Ben ik gelukkig?

Soms stel ik mijzelf de vraag: ‘Hoe gelukkig ben ik eigenlijk?’ Als Nederlander zou ik mij heel gelukkig moeten voelen. Volgens het World Happiness Report van 2019 (uitgebracht door een afdeling van de Verenigde Naties) waarin een ranglijst te vinden is van 156 landen staat Nederland op de vijfde plaats van gelukkigste landen (na Finland, Noorwegen, Denemarken en IJsland). In dit rapport wordt geluk gemeten aan de hand van verdeling van welvaart, sociale verbondenheid, levensverwachting en keuzevrijheid.

Ik bof dus maar dat ik in Nederland werd geboren. Onze premier wordt trouwens ook niet moe te onderstrepen dat we in een prachtig land wonen waarop we zuinig moeten zijn en waar het veel beter toeven is dan in de meeste andere landen in de wereld. Dat mag dan zo zijn, maar geluk is voor veel mensen in ons land toch ook maar een relatief begrip. Zoals ik in mijn vorige blok schreef zijn er in dit gelukkige Nederland ruim 38.000 daklozen. Dat zijn er evenveel als het inwonersaantal van een flinke provinciestad. Volgens recente gegevens neemt het aantal mensen dat een sociale uitkering geniet wel al geruime tijd iets af, maar het zijn er toch nog altijd ruim 800.000. Onze minister van financiën zei vorige week in een speech dat er zelfs in de zgn. middenklasse heel velen zijn die maar één kapotte wasmachine verwijderd zijn van ingrijpende financiële misère. Ik weet niet goed hoe ik dit soort cijfers moet interpreteren, want ik zie tegelijkertijd het aantal horecabedrijven in ons land explosief toenemen, terwijl ook steeds meer landgenoten meerdere malen per jaar op vakantie gaan.

Maar laat ik terugkeren naar de vraag waarmee ik mijn blog opende. Ben ik gelukkig? Het hangt er maar vanaf hoe ik ‘geluk’ definieer. In elk geval ben ik niet ‘volmaakt’ gelukkig in de zin dat ik geen problemen ken; dat ik aan al mijn materiële wensen kan voldoen; dat al mijn sociale relaties optimaal functioneren; dat ik nog even energiek ben als twintig jaar geleden; dat geen van mijn projecten voor honderd procent succesvol zijn en dat ik er nooit om de een of andere reden een dagje gewoon ‘de pest’ in heb.

Hoe ik het ook wend of keer: de wereld waarin ik leef is verre van gelukkig. De laatste weken word ik herhaaldelijk met mijn neus op het feit gedrukt dat het leven eindig is en dat er veel mensen heel ernstig ziek zijn. En op heel veel plaatsen in de wereld is er grote politieke onrust. Er zijn voorbeelden te over: het Verenigd Koninkrijk, Hongkong, Jemen en het Midden-Oosten (maar daar is het altijd hommeles, dus dat tellen we eigenlijk al niet meer mee). Orkaan Dorian heeft net een spoor van vernieling getrokken over de Bahamas en bedreigt op het moment dat ik deze regels schrijf een deel van de kust van het Zuidoosten van de Verenigde Staten. Nee, een erg gelukkige wereld is het, als je het zo bekijkt, niet.

Toch beantwoord ik de vraag of ik gelukkig ben overwegend positief. Ik ben nu bijna 55 jaar ‘gelukkig’ getrouwd. We hebben twee goede kinderen en zijn gezegend met twee leuke kleinkinderen. Ik ben ‘gelukkig’ nog redelijk gezond. Ik heb een boeiend en afwisselende loopbaan gehad. Ik kan nog steeds bezig zijn met zinvolle projecten. En ik vind in mijn geloof een solide basis van zingeving.

Misschien moeten we, als we ‘geluk’ proberen te definiëren, ons vooral laten inspireren door de zaligsprekingen die Christus uitsprak als onderdeel van zijn bergrede. Als we dat doen ontdekken we dat echt ‘geluk’ vooral te maken heeft met tevredenheid, dankbaarheid, aanvaarding, oog hebben voor het goede. Geluk heeft vooral te maken met het vertrouwen dat wij een plekje innemen in Gods wereld. Geluk is daarom vooral hoopvol vertrouwen dat we ons, ook als het in het leven soms tegenzit en we ongeluk op onze weg vinden, gedragen mogen weten door een liefdevolle kracht die ver boven ons uitstijgt. Wie dat niet kan geloven moet tevreden zijn met een zeer oppervlakkig soort geluk—een zeepbel die op elk moment uiteen kan spatten.