Monthly Archives: Januari 2017

Even iets over Trump . . .

 

Ik besef dat CNN mogelijk wat vooringenomen was in de manier waarop men de verkiezingscampagne van Donald Trump versloeg en dat de berichtgeving ook na de inauguratie van een duidelijke antipathie tegen hem blijk geeft. Ik probeer echter wat evenwicht te zoeken in mijn nieuwsgaring, door ook te kijken naar wat ik op andere tv-kanalen vind, zoals op de BBC en Euronews en ook via andere Europese en niet-Europese kanalen te weten kom. Uiteraard volg ik ook de Nederlandse media. (Ik heb altijd een grote interesse gehad in wat in mijn eigen land en in de wereld gebeurt.)

Ik moet bekennen dat ik de laatste paar weken meer emotioneel geraakt word dat wat ik zie, hoor en lees dan gewoonlijk. Bij het aanhoren van Trumps retoriek tijdens zijn inaugurele rede, en (gisteravond) bij het luisteren naar zijn toespraak tot de Republikeinse leiders in het Congres en de Senaat, raakte ik behoorlijk gedeprimeerd. Gaat deze megalomane, egotrippende business tycoon, die geen twee zinnen kan uitspreken zonder daarbij woorden als ‘grootst,’ ‘verbazingwekkend’, ‘fantastisch’ en ‘geweldig’ op zichzelf toe te passen—in meestal volstrekt onsamenhangende zinnen—alles echt doen wat hij heeft aangekondigd? Het maakte me bijna fysiek onpasselijk.

Helaas hebben ook heel wat van mijn geloofsgenoten op deze immorele man gestemd, die zichzelf trouwens schaamteloos als christen afficheert. En ik weet dat een van de adventistische prominenten een post in zijn kabinet heeft geaccepteerd. Ik kan er met mijn verstand niet bij.

De officiële adventistische media zijn buitengewoon voorzichtig wat commentaar op politieke aangelegenheden betreft. Dat is te verwachten en misschien zelfs prijzenswaardig. Maar dat wordt anders als het om morele en principiële zaken gaat. Als dat het geval is, moeten zij een duidelijk geluid laten horen.

De Adventist Review heeft tot dusverre twee uitzonderingen gemaakt bij het berichten over zaken die met deze politieke aardverschuiving in de VS op zijn minst zijdelings te maken hebben. Er nogal positief geschreven over het feit dat een adventist nu zo’n hoge positie heeft gekregen in de Trump regering, en over het sabbat vieren van Trumps dochter en schoonzoon. Trumps schoonzoon Jared Kushner, die nu een ‘senior advisor’ is in het Witte Huis, is een jood, en zijn dochter Ivanka heeft zich tot het joodse geloof bekeerd. De Adventist Review bejubelde het feit dat hun sabbatviering de waarde van de sabbat op een bijzondere wijze voor het voerlicht brengt.

Ik had gehoopt dat onze kerkelijke media wat terughoudender zouden zijn geweest in hun aandacht voor Ben Carson. De kardinale vraag is niet of het goed (of misschien zelfs nuttig?) is dat een adventist zo dicht bij de president staat, maar of hij in zijn optreden en in de maatregelen die hij gaat voorstellen en zal implementeren, er blijk van geeft dat hij geleid wordt door christelijke waarden. Daarover valt nog niets te zeggen.

En wat valt er te zeggen over de sabbatviering van twee leden van de familie Trump? Onwillekeurig komen de profetische woorden, zoals we die bijvoorbeeld vinden in Jesaja 1 en Amos 5, bij ons opborrelen. Daar wordt duidelijk aan gegeven dat God aan sabbatviering op zich geen waarde hecht. Het gaat er vooral ook om dat men ‘recht doet’, oog heeft voor ‘de verdrukten’ en de rechten van de mensen die in de marge zijn terechtgekomen verdedigt. Het staat nog te bezien in hoeverre Mr. Jared deze profetische normen in de praktijk zal brengen. De voortekenen zijn bepaald niet gunstig en hem zo positief in de adventistische media af te schilderen lijkt mij op zijn minst voorbarig.

 

‘Genereuze openheid’

 

Ik ben momenteel een boek aan het lezen met de titel Generous Spaciousness[1]. Het is lastig een goede Nederlandse vertaling te vinden en daarom staat boven dit stukje ‘genereuze openheid.’ De Engelse bewoording onderstreept vooral dat er op een ‘genereuze’ manier ruimte moet worden geboden aan anderen. De ondertitel van het boek geeft aan dat het zich vooral richt op de vraag hoe de kerk met homoseksuele christenen dient om te gaan. Ik ben momenteel–tussen de bedrijven door—bezig mij voor te bereiden op een paar lezingen tijdens een door de Kinship-organisatie georganiseerder studiebijeenkomst in maart in Duitsland. Ik wilde, nog dieper dan ik voorheen al had gedaan, studie maken van de theologische en bijbelse aspecten van homoseksualiteit. Een van de boeken die ik bestelde bij Amazon.com was Generous Spaciousness, waarvan vooral de titel me aansprak. Maar ook het lezen ervan stelde me zeker niet teleur.

Het boek is geschreven door Wendy VanderWal-Gritter. Haar naam en het feit dat zij verwijst naar haar achtergrond in de Christian-Reformed Church (een zusterkerk van onze vroegere Gereformeerde Kerk), doet mij vermoeden dat haar familie ergens banden heeft of had met Nederland. Zij studeerde theologie. Toen zij daarmee klaar was vond zij een baan bij de Exodus-organisatie. Deze evangelikale organisatie werd opgericht in 1976 maar ging ter ziele in 2013. De organisatie hield zich vooral bezig met het ‘genezen’ van homoseksuele mensen. Geleidelijk aan kwamen echter veel Exodus-leiders en mensen die in de organisatie actief waren tot de conclusie dat zij verkeerd bezig waren en dat veel van de ‘genezingen’ die men claimde in werkelijkheid geen blijvende verandering van seksuele geaardheid hadden gebracht. De schrijfster van het boek was een van degenen die afstand begonnen te nemen van hun aanvankelijke benadering. Zij begon ook steeds meer vraagtekens te zetten bij haar ‘traditionele’ opvattingen over homoseksualiteit.

Wendy VanderWal heeft voor zichzelf lang niet alle bijbelse en theologische vragen over dit thema opgelost. Maar zij moet nu wel erkennen dat veel van het bijbels materiaal helemaal niet zo duidelijk ‘anti-homo’ is als zij eerst dacht. Toch is zij heel realistisch en verwacht niet dat men het binnen de kerk snel eens zal gaan worden over de kwestie van andere vormen van seksuele geaardheid. Zij vindt dat elke geloofsgemeenschap naar een voortdurende en intensieve dialoog moet streven. Intussen dient de kerk—op alle niveaus—een ‘veilige plaats’ te bieden aan iedereen (ongeacht seksuele geaardheid), die bij haar wil horen en daar de plek heeft gevonden om zijn/haar geloof te beleven. Voor dit idee van ‘veiligheid voor iedereen’ heeft zij de term Generous Spaciousness gekozen. (Zij doet er niet geheimzinnig over dat zij daarbij werd geïnspireerd door de titel van een ander boek, Generous Orthodoxy, waarin de auteur, Brian McLaren, in de woorden van de uitgever Zondervan een oproep doet om te komen tot ‘een radicale op Christus gerichte orthodoxie van geloof en geloofspraktijk in een missionaire genereuze geest.’ Ook dat boek is het lezen meer dan waard.)

Wendy VanderWal roept haar lezers (hoe ze de relevante bijbelteksten ook interpreteren) op om elkaar niet te veroordelen maar te steunen. En dat betreft vooral het support bieden aan mensen met een ‘andere’ seksuele geaardheid. De kerk—en met name de lokale christelijke geloofsgemeenschap—moet een plek zijn van ‘genereuze openheid, die, in de Geest van Christus, ruimte biedt aan allen!

Net als zoveel andere christelijke kerken is de Kerk van de Zevendedags Adventisten verdeeld ten aanzien van het onderwerp homoseksualiteit. Ook de Adventkerk heeft behoefte aan vele meer dialoog, maar ook voor adventisten zal het niet mogelijk zijn in de nabije toekomst tot een consensus te komen. Het zou irreëel zijn dat te verwachten. Maar we kunnen er wel alles aan doen om een sfeer van ‘genereuze openheid’ te bevorderen, waarin veroordeling plaats maakt voor de bereidheid elkaar te steunen en te aanvaarden als ‘broeders en zusters’ in Jezus Christus—ongeacht onze seksuele geaardheid.

Ik kan persoonlijk de waarheid bevestigen van de volgende woorden van de schrijfster van Generous Spaciousness: ‘Na de laatste jaren veel contact te hebben gehad met homoseksuele christenen heb ik de weidsheid van Gods genade op een heel concrete manier kunnen ervaren . . . Dat heeft me geconfronteerd met mijn eigen beperkte blik op God, waarbij ik vaak eerder terughoudendheid in zijn genade verwachtte dan uitbundige aanvaarding’ (blz. 52).

 



[1]  Wendy VanderWal-Gritter, Generous Spaciousness: Rsponding to Gay Christians in the Church (Grand Rapids, MI: Brazos Press, 2014).

Wandelen met God

 

Jaren geleden ontmoette ik in het adventistisch centrum in Jeruzalem de inmiddels al lang overleden Bill Shea.  Bill was van huis uit medicus, maar werd daarna een kundig en zeer gewaardeerd theoloog.  Hij had ook een goed gevoel voor humor.  We hadden het over de toeristen die en masse Israel bezoeken en de vele gasten die van het centrum van de kerk gebruik maken en Bill zei dat hij had gemerkt hoe hoog het toeristische tempo meestal is. Hij voegde eraan toe: De mensen renden vandaag op de plekken waar Jezus ooit wandelde!

Ik houd van wandelen. In deze afgelopen week heb ik twee keer een flinke tocht gemaakt, een keer zestien en een keer bijna twintig kilometer. Hoewel ik ervan houd om een redelijk tempo aan te houden, probeer ik er geen race van te maken. Het is goed voor mijn conditie, maar het gaat er vooral om dat ik ervan geniet.

Wandelen is iets anders dan lopen/gaan. Wij zeggen in Nederland niet gauw: Ik wandel naar de bus, of naar de trein, of: ik wandel naar mijn werk.  In het Engels heeft het werkwoord to walk, naar mijn indruk, een algemenere betekenis. In die taal zeg je wel: I walked to the station of: I walked to my work.  Maar in het Duits is er wel weer een duidelijk verschil tussen spazieren and gehen/laufen. Dat is ook in het Frans zo: se promener heeft een andere klank dan aller.

Wandelen roept vooral de sfeer op van sportief bezig zijn en ontspanning. Daaraan moest ik deze week denken toen ik in Genesis 5 las over Henoch. In veel vertalingen lezen we dat Henoch wandelde met God. In andere vertalingen wordt dat vaak omschreven door te wijzen op diens intieme omgang met God.

Wandelen met God, hoe doe je dat?  Bij veel christenen (en dat geldt zeker voor veel zevendedags adventisten) wordt hun relatie met God eerder geïnspireerd door Paulus’ advies om de wedloop te volbrengen, om aan het eind van de race de lauwerkrans te ontvangen, dan om ontspannen met God te wandelen.  Adventisten zijn vooral doe-mensen. De kerkelijke organisatie heeft voortdurend  allerlei opdrachten voor ons, waarbij we van de ene actie naar de andere worden gesleurd. Momenteel horen we voortdurend van Total Member Involvement. Over niet al te lange tijd is er weer aan andere slogan die ons oproept tot actie.

Misschien moeten we meer ons best doen om te wandelen met God, in plaats van voortdurend te rennen voor God. Misschien moet de nadruk toch meer liggen op het ontplooien en het voeden van ons geestelijk leven dan op steeds maar druk bezig te zijn. Wandelen met God is relaxen in the rust die God geeft.

 

De Adventist van het jaar

 

Het befaamde blad Time wijst elk jaar bij de jaarwisseling een man of vrouw van het jaar aan. Vorig jaar was het Angela Merkel. Dit keer was het, haast onvermijdelijk, Donald Trump.  Het onafhankelijke adventistische tijdschrift Spectrum nam een paar weken geleden het initiatief om een ‘adventist van het jaar’ te kiezen. Er werd een lijstje met een dozijn namen op de Spectrum website gepubliceerd en de lezers werd gevraagd een keuze te maken uit dat lijstje, of eventueel met aanvullende namen te komen. De winnaar werd dr. Sandra Roberts, de voorzitter van de Zuidoost-Californië Conferentie. Zij is de enige vrouwelijke conferentievoorzitter, om de doodeenvoudige reden dat de kerkelijke regels (nog) geen vrouwen in die functie toestaan. Zij wordt door de leiding van de Generale Conferentie niet erkend en goeddeels genegeerd. Maar zij heeft zich in de paar jaar dat zij nu de leiding geeft aan de grootste conferentie in de Verenigde Staten bewezen als een gedreven geestelijke leider, die in haar conferentie enorm gewaardeerd wordt.

Andere namen op de lijst die hoog scoorden waren Dan Jackson, de voorzitter van de kerk in Noord-Amerika, Dr. Andrea Luxton, de nieuwe ‘baas’ van Andrews University,  haar voorganger in die rol dr. Niels Erik Andreasen, en Desmond Doss. Ik stond niet op het lijstje maar kreeg zowaar toch nog enkele stemmen (hetzelfde aantal als Ted Wilson!).

Je kunt van alles aanmerken op de manier waarop de keuze van de ‘adventist van het jaar’ tot stand kwam. Zo was de lijst wel erg Noord-Amerikaans. En je moet er natuurlijk wel rekening mee houden dat de Spectrum-lezers geen doorsnede van de Advent-bevolking zijn. Bovendien bleef het aantal stemmen bij deze eerste verkiezing van ‘de adventist van het jaar’ beperkt tot enkele honderden. Maar toch—het was een leuk initiatief waarvan ik hoop dat het een traditie wordt.

Ik kan me heel goed vinden in de keuze van Sandra Roberts. Ik volg haar in de sociale media en ben onder de indruk van de manier waarop zijn haar taak vervult. Maar uiteindelijk koos ik zelf voor Dan Jackson, die veel moed en wijsheid combineert in de manier waarmee hij omgaat met de verschillen van inzicht tussen de Noord-Amerikaanse Divisie en de Generale Conferentie, loyaal blijft aan de wereldkerk, maar tegelijkertijd de kerk in zijn gebied voorzichtig in een andere richting stuurt.

Toch zou ik nog voor een andere keuze willen pleiten. Misschien kan Spectrum de volgende keer ‘de adventistische predikant’ op de kandidatenlijst plaatsen. Natuurlijk bestaat ‘de adventistische predikant’ niet. De ongeveer 20.000 predikanten wereldwijd zijn niet onder één noemer te brengen. Maar in het algemeen kun je zeggen dat zij een zware taak hebben. Er is dan ook een flink percentage dat een burnout oploopt of het werk als erg stressvol ervaart, of die zelfs helemaal afhaken.

De meeste predikanten hebben de zorg voor meer dan één gemeente, want slechts een klein deel van de adventisten is lid van grote kerken die een predikant voor zich alleen of zelfs meerdere predikanten hebben. Soms hebben predikanten—vooral in de zich ontwikkelende landen—een district met tien tot twintig gemeenten onder hun hoede. In de westerse wereld is twee tot vier gemeenten geleidelijk aan de norm geworden. Van de predikanten wordt verwacht dat zij geestelijke leiders zijn die goed kunnen preken en hun gemeenteleden weten te inspireren. Maar ze moeten ook organisatorische en bestuurlijke vaardigheden hebben en zich met het oplossen van conflicten bezighouden. Zij staan voor de uitdaging om voor gemeentegroei te zorgen en daarbij vooral ook de jongeren vast te houden.

Een heel groot probleem ligt in de theologische sfeer. Vaak leeft een predikant in een soort spagaat, omdat zijn/haar gemeenten heel verschillend zijn—van etnische samenstelling en/of van theologische oriëntatie. En daarbij komt ook in veel gevallen een heel persoonlijk uitdaging. Hoe gaat een predikant ermee om als hij/zij zelf met allerlei vragen rondloopt en allerlei zorgen heeft over de richting waarin de kerk zich beweegt, en die gevoelens nauwelijks met anderen kan delen? Hoe leidt een predikant zijn/haar gemeente in het proces van informatie verschaffen en inzicht geven in belangrijke theologische en organisatorische issues, zonder te hard van stapel te lopen en mee te werken aan de toch al verontrustende polarisatie? En—misschien is dat wel het belangrijkste—hoe vindt de predikant de tijd in zijn/haar programma voor voldoende studie en het voeden van zijn/haar eigen persoonlijk geestelijk leven.

Ik vind het eigenlijk een wonder dat zoveel mannen en vrouwen zich toch nog steeds geroepen voelen om predikant te worden. En petje af voor al diegenen die hun werk met toewijding en voldoening jaar in jaar uit blijven doen. Vandaar mij voorstel: ‘Plaats de predikant’ als nummer één op de volgende kandidatenlijst van ‘de adventist van het jaar.’