Monthly Archives: September 2017

Vechtende broers

Dr. John Harvey Kellogg is een van meest fascinerende en kleurrijke figuren in de geschiedenis van het adventisme. In zijn jeugd was hij een protegé van Ellen en James White. Zij betaalden zijn medische studie en door hun toedoen werd hij op 24-jarige leeftijd benoemd tot hoofd van het Western Health Reform Institute in Battle Creek. Deze eerste adventistische gezondheidsinstelling zou uitgroeien tot het befaamde Battle Creek Sanitarium. Tientallen jaren lang was J.H. Kellogg de steeds innoverende kapitein op dit vlaggenschip van het vroege adventisme.  Adventistische historici schilderen ‘ de Doctor’ gewoonlijk als een genie, die met veel van zijn ideeën zijn tijd ver vooruit was–een beroemde arts, de auteur van tientallen boeken, uitvinder van talrijk gezondheids-bevorderende apparaten en degene die een reeks wereldbekende gezonde voedingsproducten ontwikkelde. In de loop der jaren zouden de rijken en de leden van de high society zich naar het stadje in het landelijk centrum van de staat Michigan begeven om daar in het Battle Creek Sanitarium aan hun lichamelijk welzijn te laten sleutelen.

De adventistische historici die over John Harvey Kellogg hebben geschreven (eerst en vooral Richard W. Schwartz[1]) hebben ‘de Doctor’ niet alleen de hemel in geprezen vanwege zijn grote verdiensten, maar hebben ook toegegeven dat hij vaak een heel moeilijk mens was, die in toenemende mate in conflict kwam met Ellen White en de andere leiders van de Adventkerk. Dit leidde uiteindelijk tot een scheiding der wegen en John Harvey Kellogg werd zelfs geroyeerd als lid van de kerk. De beschuldiging dat zijn boek The Living Temple pantheïstische trekken vertoonde was de officiële reden voor deze drastische maatregel, maar feitelijk was er het onderliggende probleem dat Kellogg veel te groot en te machtig was geworden om e passen in de kleine adventistische gemeenschap.

In adventistische boeken wordt gewoonlijk maar weinig plaats ingeruimd voor John Harvey’s jongere broer Will Keith. Dat is begrijpelijk, want hij had een veel minder grote impact op het vroege adventisme dan zijn oudere broer.  Maar beide broers waren belangrijke personen en wat Will Keith uiteindelijk naliet was nog veel indrukwekkender dan de geestelijke erfenis van John Harvey. Will Keith stierf, net als zijn broer, op 91-jarige leeftijd. Aan het einde van zijn leven was hij schatrijk en de charitatieve stichting die hij in het leven riep bestaat nog steeds en heeft nu een vermogen van zo’n tien miljard dollar.

Een paar weken geleden verscheen een doorwrocht (maar ook heel leesbaar) boek, dat in tegenstelling met de adventistische literatuur, ruime aandacht schenkt aan beide broers, en vooral aan hun uiterst gecompliceerde onderlinge relatie. Het is geschreven door Howard Markel, een professor in de medische geschiedenis aan de University of Michigan en heeft als titel: The Kelloggs: the Battling Brothers of  Battle Creek (De Kelloggs: de vechtende broers van Battle Creek).[2]

De loopbaan van Will Keith begon als employé van zijn broer John Harvey in de San, zoals het Battle Creek Sanitarium in de volksmond werd genoemd. Hij ontwikkelde zich tot het grote zakelijke brein van de enorme instelling  met meer dan 1000 werknemers, maar kreeg daarvan nauwelijks enige erkenning van zijn broer. Zij lagen voortdurend met elkaar overhoop–John Harvey met zijn enorm opgeblazen ego en zijn broer met zijn (althans aanvankelijke) zware minderwaardigheidscomplex. Maar toen na zo’n 25 jaar Will Keith zich van zijn broer losmaakte en zijn voedings-imperium begon met veel succesvolle producten, rees zijn eigen ster pijlsnel. Helaas maakte dat echter geen einde aan de ruzies tussen de twee broers. Het gevecht over patenten en andere zakelijke aangelegenheden leidde tot tien jaar voortslepende rechtszaken die tenslotte in het voordeel van Will Keith eindigden in de Hoge Raad van de staat Michigan.

Ik vond het boek over de twee broers niet alleen fascinerend, maar ook buitengewoon tragisch. Zij begonnen hun leven als toegewijde adventisten, maar raakten geleidelijk aan vervreemd van hun godsdienstige wortels. Geen van beiden was echt gelukkig, ondanks hun grote succes. Hun leven werd verknoeid door een intense bitterheid en zij waren niet in staat tot verzoening te komen, ondanks de poging daartoe van ‘de Doctor’ nog vlak voor zijn dood. Terwijl ik het boek las kon ik de gedachte niet van mij afzetten: Is dit de invloed die geloof en godsdienst op sommige mensen heeft? Mogen we van het christelijk geloof niet verwachten dat het verschillen tussen mensen overbrugt en hen tot echte ‘broeders’ en ‘zusters’ maakt?

Elke keer dat ik in de toekomst een pak Kellogg cornflakes openmaak en de handtekening van Will Keith zie die nog steeds op elk Kellogg-product staat, zal ik ongetwijfeld moeten denken aan sommige van de tragische dingen die in dit boek worden beschreven. Het zal mij eraan herinneren dat christen-zijn niets voorstelt als het van ons geen ‘aardiger’ mensen maakt, die op zoek zijn naar vrede in hun relatie met anderen.

 


[1] Richard W. Schwartz, John Harvey Kellogg, MD (Nashville, TN: Southern Publishing Association, 1970). [2]  Uitgegeven door Pantheon (New York, 2017).

Vechtende broers

Dr. John Harvey Kellogg is een van meest fascinerende en kleurrijke figuren in de geschiedenis van het adventisme. In zijn jeugd was hij een protegé van Ellen en James White. Zij betaalden zijn medische studie en door hun toedoen werd hij op 24-jarige leeftijd benoemd tot hoofd van het Western Health Reform Institute in Battle Creek. Deze eerste adventistische gezondheidsinstelling zou uitgroeien tot het befaamde Battle Creek Sanitarium. Tientallen jaren lang was J.H. Kellogg de steeds innoverende kapitein op dit vlaggenschip van het vroege adventisme.  Adventistische historici schilderen ‘ de Doctor’ gewoonlijk als een genie, die met veel van zijn ideeën zijn tijd ver vooruit was–een beroemde arts, de auteur van tientallen boeken, uitvinder van talrijk gezondheids-bevorderende apparaten en degene die een reeks wereldbekende gezonde voedingsproducten ontwikkelde. In de loop der jaren zouden de rijken en de leden van de high society zich naar het stadje in het landelijk centrum van de staat Michigan begeven om daar in het Battle Creek Sanitarium aan hun lichamelijk welzijn te laten sleutelen.

De adventistische historici die over John Harvey Kellogg hebben geschreven (eerst en vooral Richard W. Schwartz[1]) hebben ‘de Doctor’ niet alleen de hemel in geprezen vanwege zijn grote verdiensten, maar hebben ook toegegeven dat hij vaak een heel moeilijk mens was, die in toenemende mate in conflict kwam met Ellen White en de andere leiders van de Adventkerk. Dit leidde uiteindelijk tot een scheiding der wegen en John Harvey Kellogg werd zelfs geroyeerd als lid van de kerk. De beschuldiging dat zijn boek The Living Temple pantheïstische trekken vertoonde was de officiële reden voor deze drastische maatregel, maar feitelijk was er het onderliggende probleem dat Kellogg veel te groot en te machtig was geworden om e passen in de kleine adventistische gemeenschap.

In adventistische boeken wordt gewoonlijk maar weinig plaats ingeruimd voor John Harvey’s jongere broer Will Keith. Dat is begrijpelijk, want hij had een veel minder grote impact op het vroege adventisme dan zijn oudere broer.  Maar beide broers waren belangrijke personen en wat Will Keith uiteindelijk naliet was nog veel indrukwekkender dan de geestelijke erfenis van John Harvey. Will Keith stierf, net als zijn broer, op 91-jarige leeftijd. Aan het einde van zijn leven was hij schatrijk en de charitatieve stichting die hij in het leven riep bestaat nog steeds en heeft nu een vermogen van zo’n tien miljard dollar.

Een paar weken geleden verscheen een doorwrocht (maar ook heel leesbaar) boek, dat in tegenstelling met de adventistische literatuur, ruime aandacht schenkt aan beide broers, en vooral aan hun uiterst gecompliceerde onderlinge relatie. Het is geschreven door Howard Markel, een professor in de medische geschiedenis aan de University of Michigan en heeft als titel: The Kelloggs: the Battling Brothers of  Battle Creek (De Kelloggs: de vechtende broers van Battle Creek).[2]

De loopbaan van Will Keith begon als employé van zijn broer John Harvey in de San, zoals het Battle Creek Sanitarium in de volksmond werd genoemd. Hij ontwikkelde zich tot het grote zakelijke brein van de enorme instelling  met meer dan 1000 werknemers, maar kreeg daarvan nauwelijks enige erkenning van zijn broer. Zij lagen voortdurend met elkaar overhoop–John Harvey met zijn enorm opgeblazen ego en zijn broer met zijn (althans aanvankelijke) zware minderwaardigheidscomplex. Maar toen na zo’n 25 jaar Will Keith zich van zijn broer losmaakte en zijn voedings-imperium begon met veel succesvolle producten, rees zijn eigen ster pijlsnel. Helaas maakte dat echter geen einde aan de ruzies tussen de twee broers. Het gevecht over patenten en andere zakelijke aangelegenheden leidde tot tien jaar voortslepende rechtszaken die tenslotte in het voordeel van Will Keith eindigden in de Hoge Raad van de staat Michigan.

Ik vond het boek over de twee broers niet alleen fascinerend, maar ook buitengewoon tragisch. Zij begonnen hun leven als toegewijde adventisten, maar raakten geleidelijk aan vervreemd van hun godsdienstige wortels. Geen van beiden was echt gelukkig, ondanks hun grote succes. Hun leven werd verknoeid door een intense bitterheid en zij waren niet in staat tot verzoening te komen, ondanks de poging daartoe van ‘de Doctor’ nog vlak voor zijn dood. Terwijl ik het boek las kon ik de gedachte niet van mij afzetten: Is dit de invloed die geloof en godsdienst op sommige mensen heeft? Mogen we van het christelijk geloof niet verwachten dat het verschillen tussen mensen overbrugt en hen tot echte ‘broeders’ en ‘zusters’ maakt?

Elke keer dat ik in de toekomst een pak Kellogg cornflakes openmaak en de handtekening van Will Keith zie die nog steeds op elk Kellogg-product staat, zal ik ongetwijfeld moeten denken aan sommige van de tragische dingen die in dit boek worden beschreven. Het zal mij eraan herinneren dat christen-zijn niets voorstelt als het van ons geen ‘aardiger’ mensen maakt, die op zoek zijn naar vrede in hun relatie met anderen.

 


[1] Richard W. Schwartz, John Harvey Kellogg, MD (Nashville, TN: Southern Publishing Association, 1970). [2]  Uitgegeven door Pantheon (New York, 2017).

Kunnen wij Christus’ terugkeer verhaasten?

Ik ben druk bezig met het schrijven van een boekje over de gevaren van de zgn. Last Generation Theology (LTG–de theologie van de laatste generatie).  Dat dwingt mij om uitgebreid te lezen over allerlei zaken die in meerdere of mindere mate in verband staan met dit thema. Een gedachte die bij veel adventisten–en niet alleen bij LGT-supporters–te vinden is, is de overtuiging dat de wederkomst aanzienlijk vertraagd is door ons gebrek aan ijver in het verspreiden van de boodschap van de drie engelen. Als wij (en vorige generatie zijn daarbij ingesloten) beter ons best hadden gedaan, dan zou Christus al lang zijn teruggekomen. Degenen die deze verklaring voor de (ogenschijnlijke) vertraging van de wederkomst onderschrijven, vinden al snel een paar citaten van Ellen White om hun standpunt kracht bij te zetten. Zie bijvoorbeeld wat zij zegt in haar boek The Desire of Ages (Jezus-de Wens der Eeuwen): ‘Als de kerk van Christus de taak had volbracht die haar was opgedragen, dan zou de gehele wereld al zijn gewaarschuwd en zou Jezus in al zijn heerlijkheid al zijn teruggekomen.’[1

Als ons gebrek aan zendingsijver er een van de oorzaken van is dat de terugkeer van Christus is vertraagd, dan is de keerzijde van de medaille dat een grotere zendingsdrang de wederkomst dichterbij kan brengen. Dat lijkt een redelijke conclusie, want vertelt 2 Petrus 3:12 ons niet dat wij de komst van de Heer kunnen versnellen? Ellen White zegt het heel stellig: ‘Door het evangelie aan de wereld te brengen kunnen wij de terugkeer van onze Heer verhaasten. We moeten niet alleen uitzien naar de dag van God maar moeten die ook dichterbij brengen.[2]  En: Hij heeft ons de macht gegeven om, in samenwerking met hem, de ellende in de wereld tot een einde te brengen.’[3]

Onder de vele adventistische auteurs die ik in de afgelopen dagen heb geconsulteerd waren Norman Gulley en Sakae Kubo. Beiden zijn gerespecteerde adventistische academici. Kubo is nu de negentig jaar gepasseerd en hoewel Gulley minder bejaard is heeft ook hij de pensioenleeftijd ruimschoots bereikt. Het is denk ik fair om te zeggen dat Kubo zich in theologisch opzicht ietwat links van het midden bevindt, terwijl we Gulley enigszins rechts van het centrum moeten plaatsen. Beiden benadrukken dat het Griekse woord speudo, dat in 2 Petrus 3:12 wordt gebruikt,niet alleen kan worden vertaald met ‘verhaasten’, maar ook met ‘intens verlangen naar’. En beide auteurs stellen ook met nadruk dat het idee van het ‘verhaasten’ van de wederkomst op een aantal ernstige theologische problemen stuit. We kunnen de begrippen ‘vertragen’ en ‘verhaasten’ niet in hun absolute betekenis opvatten, maar eerder als uitdrukking van onze menselijke perceptie.

Ik citeer beide schrijvers.  Gulley: ‘Als wij mensen echt zelf de Advent zouden kunnen verhaasten, zou dat het grootste voorbeeld zijn van zaligheid-door-werken–wat in volkomen tegenspraak is met het evangelie.’ [4]  Kubo is nog indringender: ‘We moeten goed in gedachten houden dat het godslasterlijk zou zijn te denken da we op de een of andere manier door menselijke inspanning Christus terug kunnen doen keren.’[5]

Er valt veel meer over dit onderwerp te zeggen dan in een korte blog mogelijk is. Maar ik zou iedereen die het met de paplepel heeft binnengekregen dat we de komst van Jezus kunnen vertragen of verhaasten, willen aanraden dit onderwerp nog eens grondig te bestuderen. Dat kan wellicht een wat evenwichtiger beeld geven. En laat mij dit er nog aan toevoegen: Kubo’s boek God Meets Man, dat gaat over de sabbat en de wederkomst, is naar mijn smaak onovertroffen. Het moet hoognodig weer eens opnieuw worden uitgegeven!



[1]  Ellen G. White, The Desire of Ages, pp. 633, 624;  [2]  The Desire of Ages, p. 633. [3]  Education, p. 264. [4]  Gulley, Christ is Coming, p. 542. [5]  Kubo, God Meets Man, p. 101.

Eye-piercings en tattoos

Ik kan me niet meer een wereld voorstellen zonder internet. Ik gebruik het constant bij het opzoeken van allerlei informatie. En ik gebruik het om o.a. deze blog te publiceren. Ik maak gebruik van het internet, zonder te begrijpen hoe het werkt, wie de regels vaststelt en van wie het internet eigenlijk is.

Maar de andere kant van het verhaal is dat er, naast de bruikbare en betrouwbare informatie ook een ontiegelijke hoeveelheid rommel op het internet staat. Af en toe ‘google’ ik mijn eigen naam, uit nieuwsgierigheid naar wat men zoal over mij en mijn activiteiten zegt en schrijft. Vaak vind ik uitspraken en beschuldigingen waarin ik mijzelf in de verste verte niet herken. En als ik de naam van onze kerk ‘google’, ontdek ik al snel dat er meer sites zijn die de Adventkerk aanvallen en allerlei onzin verspreiden dan die goede en betrouwbare informatie geven.

Het lijkt wel of het aantal internet sites dat gerund wordt door ultraconservatieve groepen adventisten, of door individuen die in die categorie thuishoren, dagelijks toeneemt. Een paar ervan bezoek ik van tijd tot tijd, uit nieuwsgierigheid naar wat er zoal aan de ultraconservatieve (en niet zo ultra-) kant van de kerk speelt. En paar weken geleden was ik terechtgekomen op een site met een discussieforum en las ik een nogal suggestieve vraag: ‘Zou iemand met een oog-piercing predikant kunnen zijn in de Adventkerk?’  Het was duidelijk dat het hier om een werkelijke situatie ging, namelijk een adventistische jeugdpredikant die een kleine ring door zijn wenkbrauw had bevestigd. Ik was zo onverstandig om te reageren met een tegenvraag: ‘Zorgt deze predikant voor goede preken?”

De discussie ging dagenlang verder, met tientallen reactie. Sommigen meenden dat mijn tegenvraag er helemaal niet toe deed. Het hebben van een oog-piercing maakte iemand immers bij voorbaat totaal ongeschikt om op de kansel te komen! Na enige tijd verschoof de discussie naar de kwestie van tattoos. ‘Kan iemand met een tattoo predikant zijn?’ Weer was ik dom genoeg om met een wedervraag te reageren. “Hoe zit dat dan als iemand al vóór zijn bekering een tattoo heeft laten zetten?” Er kwamen tientallen, meest onvriendelijk en zelfs beledigende, reacties. Iemand meende dat het uiteraard om een dieper liggende zaak ging, want de mensen om wie het ging waren natuurlijk duidelijk ‘homo’s’. En dat was uiteraard het finale antwoord op de vraag of deze mensen predikant zouden kunnen zijn.

Ik wil er geen onduidelijkheid over laten bestaan: ik houd niet van piercings of tattoos. En ik zal elke predikant aanraden er verre van te blijven. Dergelijke versierselen zouden al snel tot behoorlijke controverses leiden in de gemeente(n) van de betreffende voorganger. Maar ik werd pijnlijk getroffen door de harde woorden en bij het veroordelen van mensen louter op basis van hun uiterlijk. Wat we zelf ook mogen vinden van het esthetische aspect van dingen als piercings and tattoos, niemand geeft ons het recht om mensen op grond van hun uiterlijk te veroordelen. Het onverbiddelijke argument daarvoor is het feit dat God heel duidelijk heeft aangegeven dat hij mensen niet naar hun uiterlijk beoordeelt maar naar hun hart kijkt (1 Samuël 16:7). Een oordeel op basis van het uiterlijk van mensen, heeft al heel velen de kerk uitgejaagd!

Maar ik ergerde mij nog het meest aan de naadloze overgang van piercings en tattoos naar homoseksualiteit. Kennelijk vinden sommigen van degenen die op deze bewuste site actief zijn dat mensen met een ‘andere’ seksuele geaardheid zonder meer als principeloze personen moeten worden gezien. Van hen verwacht je nu eenmaal onchristelijk en afkeurenswaardig gedrag. Die houding openbaart hoe men denkt te mogen oordelen over een grote groep medemensen en laat een enorme onwetendheid en een jammerlijk vooroordeel zien. En helaas moet worden vastgesteld dat een dergelijke houding niet beperkt is tot de (ultra-) conservatieve rand van de kerk.

 

Vijfenzeventig

[Donderdag 7 september] Misschien is het wel onzinnig om je verjaardag te vieren. Want hoe is de dag waarop je verjaart anders dan de dag ervoor of de dag erna? Toch vinden de meesten van ons het niet leuk als een verjaardag totaal ongemerkt voorbij gaat en je helemaal niets van naaste familie of goede vrienden hoort. De tijd dat je bijzondere kaarten kreeg is goeddeels voorbij. Daarvoor in de plaats zijn  e-kaarten gekomen en, natuurlijk, vooral de Facebook groeten. Kijken op een verjaardagskalender is bij dat laatste niet meer nodig, want de Facebook computer waarschuwt je keurig wanneer je ‘vrienden’ jarig zijn. Vorig jaar werd ik door zo’n 150 ‘vrienden’ digitaal gefeliciteerd. Ik ben benieuwd hoeveel het er dit jaar zullen zijn. Op de een of andere manier is het toch wel leuk als mensen zich die moeite nemen.

Sommige verjaardagen worden als een soort mijlpaal ervaren. De achttiende en eenentwintigste zijn belangrijke momenten op weg naar de volwassenheid. En je hoort vaak dat mensen het toch wel als een soort mijlpaal beleven als ze dertig of veertig worden, en vooral als ze de vijftig bereiken. Wie vijftig is geworden kun je niet langer ‘jong’ noemen. De magische klank van vijfenzestig is wat verwaterd nu de AOW-leeftijd geleidelijk aan opschuift richting zevenenzestig. Morgen vier ik mijn vijfenzeventigste verjaardag. En dat beleef ik toch wel als een beetje bijzonder. Eigenlijk wel een mijlpaal.

Het is een bijzonder gevoel dat ik met mijn vijfenzeventig levensjaren al ouder ben dan de grootvader is geworden naar wie ik ben vernoemd.  En ik ben nu al een kwart eeuw ouder dan mijn vader werd. Ik vond mijn opa destijds , toen hij begin zeventig was, best wel oud.  Ik heb geen idee hoe jongeren mij bezien. Misschien vinden kinderen mij nu ook wel stokoud en antiek, ook al heb ik dat gevoel zelf bepaald niet.  Hoewel . . . tegenwoordig staat er af en toe iemand  in bus of trein voor me op  . . .  Wat moet ik daaruit opmaken?

Bij het bereiken van de 75-miljpaal overheerst dankbaarheid. Voor heel veel dingen ben ik dankbaar: ik geniet een redelijke gezondheid; Aafje en ik hebben al 52 jaar een goed huwelijk; we hebben twee fijne kinderen; ik kan nog druk bezig kunnen zijn met dingen die ik leuk en bevredigend vind.  Terugkijkend op mijn leven zie ik uiteraard ook dingen die ik–achteraf gezien– anders (en soms beter) had kunnen aanpakken. Maar het positieve overheerst.

Naast dankbaarheid is er ook wel verwondering.  Het viel niet te voorspellen wat er zou worden van dat jongetje dat in de oorlogsjaren in een arbeidersgezin in een volkswijk in Amsterdam werd geboren en dat op vijfjarige leeftijd verhuisde naar een dorp in Noord-Holland. Het was een klein wereldje, dat in de loop van 75 jaar tot een heel grote wereld is geworden, doordat ik werk kreeg dat me naar een kleine honderd landen bracht en mij de kans gaf om in verschillende werelddelen te wonen en te werken.

Ik dank alle mensen, dichtbij en veraf, die mij hebben gesteund en dingen mogelijk voor mij hebben gemaakt. Dank aan allen die mij als rolmodel hebben geïnspireerd en mij ook de kans hebben geboden hun leven aan te raken.

Dank bovenal aan de hemelse Vader die er steeds voor mij is geweest.