dat probleem kun je je natuurlijk redden door te zeggen dat het getal tien ‘symbolisch’ moet worden opgevat!

Toen zes landen samen de  EU oprichtten, voorspelden sommigen dat er een verbond van tien landen zou ontstaan dat na verloop van tijd weer uiteen zou spatten. Toen de EU groeide (nu tot 27 landen) was dat niet langer een geloofwaardige theorie.  Een ander probleem dat volgens sommigen om een oplossing vroeg is, dat de tegenwoordige wereld veel groter is dan het grondgebied waarover de rijken van de oudheid regeerden.  Wie nu over wereldrijken praat zal toch moeilijk kunnen zwijgen over de VS, China, enz.  Daarom zijn er uitleggers die denken dat de tien tenen waarschijnlijk eerder moeten worden uitgelegd als tien invloedrijke regio’s in de wereld in plaats van als individuele landen.

Maar hoe dan ook, velen zijn het er over eens: Het streven naar grotere politieke en economische eenwording in de wereld is volgens de profetie gedoemd te mislukken.  Daarom is de toespraak van de Britse premier David Cameron van vorige week in feite goed nieuws. Hij helpt een handje bij de vervulling van de profetie.  En hoe eerder de EU, en eventueel andere samenwerkingsverbanden, worden opgeblazen, des te beter is het. Want dat is een voorbode van het einde van de geschiedenis en een teken dat Christus’ komst dichtbij is gekomen.

Ik ben steeds voorzichtiger geworden met een ‘duidelijke’ historische uitleg. De profetische boeken, zoals die van Daniel en de Openbaring, zijn niet in de eerste plaats lessen in geschiedenis. Zeker, er is een boodschap voor onze tijd. Maar die moet m.i. niet leiden tot theorieën over hoe het met de euro en ‘Europa’ zal aflopen.  In Daniel gaat het niet zozeer om het beeld van diverse metalen, maar om de steen. De boodschap is: God grijpt uiteindelijk in. Het rijk van God is geen sprookje, of zoethoudertje, maar het komt! De rest mag je desnoods vergeten. De reden dat ik dat geloof is een van de redenen waarom het adventisme nog steeds mijn geestelijk huis is. (En bij de volgende verkiezingen stem ik opnieuw op een partij die pro-Europa is!).

 

Koud

 

Het is koud in Nederland.  In veel vragen en opmerkingen die je om je heen hoort komt het woordje ‘koud’ terug.  ‘Is het koud buiten?’ is nu een veelgehoorde vraag, voordat mensen naar buiten gaan. ‘Hoe koud wordt het nog deze week?’ ‘Hoe koud voelt het?’ Het heeft nu een paar dagen achter elkaar gevroren en uit de opmerkingen die je alom hoort zou je kunnen opmaken dat ons land een flink stuk richting Siberië is opgeschoven.  Op een paar plaatsen kwam het kwik in ons land de afgelopen dagen dicht bij de  -10 C.  Op het moment dat ik dit schrijf ben ik vandaag nog niet buiten geweest, maar volgens mijn computer is het nu ongeveer -5 C.  Is dat echt koud?

De meeste dingen zijn relatief.  Hoe hard moet het vriezen voordat het ‘echt koud’ is? Eergisteren sprak ik even per Skype met mijn zoon in het noorden van Zweden.  Ik vertelde hem dat het winter was geworden in Nederland. Hij lachte een beetje. ‘Bij ons was het gisternacht min 32,’ zei hij. ‘Da’s pas koud.’

Ja, de kou in Nederlands is een enorm verschil met de plus 45 die men momenteel in delen van Australië meet. En het is een gigantisch verschil met het absolute nulpunt.  Kouder dan nul graden op de Kelvin-schaal kan het niet worden, zo vertelt ons de wetenschap. Dat is omgerekend min 273 graden Celsius  Maar gelukkig wordt het op aarde nooit zo koud. Het is maar heel zelden, en op weinig plaatsen, kouder dan rond de min 50 C.  Als je op een hoogte van 10 km boven de aarde vliegt, kan de buitentemperatuur wel – 50 C zijn, maar hoewel die koude lucht dichtbij is, is hij gelukkig tegelijkertijd ver weg!

Koude kan vervelend zijn. Maar de meesten van ons zijn in staat om voldoende warme kleding aan te schaffen en bijna alle huizen hebben tegenwoordig centrale verwarming. Mijn zoon in Zweden kan zijn auto vanaf enige afstand elektrisch voorverwarmen, zodat de temperatuur al bij het instappen behaaglijk is.

Voor vorige generaties was dat wel anders.  Nog maar zo’n vijftig jaar geleden hadden de meeste huizen alleen verwarming in de woonkamer en was het in de slaapkamers soms zo koud dat je adem boven de dekens bevroor.  Soms kon je met een straalkacheltje andere ruimten in je huis wat warmer maken, maar na dagenlange koude werden delen van je huis vaak een soort ijskelder.

In mijn jeugd woonde ik geruime tijd in een watermolen in de Schermer. Dat was pas koud als het in de winter stevig vroor! De wandeling in de nacht naar ‘het huisje’ (het toilet) boven de sloot op zo’n twintig meter afstand van ons ‘huis’ was een onderneming die je bij temperaturen onder het vriespunt zo lang mogelijk probeerde uit te stellen. Ik sliep gedurende een aantal jaren in een ‘kamer’ aan de voorzijde van de molen. Daaronder bevond zich het water (of het ijs). De vloer van mijn ‘kamer’ bestond uit houten planken, zonder enige isolatie. De wind gierde soms om de molen en wist door de talloze kieren en naden naar binnen te dringen.  Ik weet het nog heel goed:  Dat was pas koud!

Maar, laat ik niet alsnog al teveel medelijden hebben met mezelf en met het gezin waarvan ik deel uitmaakte. Want echt koud is het pas als je dakloos de winter moet zien door te komen en er zelfs geen ruimte voor je is in de noodopvang, zoals in heel wat wereldsteden voor veel daklozen nog het geval is.  Echt koud is het pas als je geen inkomen hebt en je verwarming wordt afgesloten. omdat je je rekening niet hebt kunnen betalen. En echt koud is het pas als je in Jordanië of Turkije in een opvangkamp voor Syrische vluchtelingen moet bivakkeren, onder een tentdoek, terwijl het buiten sneeuwt.

Voor ons kan een paar weekjes kou wat extra stookkosten betekenen, een paar weekjes vorstverlet of een deukje in de auto vanwege een slip tegen een paaltje. Voor heel veel mensen in de wereld is het echter een kwestie van leven of dood. Het blijft een reden van grote dank als je tot het ‘rijkere’ deel van de wereldbevolking behoort.  Misschien zou de huidige kou een extra impuls moeten zijn om een bedragje over te maken op de bankrekening van een organisatie die mensen die echt in de kou zitten een steuntje in de rug probeert te geven.

[PS:  Ik ga straks een bedragje overmaken op rekening 6868 van het Rode Kruis voor hulp aan de Syrische vluchtelingen. Doe jij het ook?]

 

‘Taalspel’

 

Ik was een tijdje geleden begonnen in een biografie van Ludwig Wittgenstein (Ray Monk: Ludwig Wittgenstein: The Duty of Genius). Na de eerste 200 bladzijden legde ik het even opzij en pas vorige week heb ik het boek weer opgepakt.  Het heeft me nu te pakken en dus zal ik het zeker uitlezen. Maar er zitten wel stukken tussen waarvan ik niet veel snap. Als Monk probeert uit te leggen wat deze befaamde filosoof precies bedoelde met wat hij bijvoorbeeld schreef in zijn Tractatus Logico-Philosophicus (1922) blijft dat voor mij nogal duister. Het eerste hoofdstuk is meteen al een fikse uitdaging. Het behandelt de stelling: “The world is all that is the case.”  Daarop volgt tweede stelling: “The world is the totality of facts, not of things.” Wat kan hij daar in vredesnaam precies mee bedoelen?  Maar misschien behoef ik me over mijn begripsvermogen geen zorgen te maken. De grote Engelse tijdgenoot-filosoof Bertrand Russell zei dat hij van het (dunne) boekje van zijn vriend Ludwig geen snars had begrepen! [Maar ook al begrijp ik soms de uitleg van de filosofie van Wittgenstein niet, het verhaal van zijn leven blijft buitengewoon boeiend!)

In zijn latere leven (en daarover zal ik nog wel het nodige lezen verderop in deze biografie) heeft Wittgenstein zich vooral ook beziggehouden met de taalfilosofie. Hij is daarbij vooral bekend geworden door zijn suggestie dat taal een kwestie is van afspraken tussen mensen die tot een bepaalde groep behoren. Zo’n groep heeft een onderlinge overeenkomst over de betekenis die men aan bepaalde woorden hecht. Volgens Wittgenstein verwijzen de woorden die men gebruikt dus niet naar een werkelijkheid die onomstotelijk vaststaat, maar naar wat men binnen een bepaalde groep als werkelijkheid ziet. Hij spreekt van ‘language games’ die binnen groepen van mensen worden ‘gespeeld’.

In veel opzichten zijn de taal-filosofische ideeën van belang voor het postmoderne denken dat niet uitgaat van absolute waarheden en vaststaande betekenissen, maar van wat ieder mens en elke groep als ‘zijn’ waarheid ziet, en waarbij elke interpretatie even geldig is. Afgezien van het feit dat veel aspecten van deze materie mij (als iemand met weinig expertise op het terrein van de filosofie) als snel boven de pet gaan, zou het niet mogelijk zijn er binnen het kader van een korte blog een uitputtende beschouwing aan te wijden. Maar twee dingen springen er voor mij uit.

Feit is dat velen van ons (ik sluit mezelf nadrukkelijk daarbij in) vaak woorden en argumenten gebruiken die voor het overgrote deel van de mensen om ons heen niet of nauwelijks worden begrepen. Research heeft aangetoond dat voor een groot percentage van de kijkers de inhoud van het TV journaal dikwijls onbegrijpelijk is, vooral als het over economische onderwerpen gaat. Mijn vrouw maakt me er vaak op attent dat ik de neiging heb te veel ‘moeilijke’ woorden te gebruiken in wat ik schrijf en in mijn preken. Wat ik probeer over te brengen is weliswaar lang niet zo ingewikkeld als de inhoud van Wittgensteins Tractatus, maar toch . . .

Het tweede punt is dat christenen helaas vaak een language-game met elkaar spelen. Ze hebben hun eigen, zeer specifieke taalgebruik.  Ik wil niet zeggen dat wat zij zeggen alleen maar ‘spel’ is en dat hun woorden geen enkele relatie hebben met een Werkelijkheid die zij proberen te benoemen. Maar hun woorden hebben betekenissen die ‘afgesproken’ zijn tussen gelijkgezinden. Het is een jargon dat voor mensen buiten de groep die met deze ‘afspraken’ niet bekend zijn niet wordt begrepen. Dat geldt in toenemende mate voor mensen die ooit tot de groep behoorden, maar er verder vanaf zijn komen te staan, en voor jongeren in de marge van de groep.

Alle kerkelijke groeperingen maken zich in meerdere of mindere mate schuldig aan het gebruik van een jargon dat buiten de groep niet begrepen wordt. Wie daarvan een extreem voorbeeld zoekt, zou in enkele gespecialiseerde boekhandels op de Veluwe moeten vragen naar de werken van ene ds. Smytegeld (1665-1739) die ooit 153 preken schreef over ‘het gekrookte riet’ (Matt. 12:20, 21).  Tot op heden verwijst men wel naar aanhangers van een zeer conservatieve, bevindelijke stroming van hervormde oorsprong als ‘gekrookte rieters’. Het taalgebruik dat je daar vindt is nauwelijks toegankelijk voor de meeste Nederlanders, zelfs voor de meeste andere christenen.

Maar ook zevende-dags adventisten vormen een goed voorbeeld van een groep die een eigen jargon heeft opgebouwd. Een deel van hen weet nog precies wat er met allerlei, door de geschiedenis en het veelvuldige gebruik geheiligde, termen wordt bedoeld. Voor een toenemende groep is er echter sprake van een ‘language game’, waaraan men geen deel meer heeft. Het is duidelijk dat dit een enorm communicatieprobleem oplevert, want wie een boodschap heeft en die wil verbreiden zal het soort taal moeten gebruiken dat ook buiten de eigen groep verstaanbaar is. Anders rest ons het lot van Wittgenstein wiens boodschap zelfs door goedwillende mensen die hem een warm hart toedroegen niet werd begrepen. Het is een les die ik zelf nog steeds bezig ben te leren.

 

Dementie

 

Jaren geleden werkte ik in een kerkelijk instituut met een aantal medewerkers. Een van de kinderen van een van mijn employés was gaan samenwonen. Dat was destijds veel minder gebruikelijk dan tegenwoordig, en zeker in adventistische kring baarde dat het nodige opzien. Een van de andere medewerkers had daar dan ook weinig goeds over te zeggen: Zoiets kwam niet van pas!  Maar wat gebeurde? Na enige tijd besloot een dochter van de laatstgenoemde met haar vriend samen een en hetzelfde huis te betrekken. Toen ik hem vroeg hoe hij daar tegenover stond, gaf hij aan dat hij er niet blij mee was, maar dat hij het toch wel begreep. In dit geval waren er toch wel goede redenen voor zijn dochter en haar vriend om bij elkaar in te trekken . . .

Ik moest aan dit voorval denken bij het lezen van een boek over dementie.  (John Swinton: Dementia: Living in the Memories of God). Het boek lag al enige tijd op mijn stapel van ‘te lezen’ boeken.  Waarom had ik het bij Amazon besteld?  Ik was de titel tegengekomen in een nieuwe catalogus van Eerdmans Publishers en de beschrijving van het boek intrigeerde me.  Dementie—we worden er allemaal vroeg of laat wel mee geconfronteerd en de meesten van ons die wat ouder worden vragen zich wel eens af of ons dat lot mogelijk ook zal zijn beschoren. En dan vraag je je af: Wat is dement-worden nu precies? Vreemd eigenlijk, dat iets dat zo dikwijls voorkomt zo vaag en onbekend blijft.

Swinton breekt in zijn boek een lans voor een nieuwe benaderingswijze van demente mensen. Hij weigert ze als ‘patiënten’ te betitelen, want, zegt hij, zodra je zo’n label op mensen plakt, worden het ‘gevallen’ en zijn het niet langer ‘personen’ met wie je een relatie wilt ouderhouden. Hij wil dementie niet in de eerste plaats definiëren in termen van gebreken en op basis van wat er niet langer is, maar eerder in termen van wat er nog wel is.

Swinton verwijst naar andere standpunten. De bekende radicale (niet-christelijke) ethicus Peter Singer vindt dat het leven van een zwaar demente persoon geen waarde meer heeft en dat het niet alleen geoorloofd is, maar zelfs wenselijk zou kunnen zijn, om er een einde aan te maken. Maar het was heel moeilijk voor hem om consequent te blijven toen zijn eigen moeder dement werd. Toen wilde hij dat zij optimale zorg zou krijgen en zei hij in een interview dat hij haar nooit zou kunnen doden.  Waarom dan niet? vroeg de interviewer, die erop wees dat dit een uiterst inconsequent standpunt was. Slingers enige antwoord was: ‘Zij is mijn moeder’.  Deze vrouw was geen abstracte casus, maar een persoon van vlees en bloed.

De principiële houding van mijn gewaardeerde medewerker t.a.v. ongehuwd samenwonen veranderde toen het zijn dochter betrof. Toen golden niet langer rationele argumenten en was er niet langer een koel, rationeel schema van honderd procent goed of honderd procent fout.  Voor Peter Singer ontstond er een geheel nieuwe situatie toen zijn moeder volgens zijn rationele denkraam een voor de hand liggende kandidaat werd voor euthanasie. Toen gingen heel andere overwegingen de boventoon voeren.

Vaak zijn de argumenten die men voor allerlei ethische standpunten aanvoert op zich wel juist. Vaak kunnen er ook heel overtuigende Bijbelteksten worden geciteerd. Maar de zaak wordt op een gegeven moment heel anders als er een mens van vlees en bloed in beeld komt, van wie we houden en die meer voor ons is dan een denkbeeldig ‘geval’.

Mag je ‘in de kerk’ zo redeneren? Moeten kerkelijke standpunten (waarvan je mag verwachten dat het ‘bijbelse’ standpunten zijn) altijd rücksichtslos worden toegepast, omdat je principieel moet zijn? Of is er soms ruimte voor een andere afweging?  Moet vooral in een kerk die beweert dat het allemaal gaat om de ‘navolging’ van Christus de zorg en liefde voor de mens uiteindelijk niet gaan boven het handhaven van wetten en regels?

Zeker, de regels en de wetten kunnen niet zomaar aan de kant worden geschoven. Christus zei zelf immers dat elke ‘tittel en jota’ van wat God ooit als zijn wil had geopenbaard geldig bleef. Maar tegelijkertijd toonde het leven en werk van onze Heer zonneklaar aan dat het uiteindelijk altijd om het geluk van de mens gaat. En vooral om het geluk van de mens van wie wij houden en die aan onze zorg is toevertrouwd.

 

 

Bartlett, Ruguri, enz.

Het nieuwe jaar is voor mij rustig begonnen.  Na een fijne Kerst en een paar ontspannen dagen rond ‘oud en nieuw’, met een paar mooie boeken en een bezoek aan het Letterkundig Museum in Den Haag (waar ik nooit eerder was geweest) gaan we er weer met nieuwe energie tegenaan.

 

Ik kreeg een flinke hoeveelheid reacties op het artikel dat in het decembernummer van het Ministry magazine verscheen, waarin ik pleit voor een meer relaxte houding ten aanzien van de ontwikkeling van ‘de leer’ dan we momenteel vaak in de Adventkerk zien. Dat vond bij velen hartgrondige instemming. Een van de bloggers in Adventist Today schreef dat hij, als hij daartoe de macht had, van alle kerkleiders zou eisen dat ze het artikel op de deur van hun koelkast zouden plakken en er dagelijks naar zouden kijken!

 

Nu we aan een nieuw jaar beginnen hoop ik dat velen, binnen en buiten de kerk, de moed zullen hebben om zaken aan de orde te stellen—ook als ze daarbij op weerstand zouden kunnen stuiten.  En, als ik al een goed voornemen heb, dat is het dit: mijn stem laten horen over dingen die mijns inziens aandacht behoeven en moeten veranderen.  Ik zie dingen in mijn kerk die in die categorie vallen en waarover we met elkaar in gesprek moeten blijven.  Ik wil twee voorbeelden noemen van recente gebeurtenissen die ons bezig moeten houden.

In de eerste plaats noem ik de afschuwelijke schietpartij op 14 december in een basisschool in Newton, een klein plaatsje in de Amerikaanse staat Connecticut, waarbij 27 slachtoffers vielen. Onvermijdelijk komt het politieke geharrewar in de VS over het recht op wapenbezit weer op gang. Bij veel Amerikanen is er gelukkig het besef dat er minder wapens in omloop zouden moeten zijn.  Maar lang niet iedereen denkt er zo over. De machtige wapenlobby kwam met het krankzinnige voorstel om bij elke school gewapende (!) bewakers aan te stellen. Het motto is daarbij dat een goede man met een wapen het enig juiste antwoord is op een slechterik met een wapen.

In de eerste fase van haar bestaan was de Adventkerk faliekant tegen het hanteren van wapens. Adventisten waren principiële non-combattanten.  Het gebod “Gij zult niet doden’ werd heel strikt toegepast. In veel landen is dat standpunt echter al lang losgelaten. Waar ooit Amerikaanse adventisten al het mogelijke deden om te vermijden dat ze gewapende militaire dienst moesten doen, is het voor velen nu een eer om (elders in de wereld!) voor hun land te vechten. Veel adventisten in de VS verdedigen het bezit van vuurwapens en training in het gebruik ervan.  Na de tragedie in Newton verscheen op de Spectrum-website een artikel over het standpunt van Roscoe Barlett. Hij was lid van het Amerikaanse Congress voor de Republikeinen. Van alle adventisten in die functie heeft hij die positie het langste gehad, nl. van 1993 tot januari 2013.  Roscoe Barlett heeft gestudeerd aan wat nu de Washington Adventist University heet en is niet alleen steenrijk maar is ook lid van de Adventkerk. Dat heeft hem er niet van weerhouden consequent te stemmen tegen elke poging om wapenbezit aan banden te leggen. Hij noemde dergelijke initiatieven ooit ‘ongrondwettelijk’ en ‘onlogisch’.  Het stemt me droef als ik iets dergelijks lees. Temeer omdat hij de mening van veel van mijn geloofsgenoten vertolkt.

Dan is er het incident rond ds. Blasius Ruguri, de voorzitter van de Adventkerk in de regio Oost-Centraal Afrika. Volgens persberichten zou hij verklaard hebben geheel akkoord te zijn met voorstellen die aan het Oegandese parlement zijn aangeboden ten aanzien van het bestraffen van homoseksualiteit. Daarbij zou zelfs de doodstraf tot de mogelijkheden moeten behoren. Ruguri verklaarde later, nadat er nogal wat commotie was ontstaan, dat hij dit nooit zou hebben beweerd.  Hij zou slechts het officiële kerkelijke standpunt hebben weergegeven en vervolgens zouden zijn woorden verkeerd geciteerd zijn. Helaas moet gevreesd worden dat Ruguri zich op zijn minst heel ongelukkig heeft uitgedrukt. Maar zeker is wel dat er velen onder onze Afrikaanse broeders en zusters zijn die zich volledig met de Oegandese plannen zouden kunnen verenigen. Dat werd me ook wel duidelijk toen ik een paar jaar geleden een maand in Oeganda doorbracht aan de Adventistische universiteit in dat land.  En ook dat ligt me zwaar op de maag.

Laten we in dit nieuwe jaar niet bang zijn om de dingen bij hun naam te noemen en onze stem te laten horen als er, zowel binnen als buiten de kerk, dingen zijn die tegen ons geweten ingaan en aan de kaak moeten worden gesteld. Ik ben dat in elk geval van plan via dit bescheiden blog-kanaal!