Monthly Archives: December 2011

Dagmar

Tegenwoordig hebben zware stormen een naam. De storm die op eerste kerstdag over Midden-Zweden en een stuk van Noorwegen raasde was niet zomaar een winterstorm, met windkracht negen of tien. Het was Dagmar, die twee dagen lang het verkeer in een deel van Scandinavië nagenoeg tot stilstand bracht en ervoor zorgde dat honderden reizigers twee nachten in stilstaande treinen moesten doorbrengen. Het was Dagmar die ons ook ten huize van onze zoon en zijn gezin veilig binnenshuis hield. Het was, zei men, een van de zwaarste stormen die men in het Noorden in de laatste paar decennia had beleefd.

Wie was Dagmar? Ik heb het even opgezocht, want daar was ik wel nieuwsgierig naar. Was het de een of andere god of godin uit de Scandinavische mythologie? Dagmar blijkt in de twaalfde eeuw te hebben geleefd. Zij was de dochter van Ottokar I van Bohemen en Adelheid van Meissen. Zij trouwde met een Deense koning en leidde een dermate godvruchtig leven dat zij later heilig zou worden verklaard. 24 mei is de dag die in Noorwegen en Zweden gewijd is aan Dagmar.

Mijn spontane gedachte dat de naam Dagmar een religieuze connotatie heeft was eigenlijk niet zo vreemd. Natuurkrachten werden door de eeuwen heen vaak vereerd als goden. De Germaanse Donar, naar wie onze donderdag is genoemd, is daarvan een treffend voorbeeld. En nog immer zijn er ook in onze westerse maatschappij heel wat mensen die goddelijke krachten toeschrijven aan de natuur. In de bijbelse wereld was er eveneens een heel nauwe band tussen de krachten van de natuur en de majesteit van Israëls God. Het verschil met de volkeren rondom Israël was dat voor de volgers van JHWH de natuur niet samenviel met God, maar het product was van Gods scheppende kracht.

Wat mij opvalt als ik lees wat de Bijbel ons over de natuur en de ontstaan ervan vertelt is dat er geen enkele poging wordt gedaan om zelfs maar een begin van een verklaring te geven van de natuurwetten of van het ontstaan van de dingen. Het gaat er kennelijk niet om dat we begrijpen hoe de dingen precies in elkaar steken. Natuurlijk, de wetenschappelijke kennis die ons nu ter beschikking staat, geeft ons een goed idee van veel natuurlijke processen en het spreekt vanzelf dat de wetenschappers graag steeds meer willen weten over het ontstaan van onze aarde en van het leven erop. Maar de Bijbel spoort ons vooral aan om ons over de grootsheid van de natuur te verwonderen en God te prijzen als Degene die groter is dan alles wat hij schiep en machtiger is dan alle processen die hij mogelijk maakte.

Met name de laatste hoofdstukken van het boek Job spreken mij in dat opzicht bijzonder aan. Vooral hoofdstuk 38 maakt duidelijk dat mensen met hun beperkte inzichten en vermogens geen sluitende voorstelling kunnen hebben van Gods majesteit in de schepping. Lees het nog maar eens na.

Bij elke moderne discussie over de juiste interpretatie van het Genesisverhaal zal dat steeds uitgangspunt moeten zijn: Het is een vorm van misplaatste hoogmoed God te willen narekenen en precies te willen weten hoe en wanneer Hij alles schiep. We lezen dat God ‘in het begin’ alles maakte. Verder wordt ons weinig verteld. Hij schiep in ‘zes dagen’ en aan het ‘einde’ van het scheppingswonder, gaf Hij de mens als extra gift de sabbat. Het verhaal wijst ons onze plaats. Wij zijn geschapen wezens, die in een afhankelijke relatie staan tot Degene die ons schiep. Wij werden met verstand begiftigd en mogen over de dingen nadenken en die navorsen. Maar is het voor ons geloof in God als Schepper zo nodig dat we proberen na te gaan wanneer dat ‘in den beginne’ precies was? En moeten we ons er voortdurend zorgen over maken of het scheppingsverhaal tot in alle details letterlijk moet worden verstaan? En moeten we erop toezien dat er geen misverstand kan bestaan over het feit dat de scheppingsdagen letterlijke, aaneengesloten dagen van 24 uur waren? [En moet ik, als ik in het boek Job lees over de ‘voorraadkamers’ van de sneeuw en van de hagel, dat ook letterlijk nemen?]

Een tijdje geleden heb ik de Psalmen nog eens gelezen. Daarin wordt heel veel gezegd over Gods schepping. Nooit is de focus echter op het hoe van de schepping. Het gaat altijd om het dat. God is de Schepper en daarom moeten wij hem eren. Wij hoeven niet te begrijpen wat Hij deed, maar wij worden opgeroepen om ons eerbiedig te blijven verwonderen en Hem als Schepper te aanbidden: Prijs de Heer, mijn ziel. Heer, mijn God, hoe groot bent u! (Ps. 10-4:1).

Toen Dagmar met furieus geweld haar kracht liet zien, was mijn eerste gedachte niet: Hoe zit het precies met de luchtdrukverschillen die dit natuurgeweld hebben veroorzaakt? Er was eerder sprake van ontzag en verwondering. Ik had eerder een religieuze reactie dan dat onmiddellijk de vraag opborrelde naar het ‘hoe’ van wat er in de natuur gebeurde. Ik zou graag willen dat adventisten ook vooral met een religieuze interesse naar het scheppingsverhaal zouden kijken, in plaats van vooral met een rationeel verlangen om te willen begrijpen hoe God werkt. Ik geloof dat dit te maken heeft met het hart van de boodschap die adventisten vanuit Openbaring 14 willen verkondigen. Want let op, daar staat niet: Probeer te begrijpen hoe God de aarde en de hemel heeft geschapen! Maar er staat: ‘Aanbidt Hem die de hemel en de aarde geschapen heeft.’

Een witte kerst

Buiten is het min 12 graden. Als ik door het raam naar buiten kijk zie ik een Anton Pieck-achtig beeld. De wereld is wit. Op de takken van de bomen en struiken ligt verse sneeuw en de zon zorgt ervoor dat je ernaar blijft kijken. Het is wel zeker: Het wordt een witte kerst.

Gisteren zijn mijn vrouw en ik naar Zweden gereisd om daar met onze zoon en zijn gezin de kerst te vieren. Niets om ons heen herinnerde ons eraan dat er een economische crisis is. Vlucht KL1107 van 10.30 van Amsterdam naar Stockholm zat even vol als andere jaren rond deze tijd. En hetzelfde gold ook voor de snelle trein van Stockholm naar het Noorden. Maar goed, deze blog gaat niet over de economische malaise. Vooralsnog geloof ik trouwens, dat de morele crisis van deze tijd dieper is dan de materiële! Ook al staan die aspecten bepaald niet los van elkaar.

Toen ik vanmorgen mijn e-mail vluchtig bekeek viel mijn oog direct op een boodschap van de adventistische uitgeverij in Australië. Die mail heb ik vervolgens met voorrang geopend, benieuwd naar de inhoud. Al bijna een jaar geleden legde ik de laatste hand aan een boekmanuscript dat ik als titel en ondertitel had meegegeven: ‘Present Truth Revisited: An Adventist Perspective on Postmodernism’. Ik was eigenlijk best content met het resultaat en hoopte dat de uitgever dat ook zou zijn. De Review and Herald, de kerkelijke uitgeverij in de VS, had me aanvankelijk aangespoord dit boek te schrijven, maar toen het klaar was kreeg men koude voeten en meende men dat het ‘uitgeven van dit boek in het huidige klimaat in de kerk wellicht niet opportuun is’. Tja, daar kun je van alles en nog wat bij bedenken. Misschien valt hun reactie wel te begrijpen. Het was natuurlijk wel een teleurstelling.

Een tijdje geleden herinnerde ik me een gesprek met de boekredacteur van de Australische uitgeverij, in januari tijdens een bijeenkomst op Avondale College. We bleken tamelijk gelijkgezinden geesten te zijn—‘kindred spirits’, zoals men in de Engelstalige wereld zegt. Hij gaf aan dat zijn uitgeverij best eens wat van me zou willen uitgeven. En dus stuurde ik hem het manuscript toe. Vanmorgen kreeg ik zijn bericht dat men het graag in 2012 zal uitgeven. De mail ging vergezeld van het gebruikelijke auteurscontract! Het gaf mijn dag, met mijn kleinkinderen in de buurt (bovendien ook mijn 47e trouwdag) nog een extra dimensie. Want ja, als je lange tijd hard aan een boek hebt gewerkt, wil je het wel graag op een bepaald moment het resultaat van je inspanning in gedrukte vorm in handen hebben!

Schrijven blijft een aangename en bevredigende bezigheid. Ministry Magazine liet me weten dat in het januarinummer een artikel van mij zal worden opgenomen. Ik was eigenlijk al vergeten dat ik het had geschreven. Ik heb nog wel snel even aangegeven dat ik graag een paar dingetjes wilde veranderen. Het thema van het artikel is namelijk: ‘Emeritaat en hoe je daaraan vreugde kunt beleven.’ Strikt genomen zou je kunnen stellen dat ik met mijn eigen emeritaat op dit moment wat creatief omga. Adventist Review gaat in het begin van het jaar ook een artikel plaatsen dat ik al een tijdje geleden instuurde. Maar wat me vooral positief verraste was dat Ministry ook een meer recent, en wat diepgravender, artikel heeft geaccepteerd over hoe een geloofsgemeenschap haar geloofsinhoud definieert. In dat artikel pleit ik ervoor dat men uitmate terughoudend moet zijn in het almaar willen verscherpen van leerstellige uitspraken. En dit heeft natuurlijk vooral te maken met de discussie over een eventuele nieuwe bewoording van het geloofsartikel over de schepping.

Ik laat dit alles nu echter een weekje achter mij, terwijl ik geniet van de unieke Zweedse kerstsfeer, de kleinkinderen en een zomaar gewoon uitrusten.

Het verdriet van België

De titel van deze blog slaat niet in de allereerste plaats op wat er deze week in Luik gebeurde. Net zoals een paar maanden geleden in Alphen aan den Rijn het geval was, had iemand die beslist geen toegang tot wapens zou mogen hebben de beschikking over voldoende wapentuig om een vreselijke slachting aan te richten. De drieëndertigen jarige Nordine Amrani gooide een granaat in de menige die de kerstmarkt bezocht en begon vervolgens in het wilde weg te schieten—met het inmiddels bekende dodelijk resultaat. Opnieuw was hier iemand die niet meer wilde leven en besloot zoveel mogelijk anderen met zich mee te slepen in de dood.

Onwillekeurig raakt het drama me meer dan het een jaar geleden zou hebben gedaan, nu ik voor enige tijd door België ben geadopteerd. Ik kijk nu geregeld naar het Belgische journaal en ik lees, in ieder geval op de dagen dag ik ten zuiden van de grens vertoef, de Standaard. En over lezen gesproken: ik ben nu ongeveer halverwege het lijvige opus magnum van Hugo Claus dat de titel draagt: Het Verdriet van België.

Vorige week vrijdag was ik in de enige boekhandel van Zeewolde. Het boekenaanbod is er helaas beperkt, maar er was een tafel met afgeprijsde boeken die mijn aandacht trok. En daar zag ik het beroemde boek van Claus, voor de prijs van nog geen tien euro. Natuurlijk heb ik het boek vaak gezien, maar het was er nooit van gekomen het te gaan lezen. De in 2008 overleden Claus was voor Vlaanderen zo iemand als Harry Mulisch in Nederland was. Het verhaal van Het Verdriet in België speelt in de omgeving van Kortrijk. In Wikipedia wordt het ‘meesterwerk’ van Hugo Claus, dat niet minder dan ca. 750 bladzijden telt, als volgt getypeerd: ‘. . . een familiekroniek vol autobiografische feiten, zoals steeds gelardeerd met surrealistische toetsen, [die] de politiek-sociale verhoudingen in België beschrijft en op zoek is naar de wortels van de collaboratie van kleinburgers in een provincienest tijdens de Tweede Wereldoorlog. Tegelijk is de roman een Bildungsroman van een literair begaafde en vroegrijpe jongen [Louis Seyvenaes] en een sleutelroman over een Vlaamse middenstand uit de beschreven periode . . .’. [Tot mijn verrassing blijkt op blz. 298 een oom van Louis--Nonkel Firmin--op vijftienjarige leeftijd Adventist te zijn geworden. De beschrijving doet een beetje Maarten 't Hart-achtig aan.]

Terwijl ik het lees, groeit mijn bewondering voor Claus—voor de manier waarop het boek gestructureerd is, maar ook voor zijn briljante, verrassende taalgebruik. Ik heb nog ongeveer 300 bladzijden te gaan, maar ik vermoed dat ik de komende dagen wel voldoende uurtjes weet te vinden om die te lezen. Als bonus levert het boek een stuk inzicht in een belangrijke periode van de Belgische geschiedenis en in het dagelijks leven en de cultuur in Zuidwest- Vlaanderen.

Het drukste deel van de week is weer achter de rug. Gisteren was ik voor een vergadering in Lyon, en vandaag verbleef ik het grootste deel van de dag in Brussel. Vanmiddag had ik een afspraak in Mechelen, een prachtige stad waar ik nog nooit eerder was geweest. Ik heb even van de gelegenheid gebruik gemaakt om een half uurtje te rond te kijken in de magnifieke St. Romboutskathedraal, de hoofdkerk van het aartsbisdom Mechelen-Brussel. Volgens de informatiefolder is het een driebeukige kruiskerk, met een toren van 97 meter hoog. Het gebouw is een bezoek meer dan waard. Ik hoop er binnenkort eens terug te gaan en er dan wat meer tijd door te brengen. Ik vind het altijd bijzonder als een kerk aan de ene kant een schatkamer is van religieus erfgoed, maar aan de andere kant ook duidelijk het onderkomen is van een levende geloofsgemeenschap. De Romboutskathedraal is daar een goed voorbeeld van.

En dan hoop ik morgen weer eens een dagje achter mijn bureau door te brengen. Het schrijven van het bijbels dagboek blijft langzaam maar zeker vorderen. Ik hoop morgen de overdenking voor 31 juli te schrijven en daarmee zijn dan zeven van de twaalf maanden af. . .

Kerstkaarten

Dit jaar komt er in ons huis geen kerstboom, want we gaan de
kerst vieren bij onze zoon en zijn gezin in Zweden. (Hij zal inmiddels zijn
boom wel uit het bos hebben gehaald). Maar toch komt er wel wat kerstversiering
om in de aanloop tot de feestdagen wat kerstsfeer in huis te hebben en daar is
mijn vrouw al druk mee bezig. Vandaag zal waarschijnlijk ook de eerste aanzet
worden gegeven voor het kerstkaartenritueel. Ik neem aan dat we ook dit jaar
wel weer zo’n 150 kaarten zullen versturen. Dat doen we op de ouderwetse
manier: kaarten, al dan niet in een envelop, die per KPN worden verzonden.
E-kaarten sturen is natuurlijk wel milieuvriendelijker en goedkoper, maar ik
vind dat toch maar niks. Een beetje moeite mag een kerstkaart wel kosten. En
een beetje geld moet je er ook wel voor over hebben. [Maar dat is een
persoonlijke mening en binnenkomende e-kaarten worden in dank ontvangen!]

 

Ik houd van de kerstsfeer. Ik heb ook deze week tijdens mijn
wekelijks verblijf van enkele dagen in België, weer genoten van de fantastische
feestverlichting in de Brusselse binnenstad. Maar tegen het kerstkaartenritueel
zie ik, eerlijk gezegd, altijd nogal op. Toen ik in de jaren negentig de
secretaris was van de Trans-Europese Divisie (de regio waartoe de Nederlandse
Adventkerk behoort), was mijn afdeling verantwoordelijk voor het uitzenden van
de kerstkaarten. Weliswaar hoefde ik het werk dat daaraan verbonden is niet
zelf te doen, maar ik had wel te maken de eindeloze discussies die gepaard
gingen met het uitzoeken van de kaart, de redactie van de tekst die erop
gedrukt moest worden en de vraag welke categorieën mensen wel of geen kaart
zouden ontvangen. Toen ik later gedurende een aantal jaren in het Nederlandse
kerkelijke kantoor werkte, was het al niet anders (misschien zelfs een graadje
erger). Volgende week gaan de kaarten die we vanuit het Belgische kantoor
sturen op de post. Daar is de selectie van de kaart en de keuze van de tekst
wat gemakkelijker gegaan en kan ik, naar ik aanneem, volstaan met het tekenen
van enkele honderden kaarten. Ja, je bent voorzitter, of je bent het niet.

 

Naast het kerkelijk ritueel is er dan ook het
privé-gebeuren. Gelukkig zorgt mijn vrouw daar grotendeels voor, maar al met al
zal ik blij zijn als het weer achter de rug is, want er zijn toch wel enkele
dagen mee gemoeid.

 

Maar het heeft allemaal ook zijn positieve kant. Want er
kunnen weer rode linten op tenminste drie of vier deuren in de woonkamer en de
hal worden gespannen, waaraan de kerstwensen die binnenkomen kunnen worden
gespeld.  En al die kaarten die familie,
vrienden, buren en goede kennissen ons toesturen te zien geeft een warm gevoel.

 

Ja, misschien blijft het toch wel een goede traditie om
elkaar zo eens in het jaar een kaartje te sturen met de beste wensen.  Soms is dat nog de enige ragfijne band die er
met sommige vrienden of kennissen is. Ik zal dus de komende week, zonder al te
veel te mopperen, mijn aandeel in het kaartenritueel proberen te leveren. Als
je op ons lijstje staat en een kaart vanuit Zeewolde ontvangt, weet dan dat het
een wens is die weloverwogen aan je is gestuurd, omdat we de band die we met je
hebben willen bestendigen. Mocht je geen kaart krijgen, dan niettemin straks
goede feestdagen gewenst en geniet maar alvast van de kerstsfeer.

Dakloos

 

Ik had er behoorlijk de pest in. Het was dinsdagavond De trein arriveerde rond half negen ’s avonds in Lyon. Het kantoor van de kerk in Frankrijk had een kamer voor me gereserveerd in een hotel vlak naast het station. De vergadering zou de volgende dag nauwelijks vijf minuten daarvandaan om tien uur beginnen. Het leek een prima regeling. Ware het niet dat …

Het hotel had de kamer tot zes uur gereserveerd, maar daarna vrijgegeven. En nu was alles vol. Ook de hotels in de directe omgeving waren tjokvol. Het leek er even op dat ik dakloos zou zijn en in de stationshal van de Gare Lyon Part Dieu zou moeten slapen.

 

Misschien zou het een goede ervaring zijn geweest. Ik had diezelfde morgen in de krant gelezen hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers in Brussel ’s nachts in parken en lege gebouwen moeten slapen. Er zijn onvoldoende opvangplaatsen en de autoriteiten erkennen dat zich een menselijk drama dreigt te gaan voltrekken als de temperatuur ’s nacht verder gaat dalen. Het was al enkele nachten dicht bij de nulgrens.

 

Er was wel een cruciaal verschil tussen de omstandigheden van deze daklozen en mijn netelige situatie. Want ik had allerlei soorten plastic op zak. En ik sprak de taal van de mensen om me heen en kon een taxi nemen en een hotel zoeken verder van het centrum. Het werd al met al een stuk duurder dan waarop ik had gerekend, maar het was geen drama en met een uurtje vertraging zat ik in een aangename kamer en kon ik mijn laptop op het internet aansluiten en even met thuis skypen.

 

De gedachte aan de dakloze asielzoekers die, zonder creditkaarten en zonder de mogelijkheid om wat cash uit de muur te trekken om een taxi te betalen, maar ergens wat warmte moeten zien te vinden, kwam echter steeds weer bij me boven. Hoe is het mogelijk dat in een land dat zich christelijk en beschaafd noemt een grote groep mensen geen onderdak kan vinden? Is er in al de kerkgebouwen in Brussel geen ruimte voor die mensen?  Tja, en is er—als het erop aankomt—geen ruimte voor een aantal daklozen in het gebouw waar ik tegenwoordig een kantoor heb?

 

Ik weet dat er heel veel praktische bezwaren zijn tegen het openstellen van je gebouw voor dak- en thuislozen. Misschien mag het wel niet eens, als je voor dat gebouw niet de juiste vergunningen hebt! (Ik ben er intussen wel achter dat er in België minstens zoveel regels en verordeningen zijn als in Nederland.) En het is moeilijk te voorspellen welke problemen je je op de hals haalt. Niet doen dus. . . Maar toch zit het me niet echt lekker en blijft het verhaal van de barmhartige Samaritaan en blijven de indringende woorden van Jezus in Matteüs 25 over hoe je je medemensen moet behandelen, nagalmen.

 

Is dan het enige wat we kunnen doen een incidenteel gebaar van grootmoedigheid laten zien. Een paar dagen geleden liep ik een bedelende vrouw voorbij die voor een kerk in Brussel zat. Ik was haar al een meter of tien gepasseerd toen ik me in een impuls omdraaide, terugliep en twee euro in haar bekertje deponeerde. Ik voelde met plotseling schuldig. Daar liep ik—ik had net ergens lekker gegeten. En daar zat die vrouw met een bordje voor zich waarop stond dat zij honger had. Zou ik zoiets vaker moeten doen? Of had ik meer moeten doen? Misschien wel, maar ik denk niet dat zo’n gebaar mijn nare gevoel dat we als christelijke gemeenschap tekortschieten, kan wegnemen.

 

Inmiddels (op donderdagmorgen) raast de TGV weer door het Franse landschap richting Brussel, en vandaar, na een overstap, richting Schiphol. Daar heb ik mijn auto geparkeerd en vandaar hoop ik nog voor de avondspits in Zeewolde te arriveren. Niet gek, nauwelijks zeven uur voor een afstand van ruim duizend kilometer. In de trein zitten, naar ik aanneem, geen uitgeprocedeerde asielzoekers en bedelende vrouwtjes. Ik kan me concentreren op Le Figaro en op het bekertje koffie dat ik zojuist van de bar in het volgende rijtuig heb gehaald. Maar, bedenk ik, ze zijn er nog steeds, die mensen zonder plastic kaartjes die niet weten waar ze de komende nacht zullen bivakkeren. . .