Complottheorieën

Vorige week werden twee jonge ‘you-tubers’ in Amerika gearresteerd omdat ze waren doorgedrongen op het terrein van de super-geheime luchtmachtbasis Area 51. Ze werden veroordeeld tot het betalen van een boete van 4560 dollar. Ties Granzier en Govert Sweep wilden foto’s maken van deze basis. Bij hun arrestatie waren ze in het bezit van enkele camera’s, een laptop en een drone. Wanneer ze de Verenigde Staten verlaten zullen zij die bezittingen vermoedelijk moeten achterlaten.

Area 51 is recentelijk nogal in de publiciteit geweest. Op Facebook werd een cmpagne gestart (die inmiddels is afgeblazen) om de geheime luchtmachtbasis, in de woestijn van Nevada ten Noorden van Las Vegas, op 20 September te gaan ‘bestormen’. Daarachter schuilt de gedachte dat men nu eindelijk eens wil weten wat er waar is van de verhalen over buitenaardse wezens (‘aliens’) die daar volgens hardnekkige geruchten gevangen worden gehouden, nadat hun UFO of ander ruimtevaartuig in de omgeving van die basis was neergestort. Rond deze ‘aliens’ hebben zich legio complottheorieën ontwikkeld. Volgens een onderzoek uit 2017 zegt bijna twintig procent van de Amerikaanse bevolking dat ze wel eens een UFO hebben gezien en gelooft bijna de helft van alle Amerikanen dat buitenaardse wezens regelmatig onze aarde bezoeken. Tot mijn verbazing zag ik een artikel in Dagblad Trouw waarin bericht werd over een onderzoek van deze krant waaruit bleek dat ook 5,4 procent van alle Nederlanders ervan overtuigd is dat de Amerikaanse overheid ergens in de woestijn van Nevada buitenaardse wezens verborgen houdt.

Complottheorieën zijn even talrijk als dat ze gevaarlijk zijn. De meeste van die theorieën beweren dat er overal in onze maatschappij allerlei geheime krachten werkzaam zijn. Deze vormen een enorme bedreiging en die moeten, ten koste wat wat dan ook, worden ontmaskerd en onschadelijk worden gemaakt, omdat ze een groot gevaar vormen voor onze democratische gemeenschap. Deze theorieën krijgen echter een heel specifieke gedaante als ze worden gevuld met een religieuze inhoud. Helaas moet worden vastgesteld dat ook heel veel zevendedags adventisten daarvoor openstaan. Een aantal zeer conservatieve sprekers reizen over de wereld en vinden op veel plaatsen een gretig gehoor. Deze ‘broeders’, zo hoor je van verschillende kanten, durven tenminste de waarheid te verkondigen, terwijl de meeste predikanten niet langer preken over de tekenen der tijden! Hun dvd’s zijn overal te vinden en worden kritiekloos als de ultieme waarheid verslonden. De katholieken—en dan met name de paus en de jezuïeten—en allerlei geheime genootschappen zijn meestal de voornaamste boosdoeners.

De benadering van deze verkondigers van deze complottheorieën lijkt in vele opzichten op die van Dan Brown, de schrijver van een flink aantal bestsellers. Het vaste recept lijkt te zijn: Je neemt een aantal algemeen erkende feiten, en je voegt daar dan een flink aantal onbekende feiten aan toe, die je uit allerlei obscure bronnen bij elkaar sprokkelt en die moeilijk door de lezer of toehoorder kunnen worden gecheckt, en die hoogstens maar ten dele waar zijn. Die meng je dan door elkaar totdat er een krachtig brouwsel ontstaat dat de op sensatie beluste consument aanspreekt. Het product wordt nog aantrekkelijker als de spreker zijn gehoor verzekert dat de officiële kerk, met zijn oecumenische neigingen, deze kostbare waarheden onder de mat veegt. Dat is eigenlijk ook geen wonder want de kerk is immers door deze duistere machten, die de spreker ontmaskert, geïnfiltreerd!

Het recept is even succesvol als gevaarlijk. Het resultaat is angst en polarisatie in de kerk. Bovendien wekt het achterdocht jegens de kerkelijke leiders. Daarnaast versterkt het het vooroordeel bij velen buiten onze kerk dat het adventisme een sekte is die je moeilijk ‘christelijk’ kunt noemen. Het ergst is echter dat het goede nieuws van het evangelie verduisterd wordt door onverantwoordelijke beschuldigingen en eindeloze speculatie, en door een volstrekt ongezonde sensatiezucht. Een fascinatie met dit soort theorieën en wilde verhalen over wat er allemaal achter de schermen wordt gedaan om de Adventkerk dwars te zitten, kan gemakkelijk zo allesoverheersend worden dat het geloof niet langer een vertrouwensrelatie is met God, maar eerder een trots gevoel van voldoening dat men tot degenen behoort die allerlei dingen weten die voor de meeste mensen verborgen zijn.

Heeft de Adventkerk een nieuwe verklaring over abortus nodig?

Euthanasie blijft in Nederland een ‘hot’ onderwerp. Helaas heeft men elders in de wereld vaak een nogal vertekend beeld van de Nederlandse euthanasieprakrijk en -regels. In de Verenigde Staten hoor je soms dat je, als je boven de zestig bent, maar beter niet voor een operatie in een Nederlands ziekenhuis kunt belanden, want dan kunnen de dokters zo maar besluiten dat je eigenlijk wel lang genoeg hebt geleefd. In werkelijkheid zijn de regels in Nederland heel strikt—zoals iedereen weet die wel eens van nabij met euthanasie te maken heeft gehad. Het is waar dat er in Nederland van bepaalde kanten op wordt aangedrongen om de mogelijkheden voor euthanasie te verruimen. Maar we hadden juist recentelijk te maken met een geval waarin een arts wegens moord werd aangeklaagd nadat zij euthanasie had gepleegd bij een bejaarde demente vrouw. Deze patiënte had eerder een euthanasieverklaring getekend waarin zij had aangegeven dat zij niet langer wilde leven als zij dement zou zijn geworden. In weerwil van het feit dat enkele andere medici bij de zaak waren geraadpleegd (zoals de regels voorschrijven) en de familie de doodswens van de vrouw in kwestie bevestigde, werd de arts aangeklaagd wegens moord. Het argument dat werd aangevoerd is dat zij de euthanasie niet had moeten doorzetten, omdat de Nederlandse wet voorschrijft dat de arts, direct vóór de interventie, nog eens aan de betrokken persoon dient te vragen of het nog steeds zijn/haar wens is om te sterven. Dit was in het onderhavige geval niet mogelijk. Toch werd de euthanasie toegepast en daarom werd de arts door het Openbaar Ministerie aangeklaagd wegens moord. De bedoeling was om een duidelijke gerechtelijke uitspraak te krijgen hoe de wet in dergelijke gevallen precies moet worden toegepast. De rechter oordeelde vandaag dat er geen sprake was van moord maar dat de arts in feite zeer zorgvuldig had gehandeld.

Op dit moment gaat in Nederland de discussie veel meer over euthanasie dan over abortus. Natuurlijk zijn er (net als elders in de wereld) ook in ons land groepen die vinden dat de wet op zwangerschapsonderbreking veel te ruim is, maar abortus is onder Nederlandse christenen een veel minder heet hangijzer dan onder christenen in de VS. In de Verenigde Staten is er een immense kloof ontstaan tussen aanhangers van het zgn. ‘pro-life’ standpunt en degenen die abortus onder bepaalde omstandigheden toelaatbaar vinden. In de, in vele opzichten, hevig gepolariseerde Amerikaanse samenleving maken de verschillende groepen vaak een karikatuur van het standpunt van de tegenpartij. Helaas is het onderwerp van abortus helemaal in het domein van de politiek terechtgekomen. Voor een groot deel van de Amerikaanse ‘evangelicals’ is het anti-abortus standpunt van Donald Trump voldoende reden om hem politiek te steunen, ondanks zijn vele ethisch hoogst dubieuze woorden en daden.

Het is in deze gepolariseerde Amerikaanse context dat het hoofdkantoor van de Adventkerk heeft besloten om een nieuwe officiële verklaring over abortus op te stellen. Er is een heel evenwichtig document dat in 1992 door de najaarsvergadering van de wereldkerk werd aangenomen. Dit werd gepubliceerd als ‘richtlijn’ en niet als een officiële definitieve positiebepaling. Het was, en is, een zeer waardevol document dat duidelijk maakt dat het leven een kostbaar geschenk is van God, waarmee de mens heel zorgvuldig moet omgaan. Maar in dit document wordt ook aangegeven dat er situaties kunnen zijn waarin het verdedigbaar is om het beginnende leven af te breken, en dat dit ten allen tijde een persoonlijk beslissing is. De kerk doet er goed aan een ‘richtlijn’ te geven, maar moet niet voorschrijven wat een individu moet doen. Het is geen geheim dat er (veel?) kerkleden zijn die vinden dat dit document niet voldoende ‘anti-abortus’ is. Het laat, zegt men, te veel ruimte aan het individu en aan adventistische ziekenhuizen. Daarnaast komen er ook van buiten de kerk vragen waarom de Adventkerk geen duidelijker anti-abortus standpunt heeft.

Volgens mij zouden we er goed aan doen om ons, althans voorlopig, tevreden te stellen met het document dat we hebben. Er bestaat grote kans dat een nieuwe verklaring de vrijheid van het individu zal inperken en het voor adventistische ziekenhuizen moeilijker zal maken om vrouwen in nood, voor wie een abortus een verdedigbare optie is, te helpen.

Waarover ik me vooral ook zorgen maak is dat het voornemen om met een nieuwe abortusverklaring te komen vooral geïnspireerd lijkt te worden door de huidige Amerikaanse politieke situatie. Dat toont maar weer eens opnieuw hoe ‘Amerikaans’ de Adventkerk nog steeds in veel opzichten is. Voor een kerk die er prat op gaat dat zij een ‘wereldkerk’ is, is dat een hoogst bedenkelijke zaak.

Ben ik gelukkig?

Soms stel ik mijzelf de vraag: ‘Hoe gelukkig ben ik eigenlijk?’ Als Nederlander zou ik mij heel gelukkig moeten voelen. Volgens het World Happiness Report van 2019 (uitgebracht door een afdeling van de Verenigde Naties) waarin een ranglijst te vinden is van 156 landen staat Nederland op de vijfde plaats van gelukkigste landen (na Finland, Noorwegen, Denemarken en IJsland). In dit rapport wordt geluk gemeten aan de hand van verdeling van welvaart, sociale verbondenheid, levensverwachting en keuzevrijheid.

Ik bof dus maar dat ik in Nederland werd geboren. Onze premier wordt trouwens ook niet moe te onderstrepen dat we in een prachtig land wonen waarop we zuinig moeten zijn en waar het veel beter toeven is dan in de meeste andere landen in de wereld. Dat mag dan zo zijn, maar geluk is voor veel mensen in ons land toch ook maar een relatief begrip. Zoals ik in mijn vorige blok schreef zijn er in dit gelukkige Nederland ruim 38.000 daklozen. Dat zijn er evenveel als het inwonersaantal van een flinke provinciestad. Volgens recente gegevens neemt het aantal mensen dat een sociale uitkering geniet wel al geruime tijd iets af, maar het zijn er toch nog altijd ruim 800.000. Onze minister van financiën zei vorige week in een speech dat er zelfs in de zgn. middenklasse heel velen zijn die maar één kapotte wasmachine verwijderd zijn van ingrijpende financiële misère. Ik weet niet goed hoe ik dit soort cijfers moet interpreteren, want ik zie tegelijkertijd het aantal horecabedrijven in ons land explosief toenemen, terwijl ook steeds meer landgenoten meerdere malen per jaar op vakantie gaan.

Maar laat ik terugkeren naar de vraag waarmee ik mijn blog opende. Ben ik gelukkig? Het hangt er maar vanaf hoe ik ‘geluk’ definieer. In elk geval ben ik niet ‘volmaakt’ gelukkig in de zin dat ik geen problemen ken; dat ik aan al mijn materiële wensen kan voldoen; dat al mijn sociale relaties optimaal functioneren; dat ik nog even energiek ben als twintig jaar geleden; dat geen van mijn projecten voor honderd procent succesvol zijn en dat ik er nooit om de een of andere reden een dagje gewoon ‘de pest’ in heb.

Hoe ik het ook wend of keer: de wereld waarin ik leef is verre van gelukkig. De laatste weken word ik herhaaldelijk met mijn neus op het feit gedrukt dat het leven eindig is en dat er veel mensen heel ernstig ziek zijn. En op heel veel plaatsen in de wereld is er grote politieke onrust. Er zijn voorbeelden te over: het Verenigd Koninkrijk, Hongkong, Jemen en het Midden-Oosten (maar daar is het altijd hommeles, dus dat tellen we eigenlijk al niet meer mee). Orkaan Dorian heeft net een spoor van vernieling getrokken over de Bahamas en bedreigt op het moment dat ik deze regels schrijf een deel van de kust van het Zuidoosten van de Verenigde Staten. Nee, een erg gelukkige wereld is het, als je het zo bekijkt, niet.

Toch beantwoord ik de vraag of ik gelukkig ben overwegend positief. Ik ben nu bijna 55 jaar ‘gelukkig’ getrouwd. We hebben twee goede kinderen en zijn gezegend met twee leuke kleinkinderen. Ik ben ‘gelukkig’ nog redelijk gezond. Ik heb een boeiend en afwisselende loopbaan gehad. Ik kan nog steeds bezig zijn met zinvolle projecten. En ik vind in mijn geloof een solide basis van zingeving.

Misschien moeten we, als we ‘geluk’ proberen te definiëren, ons vooral laten inspireren door de zaligsprekingen die Christus uitsprak als onderdeel van zijn bergrede. Als we dat doen ontdekken we dat echt ‘geluk’ vooral te maken heeft met tevredenheid, dankbaarheid, aanvaarding, oog hebben voor het goede. Geluk heeft vooral te maken met het vertrouwen dat wij een plekje innemen in Gods wereld. Geluk is daarom vooral hoopvol vertrouwen dat we ons, ook als het in het leven soms tegenzit en we ongeluk op onze weg vinden, gedragen mogen weten door een liefdevolle kracht die ver boven ons uitstijgt. Wie dat niet kan geloven moet tevreden zijn met een zeer oppervlakkig soort geluk—een zeepbel die op elk moment uiteen kan spatten.

Homeless in Holland

Last week the Dutch media reported that, according to the national bureau for statistics (CBS) the number of homeless people in the Netherlands has doubled in the past ten years. At present 39,000 people (mostly men) live on the streets. The categories of men between the ages of 18 and 30 , and of men with a non-western migration background are, In particular, overrepresented. Many organizations found these numbers extremely shocking, and the responsible government official promptly promised to give the matter his immediate attention. Yet, a week later, the news has already receded into the background. But it kept coming back in my mind. How can it be that in one of the richest countries on earth we do no succeed in giving everyone a roof over his/her head? I know that there are shelters where the homeless can stay for a limited period of time, but these are overfull and do not provide a lasting solution. The Salvation Army is active in this area, but I do not see many other Christian organizations that have made care for homeless people a top priority.

For me this is something I cannot easily set aside. Likewise, it is difficult for me to pass a beggar without some feeling of embarrassment and guilt. A few days ago I once again spent some time in Brussels and I am always struck by the relatively large number of beggars on the streets of that city. I usually give them one or two euros. It also happens occasionally that I do not give, but then return to leave a few coins. I know all the arguments why one should not give—but I realize that there are always among these beggars some persons who have very few options if they want to stay alive: it is either a matter of stealing or begging.

As I write this blog I remember an experience in Greece. It was during a tour of senior church members from the Netherlands, with me as the tour leader. During our time in Greece we went to church in Athens. I had been invited to take the sermon that morning. I preached in English and was translated into Greek. Our hotel was just a few blocks away from the Adventist church building. I decided to explore things on Friday evening and walked to the church. In front of the main entrance I found six homeless men who were clearly addicts. When I made some enquiries, I learned that this was their habitual sleeping place. However, every Saturday morning they were forced to leave and the needles and other evidences of their presence were cleared away. I wondered why these people were not given a place in the church building, where there seemed to be ample room. Of course, I understood the arguments of the elder of the church, when I asked him about this. He told me that giving shelter to these people was not a good idea. Some members would no longer come to church, and parents with children would not want to have their children confronted with drug use, etc.

Had I been responsible for the use of the church facilities in Athens I would probably have come to the same conclusion. But as I write this paragraph the question emerges once again: What is our Christian responsibility towards people who, whether or not through their own faults, find themselves at the margins of our society.

I admit (albeit with a degree of uneasiness and guilt) that it is not a realistic option to invite a homeless person to come and stay with us in our home, and also that there are lots of practical problems in making some parts of a church building available for sheltering some homeless people. However, there must be something that we can do as a faith community. Could we not start a shelter for homeless people somewhere in the country? No doubt, there are some subsidies available that would make such a project financially viable. When in 1933 (at a time when our denomination in Holland was much smaller) the church leaders saw a need for a home for orphans and other children that needed a roof over their head, Children Home’ Zonheuvel’ was started. If such a project was feasible in 1933, why would starting a home for the homeless not be feasible in 2019?

And, maybe, there is still another way to make a modest contribution towards solving the Dutch problem of the homeless. It would seem to me that helping the homeless would be a very relevant project for ADRA-Netherlands, possibly in support of other organizations with a similar goal. I am sure this would appeal to many Dutch ADRA donors!

Waarom een vergadering in 1919 zo belangrijk was

Dr. Michael Campbell heeft met het schrijven zijn nieuwste boek de Adventkerk een grote dienst bewezen. Dde titel luidt: 1919—The Untold Story of Adventism’s Struggle with Fundamentalism (Pacific Press Publ. Ass., 2019). Campell, die onlangs terugkeerde uit de zending in de Filippijnen om deel te gaan uitmaken van de theologische staf van Southwestern Adventist University in Keene, Texas (USA), heeft met dit boek een belangrijke leemte opgevuld in onze kennis van de langdurige vrijage tussen het adventisme en het fundamentalisme. Dit boek laat zien dat deze intieme relatie niet altijd dezelfde intensiteit had en onderzoekt waarom, en op welke manier, veel adventistische theologen, kerkleiders en ‘gewone’ kerkleden zich tot de belangrijkste aspecten van de fundamentalistische beweging aangetrokken voelden.

Een van de cruciale gebeurtenissen die een grote impact hadden op de adventistische visie op inspiratie, was een bijbelconferentie die in 1919 plaatsvond. Maar hoe belangrijk deze bijeenkomst ook was, hij was spoedig grotendeels vergeten en de verslagen van de vergaderingen (die zes weken duurden) verdwenen—hetzij per ongeluk of met opzet—en bleven zoek totdat zij in 1974 in de archieven van de Generale Conferentie werden teruggevonden. De inhoud ervan raakte pas in bredere kringen bekend toen dr. Molleurus Couperus delen ervan publiceerde in Spectrum in mei 1979. [Ik ontmoette deze dr Couperus een aantal keren toen hij op bezoek kwam bij zijn bejaarde moeder, in een bejaardenhuis in Heerenveen. Ik begon mijn kerkelijke loopbaan in die Noordelijke contreien. Dr. Couperus was van Nederlandse oorsprong, Bij mij bezoeken aan zijn moeder—een heel aardige en slimme dame–speelde ik soms een spelletje schaak met haar.)

De delen van de verslagen van de conferentie van 1919 die in Spectrum werden gepubliceerd gingen vooral over de inspiratie van Ellen White. Zij was enkele jaren daarvoor gestorven en de kerkelijker leiders en theologiedocenten moesten de aard van de inspiratie van de profeet in kaart brengen en tot overeenstemming komen over de blijvende rol van haar geschriften. Ik herinner me nog heel duidelijk hoe ik, toen ik het Spectrum artikel in 1979 las, getroffen was door de ‘moderne’ vragen die de deelnemers aan de bijbelconferentie van 1919 stelden. Sommigen van hen hielden vol dat de ‘fundamentalisten’ het gelijk aan hun kant hadden bij het verdedigen van ‘verbale’ inspiratie, met foutloosheid en onfeilbaarheid als specifieke kenmerken. Anderen (onder wie enkele van de belangrijkste leiders) verwierpen deze conservatieve inspiratie-opvatting. In de discussie over het werk van Ellen White onderstreepten zij dat mevr. White zelf nooit had beweerd dat zij nooit fouten maakte bij historische feiten en theologische standpunten en dat zij er ook nooit een geheim van had gemaakt dat zij gebruik maakte van veel andere bronnen. Degenen die een realistische visie op Ellen White en haar werk verdedigden, wezen er ook op dat veel kerkleden nogal fundamentalistisch waren en erg geschokt zouden zijn als zij ‘de waarheid’ zouden horen. Hoewel sommigen—onder wie de voorzitter van de Generale Conferentie, A.G. Daniels—benadrukten dat de leden van de kerk geïnformeerd moest worden, gebeurde dat nauwelijks via de officiële kerkelijke kanalen. Het is dan ook veelzeggend dat het in 1979 een onafhankelijk adventistisch tijdschrift was waarin delen van de verslagen van de conferentie van 1919 werden gepubliceerd.

In recente jaren is de kerk meer open geweest dan voorheen bij het erkennen van een aantal van de ‘hete aardappelen’ ten aanzien van de persoon en het werk van Ellen White. Ik geloof niet dat Ronald Numbers nu zou worden ontslagen vanwege het publiceren van zijn boek Prophetess of Health, waarin hij liet zien hoe Ellen White veel van haar gezondheidsprincipes ontleende aan de ideeën van andere gezondheidshervormers. Maar nog steeds komt nieuwe informatie over het leven en werk van Ellen White bijna altijd via niet-kerkelijke kanalen. En nog meer dan rond 1919 is het nu van groot belang dat de leden van de kerk te weten komen wat er zoal ontdekt is. Dat zal geen afbreuk doen aan het besef van de enorme bijdrage van Ellen White aan de Adventkerk. Maar het zal wel een streep halen door allerlei mythen die al veel te lang zijn blijven voortleven. Deze mythen hebben het misplaatste geloof in de onfeilbaarheid van Ellen White van velen te lang versterkt, en hebben (helaas) ook velen ertoe gebracht dat ze haar volledige de rug hebben toegekeerd. Alleen volledige openheid kan ervoor zorgen dat wij haar boeken zo lezen en interpreteren dat ze ons geloof opbouwen en dat wij haar rol in het adventisme van vroeger en nu blijven waarderen.