Monthly Archives: Februari 2012

Twee ‘heren’ en een ‘dame’

[Woensdagavond, 22 februari] Ik zat vanmorgen tijdens het ontbijt op enkele meters afstand van een grote reproductie van een bekend schilderij van Edouard Manet dat me recht in het gezicht staarde. Dat er hier aandacht was voor Manet is niet zo vreemd, want het hotel, dat ternauwernood de twee sterren die op de gevel prijken verdient, staat in de Rue Edouard Manet, niet ver van de Place d’Italie in Parijs en heeft Hotel Manet als naam. Het schilderij Le Déjeuner sur l’Herbe toont twee keurig geklede ‘heren’ die samen met een naakte vrouw een picknick houden in de vrije natuur. Het origineel is te zien in het schitterende Musée d’Orsay. Ik had het schilderij wel eens eerder gezien, maar het was me nooit opgevallen hoe vreemd de voorstelling eigenlijk is. Is deze vrouw ‘in natura’ er alleen als een soort versiering voor deze ‘heren’ die een zakelijk gesprek schijnen te voeren? Is zij een prostituee? Dat is niet onmogelijke, aangezien het Bois de Boulogne bekend stond als een plaats waar je gemakkelijk iemand met het oudste beroep kon vinden. Maar waarom een blote vrouw inschakelen, als ze alleen als décor dient?

Achter mij hoorde ik, terwijl ik mijn croissantje en mijn twee harde broodjes met een kop koffie wegspoelde, het Franse nieuwsprogramma van acht uur. De arrestatie van de heer Strauss Kahn was een belangrijk topic voor het journaal. Hij zou zich bij diverse orgieën hebben laten amuseren door dames die, naar nu blijkt, waarschijnlijk prostituees waren. Op die feesten ging het er, naar verluidt, minder rustig aan toe dan op het schilderij van Manet. Bij de manier waarop deze seksfeesten waren georganiseerd zouden, zo is de verdenking, enkele strafbare feiten zijn gepleegd. Mijn Frans is goed genoeg om de advocaat van de heer Kahn te horen zeggen dat haar client geen blaam treft, aangezien je immers niet kunt verwachten dat een man kan zien of geheel ontklede dames al dan niet beroepshalve aanwezig zijn!

Terwijl ik verder ontbeet dacht ik er wat verder over na en concludeerde dat er nogal wat aan onze wereld mankeert. Sinds de dagen van Manet is het er niet beter op geworden. Stel je voor dat iemand als Kahn president van Frankrijk was geworden! Berlusconi zou nog wat van hem hebben kunnen leren. Ik koppelde dat gegeven haast als vanzelf aan de vergadering die ik gisteren in Parijs bijwoonde. Het was een bijeenkomst van de commissie voor evangelisatie in de Frans-Belgische Unie van Adventkerken. Samen met een andere Belgische vertegenwoordiger was ik er namens de Belgisch-Luxemburgse Federatie.

Doeltreffende evangelisatiemethoden bedenken en op basis daarvan concrete projecten opzetten is in de geseculariseerde (en vaak oversekste) West-Europese samenleving een grotere uitdaging dan ooit. Het is belangrijk om daarover samen na te denken en degenen die leiding geven in de kerk moeten de moed hebben steun te geven aan experimenten. Alles wat ertoe kan bijdragen om mensen te bereiken in wereld van Kahn en zijn makkers—maar ook in de wereld van degenen die niet de wereldpers halen maar ook ver zijn afgeweken van het bijbels normbesef—moet uit de kast worden gehaald.

Met veel belangstelling luisterde en keek ik gisteren naar een presentatie van een stafmedewerker van de Franse afdeling van het Alpha-cursusprogramma. Deze Alpha-medewerker kreeg vooral ook mijn aandacht, omdat hij zelf een overtuigd adventist is. Hij assisteert momenteel de kerk in de Noord-Franse regio om een vervolgtraject te ontwikkelen dat aansluit op de klassieke Alpha-cursus, maar een meer adventistische kleur heeft.

Er zal ongetwijfeld kritiek binnen de Adventkerk in ‘onze’ unie zijn op dit experimentele project. De Alpha-cursus is immers niet van adventistische oorsprong. Dat is inderdaad zo, maar so what? Het is ontwikkeld in een Anglicaanse omgeving. Maar deze manier om geseculariseerde mensen met de basiswaarheden van het christelijk geloof in aanraking te brengen wordt door allerlei verschillende kerkgemeenschappen over heel de wereld toegepast en honderdduizenden mensen hebben in de loop der jaren daardoor Christus leren kennen. Het is een methodiek waarvan ook adventisten in diverse landen met succes gebruik hebben gemaakt. Een verder opgetuigde versie zal mogelijk nog meer perspectief kunnen bieden. Ik heb een aantekening gemaakt van het e-mailadres van de Alpha-medewerker. Misschien kunnen we hem binnenkort eens vragen naar België te komen en samen met hem nadenken over mogelijkheden in Vlaanderen, Wallonië en Luxemburg!

Ongetwijfeld zal ik binnenkort wel weer eens in Hotel Manet overnachten. Het is op een steenworp afstand van ons kerkelijk kantoor in Parijs. Ik weet niet tot welke gedachten het schilderij in de ontbijtzaal me dan zal inspireren. Misschien zal het mede afhangen van het nieuws dat op dat moment via het journaal tot mij komt. In elk geval zal het ontbijtmenu geen verrassingen opleveren.

Moppen

Nu ik een flink deel van mijn tijd in België doorbreng en daar probeer een bijdrage te leveren aan het reilen en zeilen van de kerk, ben ik heel voorzichtig met het vertellen van Belgenmoppen. Maar als een van de Belgische predikanten me een Belgenmop vertelt (zoals deze week het geval was), voel ik me vrij deze door te geven: Twee Belgische mannen besloten te gaan vissen. Omdat zij zelf geen roeiboot bezaten moesten ze er een huren. Ze gingen welgemoed met hun gehuurde roeiboot de plas op. Na verloop van tijd lukte het de ene Belg een flinke vis binnen te halen. De andere Belg feliciteerde hem en zei: ‘Zet gauw een kruisje op plek waar je in de boot stond toen je die vis ving. Dat is handig voor als we weer gaan vissen’ De Belg die de vis had gevangen dacht diep na en antwoordde ten slotte: ‘Dat heeft toch geen zin, want wie garandeert ons dat we de volgende keer dezelfde boot kunnen huren?!’

Er zijn eindeloos veel moppen over de burgers van een ander, meestal naburig, land. Nederlanders vertellen moppen over Belgen en omgekeerd vertellen onze zuiderburen moppen over de zuinige manier waarop Nederlanders met hun geld omgaan. Ik kom regelmatig in Zweden en heb ontdekt dat de Zweden grappen maken over de Noren en omgekeerd. (Voorbeeld: Als je nieuwe hersenen nodig hebt kun je in Zweden naar een speciaalzaak gaan die tweedehands hersenen verkoopt. Het beste kun je dan vragen naar Noorse hersenen, want die zijn nooit gebruikt!)

Dit soort grappen over mensen van andere nationaliteit zijn meestal tamelijk onschuldig, hoewel ze ook wel vaak een wijdverbreid vooroordeel laten zien. Dat de hausse aan Belgenmoppen al geruime tijd voorbij is heeft dan ook waarschijnlijk wel te maken met het feit dat de Nederlandse houding ten aanzien van de Belgen gaandeweg veel positiever is geworden.

Een ander type grappen dat nog steeds welig tiert is dat over andere geloofsrichtingen. Joodse medeburgers waren en zijn heel vaak het doelwit van moppen. (Een recent voorbeeld dat ik deze week ergens las: Moos laat zich op zijn sterfbed door een pater bekeren. Zegt Sam: ‘Moos, wat doe jij nou?’ Antwoordt Moos: ‘Ik heb liever dat een katholiek doodgaat dan een jood!’).
Veel religieus getinte grappen zijn een reflectie van onkunde en vooroordeel. Maar soms is er ook wel een element van herkenning.

Er is een eindeloze variatie in het antwoord op de vraag hoeveel mensen je nodig hebt om een defecte gloeilamp te vervangen. Een paar voorbeelden:

Hoeveel pinkstermensen heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Eenentwintig. Eén om de lamp te vervangen en twintig om te jubelen over de wonderbare ervaring.

Hoeveel calvinisten heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Geen. God heeft gepredestineerd wanneer het licht weer aan gaat.

Hoeveel liberale christenen heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Tien, want er is eerst een discussie nodig om te bepalen of de gloeilamp wel echt bestaat.

Hoeveel streng-orthodoxe christenen heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Hoe zo? Iets vervangen?

Hoeveel televisiedominees heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Eén. Maar stuur vandaag nog je gift als je wilt dat er ook in de toekomst gloeilampen worden vervangen.

Hoeveel adventisten heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Zeventien. Een commissie van acht leden om na te gaan of de gloeilamp inderdaad vervangen dient te worden. Een commissie van acht leden om te besluiten welk type gloeilamp de oude zal vervangen? En één persoon om het werk te doen.

(Op het laatste antwoord doen ook weer tig variaties de ronde. Sommige daarvan zijn niet grappig maar doen pijn. Vraag: Hoeveel adventistische vrouwelijke predikanten heb je nodig om een gloeilamp te vervangen? Antwoord: De lamp wordt voorlopig nog niet vervangen, want er zijn taken die vrouwelijke predikanten in de Adventkerk niet mogen doen zolang ze niet ingezegend zijn.)

De wijze waarop geloofsgemeenschappen in grappen worden getypeerd is natuurlijk per definitie karikaturaal. Maar je kunt je afvragen of er toch ook niet af en toe een tere snaar wordt aangeraakt, zoals bijvoorbeeld bij de grap over de commissies die adventisten nodig hebben om een lamp te verwisselen. Als ik naga hoeveel tijd ik in commissies doorbreng, borrelt bij mij ook nogal eens de vraag naar boven of al die commissie nu wel zo nodig zijn. Maar aan de andere kant ben ik er ook wel trots op dat de kerk waartoe ik behoor aan veel mensen ruimte biedt om mee te doen in het proces van oordeelsvorming en beslissen!

Ben ik een Fries?

We beleven op dit moment een soort nationale rouwverwerking vanwege het (althans voorlopig) niet doorgaan van de tocht aller tochten. De afgelopen dagen werden gekenmerkt door een enorme hype over het avontuur dat, naar onze natie massaal hoopte, op handen was. Friesland met zijn elf steden stond weer helemaal op de kaart. Zelfs de man van de Car Glass tv-reclame bleek plotseling de Friese taal machtig te zijn.

Het leek wel alsof de elfstedentochtkoorts buiten Friesland veel hoger opliep dan in Friesland zelf. Zijn de Friezen dan toch inderdaad een stuk nuchterder dan de andere Nederlanders? Die gedachte leidde me tot de meer persoonlijke vraag: Ben ik dan toch een echte Fries? Want ik denk dat ik redelijk nuchter ben.

Mijn naam (Bruinsma) doet vermoeden dat ik uit Friesland afkomstig ben. Inderdaad komt mijn voorgeslacht uit het Noorden. In Smallingerland (streek rond Drachten in Friesland) werd omstreeks 1650 een zekere Hendrick Claessen geboren. Zijn zoon Meine (geb. 1680) kreeg zeven kinderen, waaronder Lammert (geb. 1716). Hij was de vader van ene Rinze (geb. 1750) die in Lippenhuizen werd geboren. We zijn dan dus iets verder richting Zuidwest Friesland afgezakt. Diens zoon Bruin Rinzes wordt geboren (1793) in Wijnjeterp (niet ver van Lippenhuizen).

In het archief van Heerenveen is een document uit 1812 te vinden waarin we kunnen lezen dat deze Bruin Rinzes, wonende te Wijnjeterp, besloot om de naam Bruinsma als familienaam aan te nemen. Wie iets van genealogie afweet, beseft dat we rond 1812 in de Napoleontische tijd zijn, waarin geëist werd dat iedereen voortaan ook een achternaam moest hebben. Vandaar.

Via Jochem Bruins Bruinsma (geb. 1816) komen we dan bij Bruin Jochems Bruinsma (geboren in 1850 in Appelscha; dus nog steeds in Friesland!) Maar bij de volgende generatie zijn we in Drenthe aangekomen. Mijn grootvader Reinder Bruinsma werd in het Drentse Westerbork geboren (1879). Ook diens zoon, mijn vader Pier, kwam ter wereld in Drenthe (1905), namelijk ‘in de woning van het Tramwachtlokaal, Noordseschut’. Door een wonderlijke speling van het lot staat nu exact op die plaats het kerkgebouw van de Adventgemeente Hoogeveen!. Het gezin van mijn grootvader Reinder vertrok in 1932 naar Amsterdam. Ongetwijfeld had dat te maken met de ongekende armoede in Drenthe en de kans op werk die de grote stad wellicht zou kunnen bieden. In elk geval verklaart het ook het feit dat ik in 1942 in Amsterdam het levenslicht zag.

Maar kan ik nu claimen dat ik een Fries ben? Of ben ik eerder een Drent? Of moet ik tevreden zijn met het feit dat ik een Amsterdammer ben met een Friese naam?

Misschien kan mijn aanspraak op Friese wortels toch nog een beetje worden versterkt door het feit dat ik tegen het einde van 1966 Sneek kreeg toegewezen als mijn eerste standplaats als aankomend predikant in de Adventkerk. Er was destijds een ultrakleine gemeente in Snits (zoals dit prachtige stadje in de Friese taal heet) waarover ik de herderlijke zorg kreeg, met dien verstande dat ik ook hand- en spandiensten in de gemeente Leeuwarden diende te verrichten. Dus verhuisden mijn vrouw Aafje en ik naar een flatje in de Rijperahemstraat in Sneek, niet ver van de befaamde Waterpoort. Daar werd onze zoon Peter Jasper geboren (1967).

Tja, wat ben ik nu. Een Fries? Een Nederlander? Ik kan me er niet zo druk over maken. Ik voel me ook een Europeaan (ondanks de malaise met de euro en de kwestie-Griekenland) en een wereldburger. En gelukkig ook een burger van een rijk dat nog in de steigers staat.

Commandeur

[Vrijdagnamiddag 3 februari] Het heeft niet bepaald mijn voorkeur om op vrijdagavond ergens alleen in een hotelkamer te zijn. Maar soms is dat nu eenmaal niet te voorkomen. Dat geldt ook voor vandaag. Morgen heb ik kerkdiensten op twee verschillende plaatsen in Luxemburg. Ik was eigenlijk van plan geweest om vandaag rond het middaguur uit Zeewolde weg te rijden, maar besloot dat een paar uurtjes te vervroegen vanwege de sneeuwwaarschuwingen. Ik ben inderdaad de sneeuw vóórgebleven en arriveerde een uurtje geleden in een opperbeste stemming in het Best Western Hotel in Arlon. [Ik had daar al een paar keer eerder gelogeerd en in het weekend hebben ze daar gewoonlijk een sterk gereduceerde prijs. Vandaar.] Arlon ligt nog net in België, maar morgenochtend is het nauwelijks 30 kilometer naar mijn Luxemburgse bestemming.

Mijn goede stemming was vooral het gevolg van de plezierige rit. Het was schitterend weer en vooral ten zuiden van Maastricht, waar het heuvellandschap serieus begint te golven, bood het landschap een prachtig plaatje. De zon scheen uitbundig op het laagje sneeuw op de hellingen, terwijl er nauwelijks verkeer was op de weg. Ik had een paar cd’s meegenomen om de circa 400 kilometer wat op te leuken. De indrukwekkende muziek van Arvo Pärt samen met de hartverwarmende muziek van Vaughan Wiliams, afgewisseld door een tweetal horecastops, maakten het al met al tot een ‘pleisante’ tocht.

En nu heb ik dus nog volop de tijd om wat te lezen en ook om deze blog te schrijven—en misschien aanstonds nog een paar bladzijden toe te voegen aan het gestaag vorderende boek met meditaties voor elke dag [ik ben inmiddels bij 21 oktober aangeland].

De aanleiding voor deze blog is een nieuwtje dat ik ontving van Jan Paulsen, de vorige voorzitter van de Generale Conferentie. Het zal de trouwer lezer van mijn blogs niet zijn ontgaan dat ik een grote waardering koester voor Paulsen en het als een voorrecht beschouw dat ik tot zijn vriendenkring behoor. Het is alweer een flink aantal jaren geleden dat de Pacific Press een boekje van mij publiceerde dat de onwaarschijnlijk lange titel meekreeg: It’s Time to Stop Rehearsing What We Believe and Start Looking at What Difference it Makes. Ik droeg dat boekje (dat inmiddels al lang uitverkocht is) toen op aan een viertal personen die mij enorm hebben geïnspireerd: (1) Jon Dybdahl, een vriend en collega uit mijn periode bij het Mission Institute; (2) Sakae Kubo, van wie ik ooit les kreeg maar die ik vooral bewonder om zijn veerkracht en integriteit toen hij tijdelijk bij de kerkleiding in ongenade viel; (3) Bert Beach, de ongelooflijk erudiete man en buitengewoon trouwe vriend met een enorme dosis humor; en (4) Jan Paulsen, die het waagde mij een aantal kansen te bieden om mijzelf te ontplooien.

En nu, na deze omweg, terug naar het nieuws dat ik van Paulsen ontving. Hij heeft bericht ontvangen dat het de koning van Noorwegen heeft behaagd om hem een hoge onderscheiding toe te kennen De tekst van de officiële bekendmaking luidt aldus: H.M. Kongen har utnevnt Jan Paulsen til Kommandør for fortjenstfullt virke som er kommet menneskeheten til gode. In het Nederlands vertaald betekent het: Zijne Majesteit de Koning heeft Jan Paulsen benoemd tot Commandeur van de Orde van Verdienste vanwege zijn werk voor het welzijn van de mensheid.’ De datum waarop de insignia worden uitgereikt moet nog worden vastgesteld. In Paulsens commentaar op dit nieuws, dat voor hem als een volstrekte verrassing kwam, vielen me twee aspecten op. Hij was, zei hij, blij dat hij werd onderscheiden, omdat men kennelijk vond dat hij voor veel mensen, ook buiten zijn kerk, wat had betekend. Dat verheugde hem, omdat dit immers de kerntaak is van de kerk, namelijk zorg te hebben voor mensen. Ja, dacht ik, dat is nu precies het grote verschil tussen hem en zijn opvolger, de huidige voorzitter van de Adventistische wereldkerk. Deze laatste legt de meeste nadruk op zuiverheid in de leer, terwijl Paulsen vooral aandacht had en heeft voor de rol van de kerk in de samenleving. Het laat zich, dunkt mij, wel raden, welk van beide benaderingen mij het meeste aanspreekt.

Maar er was nog een ander aspect in Paulsens commentaar dat me trof. Uit zijn reactie bleek duidelijk dat het hem goed deed dit eerbetoon te ontvangen. Hij verontschuldigde zich niet voor het feit dat hij in zijn geboorteland zo in het zonnetje wordt gezet. Hij zei niet, uit al dan niet geveinsde nederigheid, dat dit allemaal wat buitensporig is en dat het helemaal niet nodig is om zo de aandacht op hem te vestigen. Nee, hij was er gewoon—eerlijk en ongecompliceerd—blij mee. Dat is één van de dingen die ik in Jan Paulsen bewonder, zijn authenticiteit. Hij is wie hij is.

Dat laatste blijkt ook uit het boek dat onlangs van zijn hand verscheen, uitgegeven bij de Pacific Press en getiteld: Where are we going? In dit boek van nauwelijks 120 bladzijden is veel diepzinnings te lezen over Paulsens visie op leiderschap. Er staat vooral veel tussen de regels! Hopelijk zal Paulsen nog meer boeken schrijven. Hij is met iets bezig. Ik ben benieuwd. Maar intussen: Hartelijk gefeliciteerd, Jan Paulsen. Dit eerbetoon komt je toe.