Een brief

 

Ik had lange tijd niets van Hans gehoord. Ik ken hem uit mijn jeugd, maar Hans woont inmiddels al tientallen jaren in het buitenland. Tot mijn verrassing belde hij mij enkele weken geleden. Het was naar aanleiding van mijn recente boek GAAN of BLIJVEN? Al eerder had hij mij laten weten dat het hem goed had gedaan het boek te lezen. Maar nu wilde hij iets heel persoonlijks met mij delen.

Hans vertelde mij dat hij jaren geleden op het punt stond de kerk te verlaten. Dat heeft hij uiteindelijk niet gedaan. Hij is gebleven—ook al heeft hij nog steeds vaak moeilijk met dingen die hij in de kerk aantreft—vooral in de nogal conservatieve kerk in zijn nieuwe vaderland. Een belangrijke rol in zijn strijd van ‘gaan of blijven’ was een lange brief die hij in oktober 1988 vanuit Nederland ontving. De brief was afkomstig van een zekere dr. W.  Inmiddels heeft Hans deze brief met me gedeeld en me toestemming gegeven eruit te citeren. Het is een antwoord op een brief die Hans hem eerder had geschreven.

. . .  Nu wil ik proberen je te antwoorden. Proberen iets te schrijven waar je wat aan hebt. Dat dit een moeilijke taak is weten we allemaal . . .  Troostend is dat het niet zo dringend nodig is de juiste woorden te vinden, zolang een warmhartige verbondenheid overkomt!  Hoe relatief de ‘juistheid’ van het begrijpen en ervaren is, vind ik zo duidelijk worden in het verhaal van de zieke vrouw, die al haar hoop op Jezus gericht had en meende te ontvangen waarnaar zij zo hevig verlangde door het kleed van Jezus aan te raken. Wij zouden haar verwachting kunnen vergelijken met pelgrims naar Lourdes. Jezus zegt dat. haar ‘geloof’ haar geholpen heeft. Wat wist deze vrouw van het ’beeld’ van God, leerstellingen of een kerkelijk instituut? Haar ‘redding’ was het onvervalst verlangen naar de nabijheid van Jezus. Dat Jezus meer gaf dan zij verlangde is het wonder dat wij allemaal mogen verwachten. Niet de intensiteit van ons vragen, maar het openstaan voor Gods handelen in ons leven is belangrijk. . . .

. . . In de juiste zin adventist zijn is wachten op Gods handelen. Elkaar te verketteren omdat de concretisatie van deze verwachting niet identiek is, is niet de weg die Jezus wijst.  . . . Om te herkennen dat iemand een discipel van Jezus is, noemt hij het alles omvattende kenmerk: “Dat gij elkander liefhebt.’  Dat is heel iets anders dan steeds duidelijk te maken dat anderen het verkeerd zien! . . .

Verderop in zijn lange brief gaat dr. W in op het onderwerp van de schepping en hoe we het bijbelse scheppingsbericht opvatten.  Hij geeft aan dat christenen elkaar de ruimte moeten geven om daarover verschillend te denken:

. . . Elkaar gelovig of ongelovig te verklaren, als je letterlijk of symbolisch daarover denkt – zo ongeveer als Jezus zegt: “Dit is mijn bloed (over avondmaalswijn). God is de oorsprong van alles wat is; dat past meer in ons denkbeeld dan dat God de aarde in het midden van het heelal plaatst, waarbij de sterren aan het “uitspansel” bevestigd worden, omdat de aarde reeds bestond. Het verstand is (ook bij de grootste astronomen) niet groot genoeg om te begrijpen wat er allemaal aan krachten, snelheden, botsingen, nieuwe bundelingen van hemellichamen tot stand komt. Jezus heeft geen aandacht besteed aan deze problemen. Hij liet nadenken over mussen, lelies, bergen en ging met de denkwijzen van toen mee, bestrafte de storm en verplaatste boze geesten in varkens . .  maakte blinden ziende met speeksel, zand en water. . .

. . . Als je leest dat christenen tegen christenen strijden, omdat ze ‘gelijk hebben’, dan wordt duidelijk hoeveel geduld God door alle eeuwen en op alle plaatsen met ons heeft. Wij moeten zijn  getuigen zijn, en omdat het menselijk niet kan, wil God dat we uitzien (wachten) op zijn hulp. Dat heeft betrekking op nu—niet op 1844 of wat men daar verder aan interpreteert. . . .  God wacht op ons in de hoop dat we alles van hem verwachten. Dat is de weg naar vrede in ons hart, vrede met God. . .

. . . Je hoeft dus niet naar andere, menselijke bundelingen te zoeken. God kan de mens vinden op de plek waar hij staat en omgekeerd. God moet niet voldoen aan ons beeld, maar we moeten voldoen aan zijn beeld. . . .

. . . Wanneer een hond je redt uit het water, dan zijn die tanden niet Gods tanden. Maar de redding is wel een handeling Gods. Zo moet ik de hoofdzaak aan God overlaten, in de hoop dat Hij mijn handelen wil gebruiken tot het vervullen van jouw behoefte op geestelijk gebied.’

De brief klinkt misschien wat archaïsch en hoogdravend, maar hij trof mij heel erg diep. Allereerst vanwege de inhoud. Hier is een diepgelovige man aan het woord die, ondanks al zijn eigen twijfels,  al het mogelijke wil doen om een ander te helpen bij zijn vragen en twijfels.

Maar hij trof mij om nog een heel andere reden. Ik heb de schrijver van deze brief ook gekend. Ik ben een aantal malen bij hem op bezoek geweest. Hij kwam destijds vooral op mij over als een tamelijk betweterige, afstandelijke man. Deze brief haalt een streep door dat beeld. Kennelijk ben ik te snel geweest in mijn oordeel. En als ik destijds wellicht meer moeite had gedaan om hem te begrijpen had ik misschien—ondanks ons grote leeftijdsverschil—iets voor hem kunnen betekenen in zijn strijd met zijn vragen en twijfels.

Dank Hans, dat je deze ontroerende brief met me wilde delen. Het inspireert mij om op mijn manier te proberen anderen bij hun geloofstwijfels te helpen.