Is God vóór Argentinië?

Ik ben geen voetbalfan. Ik heb nog nooit een voetbalwedstrijd bijgewoond in een stadium. Tot dusverre heb ik tijdens dit WK misschien 20 minuten naar de wedstrijden op de tv gekeken. En ik kijk met grote verbazing naar een uitzinnige menigte die uit zijn dak gaat als hun favoriete team scoort.

Ik heb natuurlijk wel de verrichtingen van het Nederlandse team in Qatar gevolgd en ben ervan op de hoogte dat Oranje van Argentinië verloor, toen het uiteindelijk op penalties aankwam. (Eigenlijk een wonderlijke manier om een wedstrijd te beslissen. Je kunt misschien niet zo goed loten.) Een op elke drie Nederlanders heeft de wedstrijd Nederland-Argentinië gezien. Dat is aanzienlijk meer dan er tijdens de Kerst in de kerk zullen zitten. Dat zegt wel iets over onze maatschappij. Overigens blijft het daarbij ook de vraag of we überhaupt wel aan dit toernooi hadden moeten deelnemen, gezien de voorgeschiedenis (lees: corruptie) rond de keuze van Qatar en de wijze waarop dit land is omgegaan met de arbeidskrachten die de nodige stadia en overige infrastructuur moesten bouwen.

Teleurstelling alom! Oranje heeft het niet gered. De droom van Louis van Gaal, dat Nederlandse wereldkampioen zou worden, is uiteengespat. Maar is die teleurstelling wel terecht? Nederland is geëindigd als een van de acht beste voetballanden ter wereld. Dat lijkt me toch een heel goed resultaat van de WK 2022. Je kunt immers niet allemaal de beste zijn. [Ik zou graag de beste preker willen zijn in ons Nederlandse Adventisten-wereldje, maar zou ook beste tevreden zijn met een plekje tussen de beste acht . . . of de beste zestien . . .]

Twee dingen zijn vooral in de afgelopen dagen bij mij blijven hangen. Ik heb grote bewondering voor Louis van Gaal. Hij is niet alleen een unieke man die elke persconferentie met eigenaardige opmerkingen weet op te leuken, maar is met zijn 71 jaar een inspiratie voor veel ouderen die eraan twijfelen of ze nog tot iets bijzonders in staat zijn. Van Gaal wist zich door de periode van zijn prostaatkanker heen te vechten en vervolgens een buitengewone prestatie te leveren.

En dan nog niets. Er werd in de krant die ’s morgen bij mij in de bus valt uitgebreid melding gemaakt van het feit dat enkele van de spelers in het Oranje-team veel waarde hechten aan gebed. Maar ik zag ook beelden op de televisie van leden van het Argentijnse team die voor de wedstrijd nog even een gebed naar de hemel opzonden. Onwillekeurig denk ik dan: Ze maken het wel heel lastig voor God. Want wie moet God verhoren? Zorgt hij ervoor dat Nederland gaat winnen of verhoort hij de smeekbede om hulp van de Argentijnen? Aan welke ploeg geeft God de voorkeur? Het dilemma valt te vergelijken met bidden in oorlogstijd. Er zijn nu ongetwijfeld vrome Russen die God bidden om de overwinning, zodat hun jongens snel van het front naar huis kunnen terugkeren, maar tegelijkertijd gaan er ook in Oekraïne gebeden op die God smeken de oorlog in hun voordeel te beslissen. Naar wie moet God luisteren?

Maar, hoe dan ook: het is fijn te zien dat er voetballers zijn voor wie God nog steeds een belangrijke rol in hun leven speelt—-ook al heeft hun theologie van het gebed waarschijnlijk wel wat bijstelling nodig!

Mijn smartwatch en het teleologisch godsbewijs

Sinds ongeveer twee maanden ben ik de trotse bezitter van een Apple Smartwatch. Ik kreeg hem voor mijn verjaardag van mijn vrouw, op advies van mijn zoon. Voor een oudere man als ik, zo luidt het argument, kan dit slimme horloge helpen om allerlei gezondheidsaspecten te monitoren. Het apparaat ziet er niet alleen gelikt uit, maar kan—-in combinatie met mijn smartphone—-ook ongelooflijk veel. Door allerlei sensoren kan de smartwatch bij mijn dagelijkse wandeling mijn aantal voetstappen tellen, meten hoeveel trappen ik heb gelopen, welke afstand ik precies heb afgelegd en hoeveel calorieën ik bij deze inspanningen heb verbruikt. Het kan mijn hartritme in het oog houden en zelfs een elektrocardiogram (ECG) maken. De smartwatch heeft een wekker en een gps. Ik kan mijn binnenkomende e-mail lezen, foto’s maken, het weerbericht bekijken, telefoneren, en nog veel meer. Natuurlijk heb ik ook eerst maar eens een boek gekocht om na te gaan wat mijn slimme horloge allemaal kan. Met een Bible app zou ik ook de Bijbel erop kunnen lezen, maar die moet ik nog installeren. [En ja, ik kan er ook op zien hoe laat het is.]

Inmiddels kan ik er al aardig mee overweg, maar ik moet nog wel ontdekken hoe ik ermee kan betalen. Gisteravond ben ik erin geslaagd de Siri-functie uit te zetten, want het kan hinderlijk zijn als de digitale Siri-mevrouw zich plotseling ergens mee bemoeit. Dat gebeurde deze week toen, tijdens een Zoom-college dat ik gaf, Siri enkele keren ongevraagd meedeelde dat ze een bepaalde term niet kon vinden!

Het is voor mij als technische en digitale ignoramus niet te begrijpen hoe zoveel functies in zo’n klein apparaat kunnen worden ondergebracht, en om dan ook nog ruimte over te houden voor een batterij. Als ik er een goede term voor zoek kom ik al snel uit bij het woord “wonder”. En misschien is het niet zo vreemd om aan een woord met een theologische associatie te denken, want al eerder hebben mensen in het verleden de theologie en horloges met elkaar in verband gebracht.

De allerbelangrijkste theologische kwestie is en blijft of we kunnen aantonen dat God bestaat. In de loop van de eeuwen zijn theologen en filosofen met een aantal klassieke godsbewijzen gekomen. Een daarvan was het zgn. teleologisch argument. Het woord “teleologisch” is afgeleid van het Griekse woord voor “doel” (telos). De dingen die we in onze wereld aantreffen zijn er niet zo maar, maar ze hebben een doel en ze zijn voor dat doel door iemand gemaakt. Dit type argument voor het bestaan van God zal voor altijd verbonden blijven met de naam van William Paley (1743-1805), een Britse filosoof en theoloog. Hij werd vooral bekend door zijn uiteenzetting over het bestaan van God in zijn werk Natural Theology, waarin hij gebruik maakte van de analogie van de horlogemaker. Volgens Paley is een horloge zo ingewikkeld dat het niet bij toeval kan zijn ontstaan. Er moet een horlogemaker zijn. En dat geldt niet alleen voor een horloge, maar ook voor de gehele wereld. En daarom moeten we wel aannemen dat er een “wereldmaker” is: God.

Veel tegenstanders van de evolutietheorie wijzen nog steeds op het feit dat alles wat we in de natuur zien blijk geeft van een ‘ontwerp” en dat er dus wel een (goddelijke) Ontwerper moet zijn. Maar tegenwoordig hecht men over het algemeen niet meer zoveel waarde aan de klassieke godsbewijzen en dat geldt ook voor Paley’s versie van het teleologische argument. In discussies met atheïstische vrienden maakt het weinig indruk. Ik vrees dat, als ik het horloge-argument opnieuw van stal zou halen met verwijzing naar het “wonder” van mijn smartwatch, de reactie zou zijn dat mijn slimme horloge niet zozeer verwijst naar God maar eerder naar de wonderdoeners van Apple.

Ook dragers van wonderbaarlijke apparaten zoals de smartwatch zullen moeten erkennen dat er geen harde “bewijzen” zijn dat God bestaat. Maar het is wel aannemelijk dat er een Maker is en volgens mij is het moeilijker om te geloven dat er geen God dan om in het tegendeel te geloven. De Amerikaanse theoloog van Nederlandse afkomst, Alvin Plantinga (geb. 1932), schreef een boek dat veel voor mij heeft betekend. De titel is: Warranted Beliefs. In dat boek laat Plantinga op (voor mij) overtuigende wijze zien dat geloof in God, en in wat er over Hem is geopenbaard, alleszins redelijk is, ook al ontbreken absolute bewijzen. Voor mij betekent het dat het redelijk is om ervan uit te gaan dat een bovennatuurlijke Ontwerper er op de een of andere manier voor zorgde dat er slimme mensen kwamen die slimme horloges konden bedenken.

Hoe houden we de kerk warm genoeg?

Elke week ontvang ik van een aantal Adventgemeenten in Nederland hun digitale mededelingenblad. Ik kijk er altijd even doorheen, want ik ben altijd nieuwsgierig naar wat er zoal plaatselijk gebeurt en voor welke uitdagingen men staat. Deze week meldt de gemeente Den Haag dat zij te maken krijgt een gigantische verhoging van de energiekosten. Per 1 november zijn de energiekosten voor het kerkgebouw gestegen van 39.920 euro naar 112.960 euro per jaar. Dat is omgerekend 310 euro aan energiekosten per dag—-op alle dagen van de week en dus niet alleen op de sabbat!

In het Nederlands Dagblad van vandaag (donderdag 24 november) staat een paginagroot artikel over dezelfde problematiek, getiteld: “Kerk is niet meer warm te stoken.” Het artikel begint met volgende paragraaf: “In drie van de zes rooms-katholieke kerken in de regio Drechtsteden (Dordrecht, Zwijdrecht en Papendrecht) worden vanaf december tot maart geen zondagse vieringen meer gehouden. De torenhoge energiekosten nopen het bestuur van de parochie tot die maatregel . . .” Even verderop lees ik een uitspraak van de scriba van de Hervormde Gemeente in Barneveld dat hij verwacht dat de jaarlijkse energiekosten voor hun kerkgebouw al gauw met meer dan honderdduizend euro zullen stijgen. De litanie gaat op diezelfde mineur-toon verder.

Persoonlijk heb ik nog niet zoveel van de gestegen energiekosten gemerkt. Ons appartement is heel goed geïsoleerd en de verwarming wordt geleverd via een duurzame stadsverwarming. Het maandbedrag is niet dramatisch gestegen. Gisteren schreef onze elektriciteitsmaatschappij de door de overheid beloofde 190 euro bij op onze bankrekening. Wij hebben gehoor gegeven aan de oproep om die 190 euro te doneren aan iemand die wel veel last heeft van de extra energiekosten. Uiteraard horen we ook van vrienden en kennissen over gigantische verhogingen, omdat hun oude contract afliep. Voor sommigen is dat zonder meer rampzalig.

We beseffen natuurlijk dat onze individuele en collectieve energieproblemen niet te vergelijken zijn met de energieramp die zich momenteel in Oekraïne voltrekt. De energieterreur van de Russen vormt een levensgevaarlijke bedreiging voor de miljoenen inwoners van Oekraïne, temeer daar nu de winter voor de deur staat. Hoe gaat de Oekraïense overheid de mensen de komende maanden van elektriciteit, gas en water voorzien? Hopelijk blijft de westerse wereld Oekraïne met concrete hulp steunen en helpen we het land de winter door.

Maar ondertussen zijn er de uitdagingen in eigen land. Hoe zorgen we ervoor dat we wekelijks naar een redelijk warme kerk kunnen gaan, ook als de temperatuur naar beneden duikt? Wordt met een dikke jas in de kerk zitten de regel? In het verre verleden was dat heel gewoon, maar nu zou dat voor veel mensen een extra reden kunnen zijn om voorlopig de kerkgang maar voor gezien te houden. Dat de thermostaat ook in de meeste kerkgebouwen op zaterdag en op zondag naar ca. 19 graden gaat, ligt voor de hand. Het lijkt mij verder niet onredelijk als niet alleen bedrijven en culturele instellingen, maar ook kerken een tijdelijk subsidie in de energiekosten zouden krijgen. Een van de dingen die echter echt zou helpen is als het kerkbezoek (en daarmee de collecten!) flink zou toenemen. En misschien is dit het moment dat de kerken (inclusief de Adventkerk) daar extra aandacht aan dienen te geven.

De statistieken geven aan dat in de meeste westerse landen hooguit zestig procent van de leden van de Adventkerk de kerkdiensten bezoekt. Er is geen reden om aan te nemen dat de cijfers in Nederland gunstiger zijn. Natuurlijk zijn er allerlei redenen waarom mensen uit de wekelijkse kerkdienst wegblijven. En de Coronatijd heeft daar geen goed aan gedaan. Maar een van de oorzaken is dat voor velen—-en dat geldt vooral voor jeugd en jongvolwassenen–de diensten niet boeien. Ze krijgen er naar hun smaak niet genoeg om hen te stimuleren wekelijks naar de kerk te komen. Hoe dat te veranderen is een gecompliceerde kwestie. Maar we moeten ons met die vraag bezighouden.

Het gaat op veel plaatsen veel hoofdbrekens kosten om het eigen kerkgebouw te verwarmen of de onvermijdelijk hogere huurkosten te kunnen betalen. Maar de allerbelangrijkste vraag blijft hoe datgene wat er in de diensten gebeurt de bezoekers voldoende van binnen verwarmt, zodat zij blijven komen, ook als zij hun jas tijdens de dienst aan moeten houden.

Ongevraagd advies aan “de unie”

Hieronder volgt een ongevraagd advies aan de bestuurders van de Adventkerk in Nederland. Zij zitten waarschijnlijk niet op mijn advies te wachten. Misschien wekt het zelfs irritatie op. Maar ik doe het toch maar. Want de vraag hoe we in onze kerkgemeenschap de polarisatie kunnen terugdringen, en een gezonde diversiteit kunnen bevorderen, waarbij iedereen het gevoel kan krijgen dat hij/zij ertoe doet, houdt me voortdurend bezig.

Sommige van de dingen die ik hieronder noem kosten aardig wat geld. Maar gelukkig gaat het de kerk momenteel financieel tamelijk goed en investeren in het herstel van onderling vertrouwen in de kerk lijkt mij heel verantwoord. Ik denk aan een zevental punten. De volgorde is willekeurig.
1. Er zijn in de afgelopen jaren veel mutaties geweest in het predikantencorps. Veel collega’s kennen elkaar niet of nauwelijks. De groep hangt nu in veel opzichten als los zand aan elkaar. Organiseer daarom in de nabije toekomst een meerdaagse ontmoeting “op de hei”, op een aangename locatie, van alle predikanten en actieve emeriti, om elkaar beter te leren kennen en het groepsgevoel te versterken.
2. Organiseer in 2023 weer een “Open Dag”, waar de kerk zich in de volle breedte kan presenteren en leden uit het gehele land elkaar ongedwongen kunnen ontmoeten. Dat was in de tijd van vóór de Corona een traditie geworden die heel erg op prijs werd gesteld. De Open Dag kan laten zien hoe verschillend de activiteiten en initiatieven zijn van de landelijke kerk en van gemeenten, en wat er zoal (ook letterlijk) op alle gebieden in de kerk “te koop” is.
3. Stimuleer gemeenten om regionale, multi-etnische en multiculturele sabbatten te organiseren, waarin leden van een aantal verschillende gemeenten (en misschien zelfs van buurgemeenten van over de landsgrenzen) elkaar kunnen ontmoeten en zich door elkaar kunnen laten inspireren.
4. Geef een speciaal nummer uit van Advent dat gewijd is aan het terugdringen van de huidige polarisatie. Benoem eerlijk de issues die spelen en geef ruimte voor een dialoog die kan bijdragen tot beter onderling begrip.
5. Organiseer gedurende de komende bestuursperiode weer eens een nationale toogdag waarop de leden uit het hele land massaal bijeenkomen. Het is alweer heel wat jaren geleden dat dit voor het laatst gebeurde. We moeten daarvoor ongeveer tien jaar teruggaan en het feit dat dergelijke evenementen erg duur zijn heeft de lust om weer zo’n dag te organiseren sterk doen afnemen. Maar we hebben af en toe zo’n evenement nodig om te ervaren dat we samen kerk zijn. En dat mag dan wel wat kosten.
6. Na de Corona-tijd is er in veel kerkelijke gezindten bezorgdheid om het afgenomen kerkbezoek. Voor sommigen heeft ook na de pandemie de digitale kerkdienst definitief de plaats ingenomen van het fysiek naar de kerk gaan. Anderen schijnen moeite te hebben het ritme van de wekelijkse kerkgang weer op te pakken. Ik heb de indruk dat dit ook in onze kerk speelt—-hoewel dat van plaats tot plaats verschilt. Zou het goed zijn om een landelijke werkgroep te vormen om na te gaan wat gedaan kan worden om kerkbezoek te stimuleren? In de meeste gemeenten komt zo’n 40 procent van degenen die op de ledenlijst staan nooit of zelden in de kerkdienst.
7. En dan nog iets anders. Er wordt veel geklaagd over het feit dat e-mails aan “de unie” heel vaak niet worden beantwoord en ook dat het kantoor heel slecht bereikbaar is. Door thuiswerken van de medewerkers is er vaak niemand op kantoor. (Ik ervaar dat als ik op dinsdagmorgens als vrijwilliger een aantal uren in het kerkelijk archief werk. Als ik rond 9 uur arriveer is er dikwijls niemand die mij kan binnenlaten). Het kan het vertrouwen in “de unie” doen toenemen als dit aspect aandacht krijgt.

Het is niet moeilijk om vanaf de zijlijn advies te geven. En ik zou zeker nog wel een paar dingen kunnen noemen. Natuurlijk is het gemakkelijk om te reageren met de soms terechte conclusie dat “de beste stuurlui” aan wal staan. Het zijn trouwens geen geniale ideeën die niemand anders kan bedenken. Maar het bovenstaande valt in de categorie van constructief willen meedenken en ik hoop dat het zo wordt gezien.

Samen verder . . .

Een paar weken geleden vond het vijfjaarlijkse congres plaats van de Nederlandse Adventkerk. Afgevaardigden uit de ca. 60 gemeenten en groepen luisterden naar de rapportage van de werkzaamheden van de kerk gedurende de afgelopen jaren en kregen een overzicht van de financiële staat van de kerk. Maar het onderdeel dat gewoonlijk–en ook deze keer—het spannends is, is de verkiezing van de leiders voor de volgende periode van vijf jaar.

Het is geen geheim dat de Nederlandse Adventkerk op dit moment sterk gepolariseerd is. En het is evenmin een geheim dat tijdens dit afgelopen congres het meer behoudende segment van de kerk de toon aangaf en ook verreweg het sterkst vertegenwoordigd is in het nieuwe landelijke bestuur. Het dagelijks bestuur van de afgelopen jaren werd herkozen, maar zowel de voorzitter als de algemeen secretaris ervoeren dat circa een derde van de stemgerechtigde afgevaardigden tegen hun herbenoeming stemde.

Ik kwam met een flinke kater thuis van het congres. Weliswaar werd sindsdien een videoboodschap van de voorzitter met de kerk gedeeld, waarin hij alle leden oproept om samen verder te gaan. Ongeacht of we behoudend of progressief zijn, zo benadrukte hij, zijn we allemaal welkom, en we zijn allemaal nodig in de kerk. Wel, zo voelde het bepaald niet tijdens de congresdagen! Ik vroeg me in de dagen erna steeds weer af: Is dit nog wel de kerk waarin ik mij thuis kan voelen? Heb ik mij gedurende mijn gehele loopbaan ingezet voor een kerk waarvan ik nu vervreemd raak? In de dagen na het congres zocht een flink aantal collega’s contact met me. Zij maakten me deelgenoot van hun zorgen en van hun gevoel van door de kerk verlaten te zijn. Ik sprak ook leden van de kerk die zeiden dat ze overwogen hun lidmaatschap op te zeggen of in ieder geval de landelijke kerkelijke organisatie niet langer financieel te zullen steunen. Ik heb, ondanks mijn eigen zorgen over de koers van de kerk, geprobeerd deze mensen moed in te spreken en aangeraden in ieder geval geen overhaaste dingen te doen.

Nu, na een tweetal weken is mijn kater goeddeels verdwenen. Ik ben vastbesloten mijn relatie tot de kerk niet te laten afhangen van wie de landelijke kerk besturen. Ik wens hen Gods zegen, sterkte en inzicht, en ik hoop dat het nieuwe landelijke bestuur minder conservatief in haar beleid en concrete beslissingen zal blijken te zijn dan ik, en velen met mij, gezien de samenstelling ervan, in eerste instantie vrezen. Ik zal mij zo constructief mogelijk opstellen t.a.v. allerlei projecten (zolang het maar niet een deur-aan-deur uitdelen van “De Grote Strijd” betreft, want dat lijkt me een onzalig idee en een regelrechte PR-ramp).

Het doet me goed voor 2023 weer een reeks van buitenlandse afspraken in mijn agenda te zien staan. En verder zijn het natuurlijk vooral de plaatselijke gemeenten die inspiratie bieden. Sinds het congres van twee weken geleden heb ik gepreekt in Groningen en in Harderwijk en dat was in beide gevallen een heel warme ervaring, en ik weet zeker dat het komende sabbat in Leeuwarden ook zo zal zijn. Gisteren heb ik een groot deel van de dag besteed aan het voorbereiden van een uitvaartdienst voor een lid van de gemeente Harderwijk. Het is een voorrecht om mensen op moeilijke momenten te kunnen steunen.

De kerk is meer dan een congres van afgevaardigden en alles daaromheen. Ik hoop van harte dat mensen niet zullen afhaken omdat ze teleurgesteld zijn over het feit dat de kerk een flinke ruk naar “rechts” heeft gemaakt, maar dat ze inderdaad zullen ervaren dat er in hun kerk, ook in de komende jaren, een plek is voor iedereen en dus ook voor hen.