Een feit waar niemand omheen kan

Bij onze zoektocht naar harde feiten rond het Paasgebeuren is er één historisch feit waar niemand om heen kan: een groep mannen en vrouwen die na de kruisiging en begrafenis van Jezus totaal gedesillusioneerd waren, raakten ervan overtuigd dat Jezus was opgestaan en dat zij niet langer de Levende moesten zoeken bij de doden (Lucas 24:5). Sommigen zeggen wellich dat de overtuiging dat Jezus was opgestaan gebaseerd was op een slimme truc of een collectieve hallucinatie. Maar een andere verklaring is veel voor de hand liggender, namelijk dat de opstanding werkelijk gebeurd is. Ik citeer een aantal regels uit een boek over Jezus dat geschreven werd door de bekende christelijke schrijver Philip Yancey. Hij vat de verbazingwekkende ontwikkeling in een paar krachtige zinnen samen: “Dat Jezus erin slaagde een groep verwarde en onbetrouwbare volgelingen te veranderen in onbevreesde evangelisten; dat elf mannen die hem op het moment dat hij stierf in de steek lieten en daarna als martelaren de dood vonden in hun vaste geloof in de verrezen Christus; dat dit handjevol getuigen de kracht zou krijgen om heftige tegenstand te kunnen breken, eerst in Jeruzalem en vervolgens in Rome—-die opmerkelijke gang van zaken is het meest overtuigende bewijs van de Opstanding.”

De bekende theoloog N.T. Wright vatte het als volgt samen: ‘Het viel niet te verwachten dat de discipelen erop uit zouden trekken en bereid zouden zijn om te sterven voor een overtuiging die niet stevig in feiten verankerd was.’Tal van schrijvers hebben datzelfde punt benadrukt. Hoe kon een man als Petrus veranderen in een apostel, die een enorme menigte van mensen uit vele landen en culturen toesprak met de boodschap dat Christus leefde? En dat was slechts een paar weken nadat hij zwoer dat hij de man die werd gearresteerd en berecht door de Joodse elite niet eens kende. Wat overtuigde de twijfelende Thomas ervan dat de Heer inderdaad was opgestaan en gaf hem de moed om als zendeling naar India te gaan, waar vandaag de dag nog zo’n vier miljoen ‘Thomas-christenen’ een getuigenis vormen van zijn radicale ommekeer? Niet alle oude tradities zijn betrouwbaar, maar er is meer dan voldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat de meeste, zo niet alle, oorspronkelijke discipelen, behalve Johannes (die een aantal jaren werd verbannen naar het Griekse eiland Patmos, dat in de tijd van de Romeinse overheersing zeker geen vakantieoord was), bereid waren om hun leven als martelaar te eindigen? Wat dreef hen ertoe een loopbaan te volgen die zou eindigen in tegenstand, marteling en een vernederende dood? Hoe kunnen we verklaren dat Jakobus, een van de halfbroers van Jezus, een belangrijke leider werd in de vroege kerk, terwijl hij kort daarvoor nog niets van Jezus’ optreden wilde weten? (Johannes 7:5; Handelingen 15:14-21). De verklaring is in wat er gebeurde op die buitengewone, onloochenbare Paasmorgen.

Dit wordt ook beaamd vanuit een nogal onverwachte hoek, namelijk door de joodse theoloog en historicus Pinchas Lapide (1922-1997). Hij bekeerde zich niet tot het christendom, maar hij was er wel vast van overtuigd dat de opstanding van Christus een historisch feit is. Het is volgens hem de enig mogelijke verklaring voor het ontstaan en de groei van het christendom. Hij confronteert zijn lezers met deze indringende vragen: “Hoe valt het te verklaren dat, tegen alle verwachtingen in, de groep van Jezus’ volgelingen uiteindelijk niet uiteenviel, en niet in de vergetelheid raakte, en dat het werk van Jezus niet op een beschamende manier eindigde aan het kruis?” Met andere woorden: “Hoe kon het, daarentegen, gebeuren dat deze volgelingen van Jezus in staat waren de verschrikkelijkste teleurstellingen te overwinnen; dat Jezus, ondanks alles, de Verlosser van de kerk kon worden, hoewel de voorzeggingen niet werden vervuld en de langverwachte wederkomst uitbleef?”

Lapide concludeerde dat de theorieën van de theologen die de opstanding ontkennen er hopeloos in falen te verklaren ‘hoe een bij elkaar geraapte groep mensen uit Galilea . . . in korte tijd kon veranderen in een jubelende gemeenschap van gelovigen.’ Hij vervolgt: “Dat deze doodsbange, benauwde groep apostelen, die op het punt stonden de handdoek in de ring te gooien en in wanhoop naar Galilea te vluchten; dat de herders, boeren en vissers, die hun Meester hadden verloochend en verraden en hem op trieste wijze in de steek lieten, in heel korte tijd veranderden in een zelfverzekerde zendingsorganisatie, die overtuigd was van haar verlossing en met zoveel succes na Pasen haar werk kon doen—-een dergelijke revolutionaire verandering valt niet te verklaren op basis van een of ander visioen of van hallucinaties.”

Philip Yancey is het daarmee volledig eens: ‘Het staat toch wel vast dat de discipelen hun leven niet zouden willen geven voor de een of andere in elkaar geflanste samenzweringstheorie.’

Bovenstaande alinea’s zijn overgenomen uit mijn boek: IK HEB EEN TOEKOMST: OVER DOOD, OPSTANDING EN EEUWIG LEVEN (Kerk van Zevende-dage Adventisten, 2019), bl. 91-94.