Monthly Archives: Januari 2011

Subjectief

 

Geen mens is onbevooroordeeld bij het lezen van de krant en het kijken naar het journaal. Er zijn allerlei factoren die maken dat een bepaald bericht indruk op je maakt en een ander bericht veel minder. Daarop betrapte ik mijzelf vanmorgen weer eens.

 

Ik volg de gebeurtenissen in Egypte met ongewone aandacht. Waarom? Maak ik me zorgen over de welstand van de tachtig miljoen inwoners van dat land, waarvan een groot deel nog steeds bittere armoede lijdt? Of is het in hoofdzaak het feit dat ik over ongeveer drie weken een korte oriëntaties naar Egypte hoop te maken ter voorbereiding van de groepsreis met 39 leden en vrienden van de Adventkerk naar deze bestemming? Zo langzamerhand begin ik me af te vragen of de oriëntatiereis misschien geannuleerd zal worden. De reis met onze eigen groep is pas in mei, dus de kans is wel groot dat het tegen die tijd weer rustig zal zijn, maar of het over drie weken verstandig is om naar Cairo te vliegen? We zullen zien en de wereld vergaat niet als ik die reis moet afblazen. Maar toch . . . het bepaalt de manier waarop ik naar de huidige gebeurtenissen in Egypte kijk.

 

Een ander voorbeeld. Het nieuws dat vanuit Ivoorkust komt volg ik waarschijnlijk nauwlettender dan de gemiddelde Nederlander. Mijn vrouw en ik woonden ruim vier jaar in Abidjan, de hoofdstad van dat land. Als er beelden worden vertoond van het land weten we vaak precies waar die zijn gemaakt. Het zijn soms plaatsen waar we haast dagelijks langskwamen. Het hotel ‘Du Golf’ waar Ouattara (de president die volgens de meeste bronnen de presidentsverkiezingen gewonnen heeft) is de plek waar wij vaak gingen zwemmen. Ook gebruikte onze kerk die locatie geregeld voor internationale vergaderingen en heb ik menig uurtje doorgebracht in de zaal waar nu Ouattara zijn hoofdkwartier heeft. Zo’n langdurig verblijf in het land schept een band en maakt dat je je oren meteen spitst als je het woord Ivoorkust hoort.

 

Of nog een puntje, zij het wat banaler. Ik heb zojuist gecheckt wat de weersverwachting is voor morgen voor de Noordzee? Waarom ben ik daar plotseling in geïnteresseerd? Omdat ik morgen met de ferry naar Engeland hoop te gaan om twee weekjes les te gaan geven op Newbold College. Of de rest van de scheepvaart hinder zal ondervinden van de wind is een vraag die niet bij mij is opgekomen.

 

Natuurlijk zijn er heel veel factoren die ertoe bijdragen dat onze verwerking van wat om ons heen en in de wijdere wereld gebeurt bepaald niet objectief is. Je nationaliteit, je politieke gezindheid en je geloofsovertuiging, je geslacht, je leeftijd, je opleiding—en ga zo maar door—kleuren allemaal de selectie van wat je belangrijk vindt en bepalen hoe je ergens naar kijkt. Dat kan niet anders. Je kijkt altijd met een bepaalde bril.  Dat besef moet je tot bescheidenheid manen: anderen kijken anders en hun visie is minstens even legitiem als de jouwe.

 

Betekent dat dan dat alles subjectief en relatief is? Hebben de postmoderne mensen dan gelijk die zeggen dat we allemaal onze eigen waarheid hebben? Ja, denk ik, in belangrijke mate is dat het geval. Zelfs de manier waarop ik de Bijbel lees is per definitie gekleurd. Met mijn adventistische achtergrond lees ik anders dan degenen die door een katholieke of gereformeerde bril kijken. Pas, als je je daarvan bewust bent, en je jouw standpunt naast dat van anderen durft te plaatsen en ruimte biedt aan andere gezichtpunten, kun je je blikveld verruimen en krijgen je eigen ideeën en beeldvorming duidelijker reliëf.  Dat geldt voor het kijken naar het wereldnieuws. Maar ook voor het nieuws dat uit de wereld van kerk en geestelijk leven komt en voor je manier waarop je je dagelijkse werkelijkheid ervaart. Je doet dat subjectief. Dat is onvermijdelijk. Het is zelfs goed, want het verandert je van koele buitenstaander tot deelnemer en maakt je betrokken bij wat er om je heen gebeurt. Zolang je maar niet vergeet dat er veel verschillende manieren zijn om tegen de dingen aan te kijken. Dat besef helpt je te vermijden dat je jezelf tot middelpunt van het heelal maakt en oog blijft houden voor de belangen en opvattingen van anderen. Dat is in elk geval van groot belang voor christenen die geroepen zijn om medemens te zijn.

 

[Maar laat ik er geen misversstand over laten bestaan: Mijn ervaring is subjectief en je kunt eraan twijfelen of deze op realiteit berust. Maar er is meer dan dat. Ivoorkust bestaat. Egypte bestaat en de Noordzee bestaat. En: God bestaat! Er is een objectieve werkelijkheid, onafhankelijk van wat ik zie of ervaar.]

 

Revival and Reformation

 

Rond Avondale College (het adventistisch centrum voor hoger onderwijs in Australië) bevindt zich een aantal adventistische kerken. Ik heb gisteren de kerk bezocht die midden op de campus staat en die als enigszins progressief te boek staat. Op een afstand van ongeveer een kilometer staat, op het punt waar je van de doorgaande provinciale weg de laan opgaat die je naar de campus brengt, de Avondale Memorial Church. Waar het woord ‘memorial’ precies op slaat, weet ik niet, maar het suggereert een link met het verleden. Deze kerk staat dan ook bekend als tamelijk behoudend.

 

Op het grote, enigszins Amerikaans aandoende bord voor de kerk, waarop het onderwerp van de dienst wordt aangekondigd, zag ik dat de predikant voor gisteren het thema van ‘Revival and Reformation’ had uitgekozen. Ik was gisteren niet nieuwsgierig genoeg om me daardoor te laten trekken. Intussen is het wel een slogan geworden die als een soort mantra door de wereld gaat. 

 

Ik vraag me, met vele anderen, wel af waartoe deze nadruk die door sommige kerkleiders met ongekende passie wordt uitgedragen zal leiden. Zal het inderdaad een nieuw elan teweeg brengen: een diepere geestelijke ervaring die voor heel velen een nieuwe inhoud zal geven aan hun geloof en een nieuwe toewijding aan de adventistische invulling daarvan?  Of ebt het weer even snel weg als het opkwam en is het slechts een herhaling van wat eerder op gezette tijden heeft plaatsgevonden? Het is leerzaam zo af en toe naar de geschiedenis te kijken. Eerdere leiders van de adventistische wereldkerk, zoals vooral Robert Pierson en Robert Folkenberg, maakten ‘revival’ tot allesoverheersend thema—zoals nu Ted Wilson doet—maar ontdekten tot hun frustratie dat opwekking zich niet laat organiseren en institutionaliseren. Dat geldt ook nu nog onverminderd. Natuurlijk mogen (moeten) kerkleiders ons steeds wijzen op de noodzaak van grotere verdieping en toewijding; natuurlijk moet er alles aan worden gedaan om in een kerkelijke gemeenschap de voorwaarden te scheppen die een geestelijk klimaat waarborgen waarin het geloof van de kerkleden tot groei en bloei kan komen. (Het is de vraag of dat aspect voldoende aandacht krijgt!) Maar ‘revival’ is toch wel een wat complexer fenomeen dan het organiseren van massale bidstonden en adviezen ten aanzien van het frequent lezen van de Bijbel en geselecteerde andere boeken.

 

Het boek Global Awakening: How 20th Century Revivals Triggered a Christian Revolution, met hoofdstukken over opwekkingen die zich in allerlei landen hebben voorgedaan, heeft een inleidend hoofdstuk dat analyseert waardoor grote revivals worden gekenmerkt. Een echte revival, zegt auteur Mark Shaw, is veel breder dan een indringende oproep tot gebed en een golf van emotionaliteit; het is vooral een ‘updating’ van de kerk—een aggiornamento—om  in de kracht van de Geest een nieuwe relatie aan te gaan met de wereld om ons heen. Op het individuele vlak gaat het om een nieuw en bevrijdend verstaan van wat Gods genade voor ons betekent. Maar het gaat ook om de bereidheid gezamenlijk onze plaats in de wereld concreter in te vullen. En daarbij mag het ons niet ontgaan dat de Geest op allerlei verschillende manieren mensen inspireert, en dat daarbij onze specifieke plek in de geschiedenis en ons culturele milieu belangrijke factoren zijn.

 

Revival en Reformation zijn geen tijdelijke verschijnselen—iets wat we af en toe nodig hebben als we dreigen weg te zakken in het postmoderne drijfzand van deze eeuw. Het is een cruciaal aspect van ons christelijk geloof: We zijn immers steeds op weg. En we groeien, we leren, naarmate we openstaan voor de Geest.

 

Down Under

 

Het is fantastisch om weer eens buiten te kunnen lopen in een overhemd met korte mouwen bij een temperatuur van rond de dertig graden Celsius. Binnen wordt dat wel een beetje warm en benauwd, maar gelukkig heb ik een kamer toegewezen gekregen met airconditioning. Ik heb nog wel wat last van een massieve jetlag, als gevolg van het tijdverschil van tien uur met Nederland. De elf uur durende vlucht naar Hongkong, een dagje stappen in deze befaamde wereldstad en de tweede vlucht van negen uur van Hongkong naar Sydney, vragen nu eenmaal hun tol van het lichaam. Maar dat probleem lost zich in de komende dagen vanzelf wel op.

 

Ik bevind me in Australië, zo’n dikke honderd kilometer ten noorden van Sydney, in een plaatsje met de exotische naam Cooranbon. Hier werd ruim honderd jaar geleden (op advies van Ellen White die toen in deze directe omgeving woonde) een adventistisch onderwijsinstituut werd gevestigd: Avondale College.

 

De studenten zijn afwezig in verband met de zomervakantie, maar het terrein en de gebouwen liggen er niet bepaald verlaten bij. Er is momenteel een cursus voor nieuwe zendelingen gaande en gisteravond ging ook een conferentie van start over: ‘Adventistische identiteit in de 21ste eeuw.’ Ik ben een van de sprekers tijdens deze bijeenkomst. Dat geeft me veel voldoening, want het onderwerp interesseert mij intens en (ik geef het toe) het is ook wel fijn om voor zoiets nog te worden gevraagd.

 

Naast mijzelf, en enkele personen die workshops verzorgen, zijn er drie andere sprekers—die ik toevallig allen goed ken: Peter Roennfeldt, een Australisch expert op het gebied van kerkgroei die jarenlang in Europa werkte, Rudy Dingjan, de coördinator voor kerkgroei in de Nederlandse Adventkerk en Richard Rice, een creatief theoloog die aan de Loma Linda Universiteit in Californië doceert. Ik was gisteravond meteen aan de beurt en gaf mijn eerste presentatie, waarin ik allereerst nader beschreef wat individuele en collectieve identiteit inhoudt, welke factoren onze identiteit vormen, en hoe in de loop der jaren de adventistische identiteit zich heeft ontwikkeld—zowel wat de individuele persoon als de adventistische gemeenschap betreft. De voorbereidende fase van studie en schrijven gaf veel voldoening, maar de feitelijke presentatie van gisteravond niet minder (ook al was ik vreselijk moe).

 

Een plezierige bijkomstigheid van dit soort activiteiten is altijd dat je weer eens mensen ontmoet die je lange tijd niet hebt gezien. Tussen de deelnemers aan de conferentie zijn een aantal mensen die ik eerder heb ontmoet, maar vooral onder de mensen die de cursus voor zendelingen volgen en onder de stafleden van het Mission Institute die deze cursus geven, zijn zeker zo’n vijftien personen uit allerlei delen van de wereld die ik goed tot heel goed ken. En ook onder de theologiedocenten van Avondale College en de leiding van de kerk in dit deel van de wereld zijn veel oude bekenden. Het geeft weer even een gevoel van nog steeds onderdeel te zijn van dit kerkelijke wereldje waarin ik me zo vele jaren heb bewogen. En het feit dat ik een aantal Avondale-mensen goed ken leidt ook tot een aantal uitnodigingen om deze week ergens samen te eten.

 

Vooral ook het luisteren naar de andere sprekers is heel inspirerend. Het is een ervaring die zeer welkom is als je zelf probeert creatief te zijn en aan allerlei discussies binnen de kerk een bijdrage wilt leveren. En de gesprekken in de vrije momenten  leveren ook vaak verrassende perspectieven op, te meer daar het bijzonder gemakkelijk is om contacten te leggen met de gemiddelde Australiër.

 

Na een volle dag ben ik moe maar voldaan terug in mijn kamer. Ik kijk nog even via internet naar het laatste NOS journaal om te zien wat er de laatste 24 uur in de wereld en in Nederland is gebeurd. En zoals altijd heb ik mijn elektrische waterketeltje bij me om mezelf nog even met een warme drank te verwennen, voordat ik naar bed ga.

 

Fluytenkast

 

Het jaar 2011 is al weer ruim een week oud. De diverse nieuwjaarsrecepties zijn achter de rug, met alle optimistische geluiden die daarbij horen. De burgemeester van Zeewolde, de gemeente waar ik sinds bijna drie jaar tot grote tevredenheid woon, wist in zijn toespraak te melden dat onze gemeente er in het afgelopen jaar ruim 400 arbeidsplaatsen bij had gekregen. Hij presenteerde verder een aantal interessante gegevens over de demografische opbouw van zijn gemeente, en wist te melden dat het werk- en leefklimaat in Zeewolde zo uitzonderlijk goed is dat Zeewoldenaren zo’n zes a zeven jaar langer leven dan de gemiddelde Nederlander. Helaas vertelde hij niet waarop dit wonderschone nieuws gebaseerd is. Echte bewijzen zijn er, lijkt mij, niet, aangezien de plaats nog maar amper 25 jaar bestaat. Maar als het waar is dan zijn mijn vooruitzichten heel goed: zo’n jaar of zeven extra omdat ik als adventist gezond leef, en dan nog een bonus van even zovele jaren omdat ik zo verstandig was om in Zeewolde neer te strijken!

 

Die energie komt me goed van pas. In de komende maanden staan er heel wat activiteiten op mijn programma, waarvan een flink aantal in het buitenland. A.s. donderdag begint het met een reis naar Australië, om daar een paar lezingen te houden over de toekomst van de kerk. Ik hoop dat men zal vinden dat ik wat zinnigs te zeggen heb. Veel dingen die ik op dit moment in de kerk waarneem zou ik tien jaar geleden niet hebben ‘voorspeld’. Maar toch zijn er wel tendensen die zich aftekenen en die heb ik zo goed mogelijk in kaart gebracht. Maar daarover wellicht meer in volgende blogs.

 

Mijn onderwerp voor deze blog is: ‘De duyvelse flutenkast’.  Het is de titel boven een artikel in het nieuwste nummer van het kwartaaltijdschrift van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis. Daarin vertelt de auteur hoe het kerkorgel in een soort van ‘auditief iconoclasme’ in de eerste periode na de kerkhervorming in ongenade geraakte. Volgens Calvijn ‘mishaagde’ men God met orgelmuziek. Hij zag het orgel als een paaps instrument, ‘een uitvinding van de vorst der duisternis’.  De nationale synode in Dordrecht, in 1574, besloot in goede Calvinistische trant dat orgelgebruik afgeschaft diende te worden.

 

In Nederland werd het verbod tot orgelgebruik niet overal strikt nageleefd. Veel grote orgels overleefden deze auditieve beeldenstorm, omdat de kerken dikwijls eigendom waren van de stad en niet van de kerkelijke gemeenten die het gebouw gebruikten.  In een enkel geval, zoals in het Zeeuwse Wemeldinge, was het orgel alleen nog aanwezig in de vorm van een muurschildering. Maar bijna overal was het orgel binnen honderd jaar na de Reformatie weer terug in de kerk, omdat het zingen van de psalmen nu eenmaal beter ging met stevige muzikale begeleiding.

 

Helaas wordt het Tijdschrift voor Nederlandse Kerkgeschiedenis niet frequent gelezen door de tegenstanders van het gebruik van eigentijdse muziekinstrumenten in de eredienst. Meer bekendheid met de geschiedenis zou hen misschien helpen het betrekkelijke van hun veroordelende standpunt te beseffen.

 

Sommige dingen staan ons niet aan vanwege de associaties die ze wekken. In het gezin waarin ik opgroeide was kwartetten een geliefd tijdsverdrijf, maar bestond grote afkeer jegens elk kaartspel waarbij de plaatjes met ‘harten’, ‘boeren’, ‘schoppen’ en ‘ruiten’ waren getooid. Daaraan kleefden teveel negatieve associaties, hoe onschuldig de spelvariant die we beoefenden ook was. Zo gaat het ook ten aanzien van muziekinstrumenten (en vele andere zaken).  Eerst associeerden velen de gitaar met allerlei wereldse toestanden, en nu moeten vooral slaginstrumenten het ontgelden. Of je iets mooi vindt of niet is een heel ander verhaal, maar op zich is geen instrument beter of slechter dan een ander en kan God net zo goed geëerd en geprezen worden door middel van een combo dan met behulp van een ‘fluytenkast.’

 

Rosenboom

 

Toen in 1999 Pubieke Werken van Thomas Rosenboom uitkwam heb ik dat met meer dan gewone aandacht gelezen. Rosenboom is niet alleen een heel goede schrijver (vind ik), maar dit boek had iets bijzonders. Het speelde voor een belangrijk deel in het straatarme veengebied ten noorden van Hoogeveen, waar ook mijn voorgeslacht van vaders kant vandaan kwam. Het had te maken met mijn eigen ‘roots’. Andere van zijn boeken, zoals het eerdere Gewassen Vlees en het latere De Nieuwe Man vond ik minder fascinerend, maar zijn nieuwste boek, dat ik onder de kerstboom vond, was weer ronduit schitterend.

 

Het boek dat als intrigerende titel Zoete Mond heeft meegekregen, is weergaloos mooi geschreven. Het verhaal is goed opgebouwd en ik heb genoten van Rosenbooms beeldend taalgebruik. Maar het boek is ook tragisch. De twee hoofdfiguren leven elk in hun wereldje waaruit ze niet kunnen ontsnappen. Ze wentelen zich beiden in hun eigen verleden zonder een weg naar de toekomst te ontdekken. De ene, een zekere Jan de Loper, heeft ooit veel gereisd. Hij heeft alles wat hij verzamelde in een soort museumpje achter zijn huis opgeslagen. Aanvankelijk zijn er nog wel eens mensen die ernaar komen kijken, maar na verloop van tijd blijft de deur gesloten. Als hij er zelf na jaren weer eens gaat kijken, ervaart hij de ruimte waar zijn reistrofeeën zijn uitgestald als een soort rouwkamer, een tombe. En dan volgt een zin die me zo trof, dat ik op die plaats de bladzijde van een ezelsoor heb voorzien om hem gemakkelijk te kunnen terugvinden: Nergens had hij zijn geliefde verleden doder kunnen aantreffen dan juist hier, waar het in leven gehouden werd.

 

Ja, dacht ik, zo gaat vaak bij mensen—individueel en als groep. Je verleden is belangrijk. Je moet weten waar je vandaan komt. Dat geldt voor elk van ons. Dat geldt ook voor een organisatie en zeker voor een kerkgemeenschap. Je hebt ‘roots’ nodig, je moet kunnen bouwen op een traditie. Je kunt leren van je verleden—eerder gemaakte fouten voortaan vermijden en inspiratie putten uit wat geweest is. Maar het verleden kan ook verstikken en verlammen. Nostalgie kan worden tot een obsessie. Het kan leiden tot een totaal vertekend beeld van een werkelijkheid die nooit heeft bestaan en een blind worden voor veranderingen en de nieuwe kansen en uitdagingen van nu.

 

Die uitspraak van Thomas Rosenboom is op een tragische manier van toepassing op wat ik helaas maar al te vaak in de kerk—ook in de kerk waartoe ik zelf behoor—ontdek. Nergens kun je het geliefde verleden doder aantreffen dan juist daar, waar het in leven wordt gehouden. Waar het verleden niet langer een inspiratiebron is—een platform waarop je kunt voorbouwen, maar als norm wordt gehanteerd waaraan alles moet worden afgemeten; wanneer het verleden niet het uitgangspunt is, maar het eindpunt van alle denken en handelen; waar je de toekomst probeert te vinden in het verleden in plaats van de toekomst laat verrijzen vanuit het verleden—daar wordt dat verleden steriel en doods en verliest het zijn vermogen tot correctie en inspiratie. Dank, Thomas Rosenboom, voor de manier waarop je dat aan het begin van een nieuw jaar nog eens voor mij hebt onderstreept.