Monthly Archives: Februari 2022

Over psalmen en orgelbegeleiding

In mijn vorige blog schreef ik over het Liedboek voor de Adventkerk (dat nu vaak wordt aangeduid als “de rode bundel”), dat nu veertig jaar in gebruik is. Een van de bijzonderheden van dit liedboek was dat de 150 psalmen daarin zijn opgenomen. Het was destijds de wens van velen dat we ook in onze kerk meer psalmen zouden gaan zingen. De verwachting (die ik ook had) dat dit inderdaad zou gaan gebeuren, is echter niet uitgekomen. Slechts af en toe wordt een psalm gekozen voor de samenzang in de eredienst.

Ik heb me dikwijls afgevraagd wat de reden is voor die terughoudendheid ten aanzien van het zingen van psalmen. Terwijl er in veel opzichten in de laatste decennia de neiging was om gebruiken uit de protestantse traditie over te nemen—zoals het uitspreken van het Votum en de Groet aan het begin van de eredienst en van de zegen als afsluiting van de dienst—gold dat niet voor de psalmen. Lag dat misschien deels aan het feit dat we in het adventistisch Liedboek gebruik maakten van een tamelijk onbekende berijming, namelijk die van ds. H Hasper (1886-1974)? De reden daarvan waren moeilijkheden rond het verkrijgen van de rechten van de in Protestants Nederland meest gangbare berijming. De Stichting die over de rechten van de berijming van Hasper beschikte was bereid om, onder voor beide partijen aantrekkelijke condities, met ons in zee te gaan. Hoe dan ook, het psalmen zingen is in de Nederlandse Adventkerk op een laag pitje blijven staan en het ziet er niet naar uit dat dit gemakkelijk zal veranderen.

Toch is het zingen van psalmen niet alleen populair gebleven in de “zware” conservatieve kerken, maar hebben psalmen ook nog steeds een vaste plaats in de meeste protestantse kerken van “het midden.” Een recent onderzoek wees uit dat daarbij psalm 121 en psalm 42 het hoogst scoren. Misschien zal ik het binnenkort toch eens wagen om een van deze psalmen bij mijn preek te laten zingen. De woorden zijn prachtig en ik vind ze veel betekenisvoller dan de tekst van de meeste opwekkingslieden. Zo luidt het eerste couplet van Psalm 121 in het Liedboek van de Adventkerk:

‘k Sla d’ ogen naar ‘t gebergte heen
Waar daagt mijn hulp? Ik wacht
en beid haar dag en nacht.
Mijn hulp is van de Heer alleen
die hemel, zee en aarde
schiep en sindsdien bewaarde.

Wat mij wellicht het meest verbaasde in de uitkomst van de recent gehouden enquête, was het feit dat het orgel bij veel kerkbezoekers nog steeds het meest geliefde instrument in de kerkdienst is. 62 procent van de PKN-leden geeft de voorkeur aan orgelbegeleiding. De piano en een band scoren veel lager, namelijk respectievelijk 26 en 19 procent. Dat ik dus nog steeds van orgelbegeleiding bij de kerkzang houd is dus niet zo uniek!

De liederen van Johan de Heer (1866-1961) blijken ook in de PKN en andere protestantse kerken onverminderd populair. Johan de Heer, de schrijver en componist van honderden liederen, was in zijn jonge jaren enige tijd lid van de adventistengemeente in Rotterdam. Hij keerde in 1902 het adventisme de rug toe en werd later de voorman van de interkerkelijke Zoeklicht-beweging, die vooral gefocust was op de wederkomst van Christus. In zekere zin bleef hij dus adventist.

Tenslotte: Het verbaasde mij niet dat uit het onderzoek bleek dat “Ga met God” heel geliefd is. Een op de twintig PKN-leden noemden dat lied als hun favoriet. Ook hoog genoteerd staan: “Abba, Vader” en “Ik zal er zijn.” In onze Advent-kring wordt deze nummers ook veel gezongen. Vooral “Ga met God” kan ik persoonlijk ook waarderen. Maar af en toe een psalm . . . ik zou het erg fijn vinden!

Is het tijd voor een nieuw adventistisch liedboek?

Het is dit jaar precies veertig jaar geleden dat de Nederlandse adventisten hun nieuwe liedboek (inmiddels vooral bekend als “de rode bundel”) in gebruik namen. De voorgeschiedenis was gecompliceerd, maar toen het LIEDBOEK VOOR DE ADVENTKERK in 1982 klaar was, verliep de invoering buitengewoon soepel. Slechts in enkele gemeenten was er een aarzeling om de GEZANGEN ZIONS te vervangen door het nieuwe liedboek. Maar nu, na veertig jaar, is de rol van het liedboek ingrijpend veranderd.

Het Liedboek voor de Kerken-—de oecumenische bundel die geruime tijd in de meeste protestantse kerken in Nederland werd gebruikt—-stamt uit 1973. Na enkele decennia ontstond in protestants Nederland het gevoel dat dit liedboek ingrijpend vernieuwd moest worden. In 2013—-exact veertig jaar later—-was het nieuwe Liedboek een feit.

Al geruime tijd bekruipt mij het gevoel dat ook de Adventkerk dringend aan een vernieuwd Liedboek toe is. Maar ik moet onmiddellijk toegeven dat ik dusdanig sterke, emotionele banden heb met “de rode bundel” dat mijn mening verre van objectief is. Het is veel kerkleden inmiddels opgevallen dat, als ik ergens word gevraagd om te komen preken en als mij verzocht wordt enkele passende liederen uit te zoeken, ik mij altijd beperk tot liederen uit “de rode bundel”. En daarvoor zijn twee redenen. De eerste is een kwestie van smaak. Ik houd veel meer van het traditionele kerklied dan van de meeste “opwekkingsliederen” en het merendeel van de “vlotte” liederen uit de jeugdbundel (“de zgn. blauwe bundel). Vooral de verzen waarbij enkele woorden of zinnen schier eindeloos worden herhaald spreken mij niet aan. Helaas heeft de Corona-tijd de populariteit van dergelijke liederen als gevolg van intensief gebruik bij streamings- en YouTube-diensten nog aanzienlijk vergroot.

De tweede reden is, dat ik destijds heel nauw bij de totstandkoming van het liedboek betrokken was. Toen zo’n 45 jaar geleden het principebesluit werd genomen dat GEZANGEN ZIONS moest worden vervangen, werd, naar goed adventistisch gebruik, een commissie benoemd. Ik was vanaf het begin lid van deze commissie. Ik was toen werkzaam bij onze kerkelijke uitgeverij “Veritas” en het was mijn taak om ervoor te zorgen dat de kerk een nieuw liedboek zou krijgen. De commissie kwam al snel tot de conclusie dat we onszelf een onnodig grote klus op de hals haalden. Er was immers kort daarvoor door de Nederlandse protestantse kerken een prachtige bundel samengesteld. Waarom konden we daar ook als adventisten geen gebruik van gaan maken? Een voorstel daartoe werd echter door het landelijke kerkbestuur resoluut afgewezen: we moesten onze eigen adventistische bundel hebben en geen bundel die door “anderen” was gemaakt. Men vergat daarbij wel dat de GEZANGEN ZIONS ooit was samengesteld door een hervormde dominee, omdat we zelf daartoe destijds niet de nodige kennis in huis hadden, en dat de meeste liederen die we al decennia-lang zongen oorspronkelijk uit niet-adventistische bronnen kwamen.

De commissie was teleurgesteld, maar we probeerden het nog een keer. Ik onderhandelde met de interkerkelijke commissie die de rechten voor het Liedboek voor de Kerken beheerde en er kwam uiteindelijk een compromis uit de bus. Onder bepaalde voorwaarden mochten we een honderdtal extra liederen, die in onze kerk erg geliefd waren, aan het liedboek toevoegen. Ook dat voorstel kon echter geen genade vinden bij onze landelijke bestuurders. De commissie besloot toen zichzelf op te heffen en aangezien er geen exemplaren van GEZANGEN ZIONS meer in voorraad waren, ben ik toen aan de slag gegaan om voor een nieuwe bundel te zorgen. Ik kreeg na enige tijd wel wat hulp van deze en gene en vooral de medewerking van Rob Schouten was heel belangrijk (zie het voorwoord in het liedboek). Rob kwam uit een adventistisch gezin en kende dus de “tale Kanaäns”. Boven was hij als Neerlandicus een expert op het gebied van de Nederlandse taal. Hij was tevens muzikaal en had al een aantal gedichtenbundels gepubliceerd. Gedurende ongeveer twee jaar ontmoette ik hem wekelijks en werkten we aan nieuwe of herziene liedteksten. Ik bewaar heel goede herinneringen aan die samenwerking.

Dit alles verklaart misschien waarom “de rode bundel” voor mij nog steeds een heel bijzonder boek is. En ik snap best dat dit voor anderen niet zo is en ook in de toekomst zullen allerlei verschillende liederenbundels naast elkaar gebruikt worden. Maar dat neemt niet weg dat, volgens mij, de kerk toe is aan een nieuwe bundel. Of zijn we misschien nu zo ver dat we kunnen overwegen om het nieuwe Liedboek van de Kerken te gaan gebruiken. Hier en daar zijn er misschien liedteksten die ons als adventisten niet aanspreken, maar er valt in deze bundel zoveel te kiezen dat dit m.i. geen bezwaar kan zijn! Het zou, denk ik, een enorme verrijking zijn voor onze erediensten.

Juist in de afgelopen weken is een onderzoek gepubliceerd over de voorkeur van kerkgangers ten aanzien van het soort kerkzang tijdens de eredienst in diverse protestantse kerken. Daarover volgende week meer.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag

Lange tijd overheerste het onderwerp van Corona de Nederlandse media, maar in de afgelopen weken is ook een ander topic het gesprek van de dag geworden: grensoverschrijdend seksueel gedrag. Uiteraard is de Me-too commotie van enkele jaren geleden niet ongemerkt aan ons land voorbijgegaan. En we zijn ook gedetailleerd op de hoogte gebleven van de schandalen rond Jeffrey Epstein en zijn assistente-in-het kwaad, Ghislaine Maxwell, die zich nu voor de rechter moet verantwoorden. Ook seksuele uitspattingen van politici, prominente zakenlieden en lieden in de entertainment industrie zijn breeduit in de media uitgemeten.

Maar nu is de schijnwerper vooral gericht op wantoestanden in eigen land. Er is geschokt gereageerd op onthullingen achter de coulissen van de Voice of Holland talentenjacht. Een aantal meisjes en jonge vrouwen hebben verteld over de manier waarop zij door een aantal mannen zijn behandeld. Hun beschuldigingen variëren van ongepast grappen, betastingen en regelrechte aanrandingen. Een tweede schokgolf werd veroorzaakte door het seksueel wangedrag van een directeur van de Ajax voetbalclub in Amsterdam, die geen andere keus had dan per direct ontslag te nemen, nadat een aantal vrouwen hem van seksueel wangedrag beschuldigden. Het bleek dat de betrokkene onder andere foto’s van zijn geslachtsdeel aan vrouwen in zijn werkgeving stuurde. Ik heb en passant een woord geleerd dat ik nog niet kende: “dickpic.” Maar uit de berichten in de kranten en de discussies in de talk shows op de televisie heb ik inmiddels begrepen dat het ongevraagd aan vrouwen sturen van foto’s van de manlijke edele delen tamelijk veel voorkomt. Ook deze week hield een parlementslid de eer aan zichzelf door uit de politiek te verdwijnen nadat bekend dreigde te worden dat hij zich schuldig had gemaakt aan ernstig seksueel grensoverschrijdend gedrag. Inmiddels heeft de overheid mevr. Mariëtte Hamer, een bekende politica, aangesteld om de regering te adviseren in dit soort penibele aangelegenheden.

Seksueel grensoverschrijdend gedrag is natuurlijk geen nieuw verschijnsel. In veel maatschappelijke organisaties en bedrijven heeft lange tijd een cultuur geheerst waarbij mannen de (vaak ongepaste) toon aangaven en vrouwen niet of nauwelijks durfden te protesteren als zij als lustobjecten werden behandeld en zich allerlei handtastelijkheden en vernederende “grappen” moesten laten welgevallen. Het nafluiten van vrouwen is niet een pas kortgeleden uitgevonden middel om manlijke belangstelling te laten blijken. Vooral ook in “hogere” kringen konden mannen lange tijd zich dingen permitteren die niet door de beugel konden. Vaak bleken dienstmeisjes een gemakkelijke prooi te zijn voor de adolescente zoon van de heer en de vrouw des huizes. Vreemdgaan—het onderhouden van een maîtresse–was onder adellijke lieden schering en inslag. Momenteel ligt de Britse Prins Andrew zwaar onder vuur, maar bekend zijn ook de capriolen van de Nederlandse koninklijke hoogheden Prins Hendrik en Prins Bernard.

Helaas was de kerk ook niet altijd een oase van seksuele ingetogenheid. De Rooms-Katholieke Kerk heeft veel van haar morele gezag verloren door de misdragingen van grote aantallen geestelijken. Nog deze week laaide de verdenking tegen de voormalige Paus Benedictus weer op, dat hij in zijn functie als bisschop en kardinaal in Duitsland seksueel wangedrag van een aantal priesters zou hebben genegeerd. In enkele Protestantse megakerken zijn in het recente verleden geestelijke leiders in seksueel opzicht de fout in gegaan. Dat priesters en predikanten (ook in de Adventkerk) soms voor seksuele verleidingen bezwijken is geen nieuwe ontwikkeling.

Het is niet altijd duidelijk waar precies de grens ligt tussen onvoorzichtig en totaal onaanvaardbaar gedrag, tussen een “onschuldige” flirt en ongewenste intimiteit, en waar een definitieve grens wordt overschreden. En bij alle manlijk wangedrag moet ook worden erkend dat niet alle vrouwen altijd toonbeelden van ingetogen heiligheid zijn. Ook is duidelijk dat er culturele verschillen bestaan tussen wat als goed of verkeerd moet worden beschouwd. Maar deze en andere vaak gehoorde argumenten kunnen de huidige golf aan laakbaar gedrag natuurlijk niet goedpraten. Anno 2022 zouden we allemaal moeten weten dat vrouwonvriendelijk en intimiderend gedrag in welke vorm ook niet kan worden getolereerd.

Tegelijkertijd moeten christenen beseffen dat elke vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag moet worden veroordeeld. Er is altijd sprake van immoreel gedrag als een vrouw wordt gediscrimineerd en vanwege haar sekse niet eenzelfde rol en status kan bereiken als een man in een soortgelijke positie. Het niet volledige erkennen van vrouwelijke predikanten is niet in de eerste plaats een theologische aangelegenheid maar een moreel probleem.

Ten slotte moet aan dit alles, volgens mij, wel worden toegevoegd dat de nadruk te eenzijdig kan liggen op seksueel wangedrag—hoe ernstig dit ook is. Er zijn ook andere vormen van immoreel gedrag die maar al te vaak worden getolereerd. Je kunt je correct gedragen ten aanzien van het andere geslacht, maar tegelijkertijd geen oog hebben voor de noden van anderen of het niet al te nauw nemen met de waarheid—-om maar twee voorbeelden te noemen. Laten we daarom, voordat we te snel een oordeel vellen over anderen, altijd beseffen dat er helaas op ons zelf ook nog wel het een en ander valt aan te merken.

Een droevig geval van wantrouwen

Een paar weken geleden schreef ik een hoofdstuk voor een publicatie over samenzweringstheorieën en de gevaren van nepnieuws, met speciale verwijzing naar de Adventkerk. Daarin probeer ik uit te leggen waarom veel adventisten nogal open staan voor bizarre theorieën en geef ik een aantal duidelijke voorbeelden van samenzweringsdenken. Ik had ook een voorval uit het jaar 2000 willen noemen, toen ik een zeer sterk geval van dit soort denken meemaakte, dat tot uitdrukking kwam in een diep wantrouwen in de rol van kerkelijke leiders. Pas deze week kon ik een paar alinea’s over dit voorval aan mijn essay toevoegen, omdat ik wachtte op het bewijsmateriaal waaruit ik wilde citeren. Ik wist van het bestaan van correspondentie tussen onze kerk en het Vaticaan over een bepaalde kwestie en vroeg de hulp van iemand die toegang heeft tot de archieven van de Adventkerk in Silver Spring (VS). Een paar dagen geleden liet hij mij weten dat hij de correspondentie had gelokaliseerd en stuurde hij mij kopieën.

In 1998 publiceerde Paus Johannes Paulus II een apostolische brief met de titel Dies Domini-de dag des Heren. Hierin werd ingegaan op het belang van een wekelijkse rustdag – de wekelijkse zondag. Afgezien van het feit dat hij niet vermeldde dat de bijbelse sabbat op de zevende dag van de week valt, en niet op de eerste dag, was de theologie van dit document best goed. Veel Adventisten waren echter zeer gealarmeerd door de uitspraak van de paus dat burgerlijke overheden de plicht hebben ervoor te zorgen dat mensen hun zondag kunnen houden. Klonk hier niet de alarmbel over een mogelijke toekomstige handhaving van zondagsviering, met alle nare gevolgen van dien voor degenen die Gods wet willen gehoorzamen en de bijbelse Sabbat willen houden?

Dr. Bert B. Beach, de leider van de afdeling Public Affairs and Religions Liberty (PARL) op het hoofdkantoor van de Adventkerk, besloot het Vaticaan te schrijven en duidelijkheid te vragen over wat de pauselijke verklaring nu precies inhield. Ik citeer uit zijn brief aan bisschop Pierre Duprey, een belangrijke prelaat bij de Pauselijke Raad ter bevordering van de Eenheid van de Christenen: “De specifieke vraag die ik wil stellen is of de Paus, dat wil zeggen de Heilige Stoel, in feite ook het parallelle recht van Joden, Zevende-dags Adventisten, Moslims en andere christenen en niet-christelijke groepen bevestigt of wil bevestigen, om de viering van hun rustdag gelijkelijk beschermd en gewaarborgd te zien door de wet. Voor Zevende-dags Adventisten is dit een uiterst gevoelige, zelfs profetische, kwestie”.
Het duurde even (tot mei van het volgende jaar) voordat het Vaticaan reageerde. Bisschop Duprey legde uit dat hij overleg had gepleegd met een aantal hoge bestuurders van het Vaticaan, om met gezag te kunnen reageren. Ik citeer uit het document dat het resultaat was van dit overleg en dat naar de Adventkerk werd gestuurd via het kantoor van dr. Beach: “Het antwoord op deze vraag [gesteld in de brief van november 1998 door Beach] kan, zoals te begrijpen is, niet anders zijn dan bevestigend. . . . Het is ongetwijfeld waar dat het recht op een rustdag in overeenstemming met ieders individuele overtuiging, als een integraal onderdeel van het recht op godsdienstvrijheid, uit de aard der zaak ook geldt voor hen die behoren tot religieuze tradities die deze dag niet op zondag vieren.”

Iets meer dan een jaar later werd de vijfjaarlijkse zitting van de adventistische wereldkerk gehouden in Toronto, Canada. In de week voorafgaand aan het congres was een vergadering belegd van alle PARL-verantwoordelijken, op alle administratieve niveaus van de kerk, die toch al in Toronto waren als afgevaardigden naar het congres. Ik was een van de sprekers, omdat ik op dat moment, naast algemeen secretaris van de Trans-Europese Divisie, ook verantwoordelijk was voor de PARL-afdeling van de divisie. Op de agenda van de bijeenkomst stond, naast vele andere punten, het Dies Domini document, met de brief die dr. Beach aan het Vaticaan had geschreven en het antwoord daarop dat ongeveer zes maanden later kwam. De brieven werden voorgelezen aan de ongeveer 200 deelnemers aan de bijeenkomst en er werden kopieën uitgedeeld. Tot mijn verbazing waren er weinig uitingen van tevredenheid over het antwoord van Rome. Integendeel, er was een wijdverbreid wantrouwen: Dit kon onmogelijk de reactie van het Vaticaan zijn, want wij weten allemaal tot welke slinkse machinaties Rome in staat is! Velen gaven als hun mening te kennen dat het antwoord dat van het Vaticaan was gekomen–waarin werd aangegeven dat godsdienstvrijheid en bescherming door de burgerlijke autoriteiten met betrekking tot het houden van de rustdag, zich zeker ook uitstrekte tot sabbatvierders, zoals de Zevende-dags Adventisten–niet echt kon zijn. De verklaring die werd voorgelezen op de bijeenkomst in Toronto moest wel “fake” zijn. Het moest zijn verzonnen door dr. Beach en zijn staf, mogelijk in samenspanning met anderen, met een of ander sinister motief. Wetende wat wij (verondersteld worden te) weten over de bedrieglijke strategieën van de Katholieke Kerk en haar uiteindelijke doel, was dit de enig mogelijke conclusie!

Als ik terugdenk aan het debat dat daarop volgde, voel ik me nog steeds uiterst ongemakkelijk. Dit was het bewijs dat een zeer betreurenswaardig soort samenzweringsdenken, zelfs al twintig jaar geleden, was doorgedrongen op leidinggevende niveaus in onze kerk. Ik ben bang dat hetzelfde soort denken nog steeds volop aanwezig is op vele niveaus van onze geloofsgemeenschap. Helaas!