Daily Archives: Januari 16, 2013

‘Taalspel’

 

Ik was een tijdje geleden begonnen in een biografie van Ludwig Wittgenstein (Ray Monk: Ludwig Wittgenstein: The Duty of Genius). Na de eerste 200 bladzijden legde ik het even opzij en pas vorige week heb ik het boek weer opgepakt.  Het heeft me nu te pakken en dus zal ik het zeker uitlezen. Maar er zitten wel stukken tussen waarvan ik niet veel snap. Als Monk probeert uit te leggen wat deze befaamde filosoof precies bedoelde met wat hij bijvoorbeeld schreef in zijn Tractatus Logico-Philosophicus (1922) blijft dat voor mij nogal duister. Het eerste hoofdstuk is meteen al een fikse uitdaging. Het behandelt de stelling: “The world is all that is the case.”  Daarop volgt tweede stelling: “The world is the totality of facts, not of things.” Wat kan hij daar in vredesnaam precies mee bedoelen?  Maar misschien behoef ik me over mijn begripsvermogen geen zorgen te maken. De grote Engelse tijdgenoot-filosoof Bertrand Russell zei dat hij van het (dunne) boekje van zijn vriend Ludwig geen snars had begrepen! [Maar ook al begrijp ik soms de uitleg van de filosofie van Wittgenstein niet, het verhaal van zijn leven blijft buitengewoon boeiend!)

In zijn latere leven (en daarover zal ik nog wel het nodige lezen verderop in deze biografie) heeft Wittgenstein zich vooral ook beziggehouden met de taalfilosofie. Hij is daarbij vooral bekend geworden door zijn suggestie dat taal een kwestie is van afspraken tussen mensen die tot een bepaalde groep behoren. Zo’n groep heeft een onderlinge overeenkomst over de betekenis die men aan bepaalde woorden hecht. Volgens Wittgenstein verwijzen de woorden die men gebruikt dus niet naar een werkelijkheid die onomstotelijk vaststaat, maar naar wat men binnen een bepaalde groep als werkelijkheid ziet. Hij spreekt van ‘language games’ die binnen groepen van mensen worden ‘gespeeld’.

In veel opzichten zijn de taal-filosofische ideeën van belang voor het postmoderne denken dat niet uitgaat van absolute waarheden en vaststaande betekenissen, maar van wat ieder mens en elke groep als ‘zijn’ waarheid ziet, en waarbij elke interpretatie even geldig is. Afgezien van het feit dat veel aspecten van deze materie mij (als iemand met weinig expertise op het terrein van de filosofie) als snel boven de pet gaan, zou het niet mogelijk zijn er binnen het kader van een korte blog een uitputtende beschouwing aan te wijden. Maar twee dingen springen er voor mij uit.

Feit is dat velen van ons (ik sluit mezelf nadrukkelijk daarbij in) vaak woorden en argumenten gebruiken die voor het overgrote deel van de mensen om ons heen niet of nauwelijks worden begrepen. Research heeft aangetoond dat voor een groot percentage van de kijkers de inhoud van het TV journaal dikwijls onbegrijpelijk is, vooral als het over economische onderwerpen gaat. Mijn vrouw maakt me er vaak op attent dat ik de neiging heb te veel ‘moeilijke’ woorden te gebruiken in wat ik schrijf en in mijn preken. Wat ik probeer over te brengen is weliswaar lang niet zo ingewikkeld als de inhoud van Wittgensteins Tractatus, maar toch . . .

Het tweede punt is dat christenen helaas vaak een language-game met elkaar spelen. Ze hebben hun eigen, zeer specifieke taalgebruik.  Ik wil niet zeggen dat wat zij zeggen alleen maar ‘spel’ is en dat hun woorden geen enkele relatie hebben met een Werkelijkheid die zij proberen te benoemen. Maar hun woorden hebben betekenissen die ‘afgesproken’ zijn tussen gelijkgezinden. Het is een jargon dat voor mensen buiten de groep die met deze ‘afspraken’ niet bekend zijn niet wordt begrepen. Dat geldt in toenemende mate voor mensen die ooit tot de groep behoorden, maar er verder vanaf zijn komen te staan, en voor jongeren in de marge van de groep.

Alle kerkelijke groeperingen maken zich in meerdere of mindere mate schuldig aan het gebruik van een jargon dat buiten de groep niet begrepen wordt. Wie daarvan een extreem voorbeeld zoekt, zou in enkele gespecialiseerde boekhandels op de Veluwe moeten vragen naar de werken van ene ds. Smytegeld (1665-1739) die ooit 153 preken schreef over ‘het gekrookte riet’ (Matt. 12:20, 21).  Tot op heden verwijst men wel naar aanhangers van een zeer conservatieve, bevindelijke stroming van hervormde oorsprong als ‘gekrookte rieters’. Het taalgebruik dat je daar vindt is nauwelijks toegankelijk voor de meeste Nederlanders, zelfs voor de meeste andere christenen.

Maar ook zevende-dags adventisten vormen een goed voorbeeld van een groep die een eigen jargon heeft opgebouwd. Een deel van hen weet nog precies wat er met allerlei, door de geschiedenis en het veelvuldige gebruik geheiligde, termen wordt bedoeld. Voor een toenemende groep is er echter sprake van een ‘language game’, waaraan men geen deel meer heeft. Het is duidelijk dat dit een enorm communicatieprobleem oplevert, want wie een boodschap heeft en die wil verbreiden zal het soort taal moeten gebruiken dat ook buiten de eigen groep verstaanbaar is. Anders rest ons het lot van Wittgenstein wiens boodschap zelfs door goedwillende mensen die hem een warm hart toedroegen niet werd begrepen. Het is een les die ik zelf nog steeds bezig ben te leren.