De twijfelende Dries van Agt

Kort geleden werd Dries van Agt geïnterviewd in het programma Adieu God, waarin Tijs van den Brink met mensen praat over hun geloof—en meestal over het verdwijnen ervan. Het gesprek met van Agt verbaasde mij. Ik had eerder een beeld van de voormalige Nederlandse minister-president als stug-gelovig dan als grote twijfelaar.

Dries van Agt was minister-president van Nederland van 1977 tot 1982. Het was niet de meest overzichtelijke periode in de Nederlandse politieke geschiedenis, waarin van Agt verschillende kabinetten aanvoerde van diverse politieke samenstelling. Ik heb altijd sympathie gehad voor Dries van Agt. En die sympathie werd zeker versterkt door het lezen van de boeiende biografie die in 2008 verscheen.[1] Ik luister altijd graag naar het archaïsch taalgebruik van van Agt, met zijn lange volzinnen en niet alledaagse woorden. En ik heb grote waardering voor het feit dat hij als 87-jarige nog steeds heel actief is en zich met name zo inzet voor de Palestijnse zaak. Van Agt stond aan de wieg van het CDA, een samengaan van drie christelijke partijen, maar is geleidelijk aan van zijn partij vervreemd geraakt en bekende dat hij bij de laatste Tweede-Kamer verkiezingen op Groen-Links had gestemd.

Het gesprek met Tijs van den Brink ging uiteraard over geloofszaken. Van Agt is van katholieke huize. Hij vertelde dat hij in zijn jeugd misdienaar was geweest en hoe belangrijk geloof en kerk lange tijd voor hem zijn geweest. Maar hij was heel open over zijn toenemende twijfel. Hij gelooft nog steeds in God. Er moet Iemand zijn, zei hij, die alles in gang heeft gezet. Want zelfs als je uitgaat van een oerknal, dan moet er toch iets of iemand zijn geweest die voor de oerknal heeft gezorgd. Jezus Christus is zeker een historische figuur die een groots voorbeeld heeft nagelaten van hoe je als mens behoort te leven. Maar alles eromheen is voor hem steeds meer omringd geraakt door vraagtekens. Ook Jezus’ opstanding uit de dood is iets waarin hij niet meer kan geloven. Komt er dan niets meer na dit leven, vroeg van den Brink.  Van Agt antwoordde dat het mooi zou zijn als het zo zou zijn, maar er voluit op rekenen, dat kan hij niet meer.

In het kader van mijn boekje GAAN of BLIJVEN? heb ik de laatste achttien maanden heel veel reacties gekregen van, en gesprekken gevoerd met, leden van mijn kerk die op allerlei manieren met hun twijfel worstelen. En daarbij is het mij opgevallen dat er ook erg veel mensen zijn die op latere (of zelfs hoge) leeftijd steeds meer zijn gaan twijfelen aan belangrijke elementen van hun geloof. Soms gaat het daarbij om de vraag of God wel echt bestaat. Vaak ook over de vraag naar het waarom van het lijden en van alle ellende in de wereld, en naar het waarom van veel dingen in hun eigen leven. Maar steeds weer is er ook de vraag of Jezus wel echt is opgestaan en of we zeker kunnen zijn van een leven hierna. Het ligt voor de hand dat mensen bij het ouder worden vaker over hun eigen sterfelijkheid gaan nadenken, maar juist dan zou het belangrijk zijn om er zeker van te kunnen zijn dat de dood niet het einde is.

Ik heb mijn twijfels ten aanzien van een aantal dingen die mijn kerk als ‘fundamentele geloofspunten’ ziet, maar ik wil vasthouden aan het evangelie van Jezus’ verrijzenis. Ik ben het met Paulus eens dat, als ik die overtuiging kwijtraak, ik een beklagenswaardig mens ben.  Als Jezus niet is opgestaan dan is geloof en kerk eigenlijk niet meer dan een nare grap. Ik zou het Dries van Agt wel willen toeroepen—zeker nu Pasen voor de deur staat: Laat het geloof in de opstanding van de Heer niet los. En dat zeg ik ook steeds weer tegen mensen die met mij over hun twijfel spreken. Je mag, wat mij betreft, aan heel veel dingen twijfelen, maar houd die kern van wat het christelijk geloof inhoudt vast—hoeveel moeite je dat ook kost. Harde bewijzen dat de opstanding heeft plaatsgevonden zijn er niet. Er hing geen cctv boven de grafkamer waarin men het lichaam van Jezus had gelegd. Maar er zijn genoeg goede redenen om te blijven geloven dat de Heer ‘waarlijk is opgestaan.’  Daarover meer volgende week.



[1]  Johan van Meriënboer, Peter Bootsma en Peter van Griendsven: Tour de Force (Uitgeverij Boom, 2008).

Take care of your pastor

This past week I had the privilege and pleasure of meeting for a few days with Adventist pastors in one of the German conferences. The sixty men and women who work in and around Berlin, and in what used to be East-Germany, met in a conference center in a village near Leipzig. A few years ago this conference invited me as their speaker and it seems that this had been appreciated, for once again I received a request to come and be their main presenter. This time I was asked to address issues that I wrote about in my last book (FACING DOUBT) which was published in the German language under the title: GEHEN oder BLEIBEN? (Do we go or do we stay?) As i traveled yesterday by train from Leipzig back tot he Netherlands, I had ample time to think about some of the aspects of this meeting with a group of pastors, and about what I saw and heard during several other pastoral meetings in a number of countries, for which I was invited in recent years.

My respect continues to grow for the men and women who pastor our local churches, and also for the leaders in conferences and unions who must coach them. In recent times the job of a pastor has  become ever more difficult. This is also the impression I retain from my conversations of many colleagues in the past few days. Let me give just one example: Nowadays most pastors have more than one congregation. These may be very different in nature. One pastors told me that he has a very conservative church of mainly native Germans, also a church that consists mainly of immigrants from Eastern Europe, and a church of  native Germans who tend to be rather liberal. Such a situation results in continuous splits. How does one deal with this? How does one retain one’s integrity, while constantly switching between different contexts?

In conversations in between meetings and during meals I heard about many personal issues. At times also pastors may have relational problems, but often there is no one they can confide in, and usually they must keep up the appearance that everything is fine. This can produce major tensions. Just like other church members pastors have teenage and adolescent children, who leave the church and who give them great worries.

In the past few days the main topic of my talks was: dealing with doubt. Pastors may have serious doubts about their faith and/or about their calling. Just as many of their church members they may have serious questions about some of the so-called Fundamental Beliefs. When they speak about these questions, some church members show signs of recognition, but others are extremely critical and emphasize that pastors ought to subscribe to all 28 doctrines of the church, and if they cannot do this they should resign. And pastors observe trends in their denomination that they would like to change. How loyal can you be to your church, when it discriminates women and rejects certain groups of people?

I could go on about these things at length. Being a pastor has not become any easier. That makes it important that they experience the support of their church members. It gives them courage when, from time to time, they receive some token of appreciation from their members. Of course, I ought to remind my readers that they should pray for their pastor. That is certainly true, but a book token when he/she had his/her birthday, or a weekend in a nice hotel when he/she has served the church for five or ten years, or an occasional box of chocolade for the partner of the pastor—these are tangible signals that say: ‘We understand that your task is far from simple. We love you and keep you in our thoughts, also when you may go through a difficult period.’ These are some of the thoughts that emerged as I came away from this week’s conference. Pastors are ordinary people who need warmth and appreciation. More than ever before.

 

Een scherf van de spiegel

Als ik op zondagmorgen thuis ben kijk ik meestal naar het programma De Verwondering, waarin Annemiek Schrijver met allerlei mannen en vrouwen praat over geestelijke onderwerpen. Vaak zijn haar gasten christen, maar vaak ook niet. Op 25 februari had Annemiek een gesprek met Enis Odaci, een tweede-generatie Turkse Nederlander. Elke gast voor dit programma wordt altijd gevraagd een tekst mee te brengen waaraan hij of zij een bijzondere waarde hecht. Enis Odaci las een citaat voor uit de Kasidah van Hji Abu el-Yezdi, een lang gedicht dat geschreven werd (onder pseudoniem) door de Britse Arabist en ontdekkingsreiziger Sir Richard Francis Burton die de Sufi-stroming van de Islam in het Westen wilde verbreiden. Dit was het citaat:

Toen de Spiegel der Waarheid uit de hemel viel
en in duizend scherven uiteenspatte,
haastten de mensen zich om een scherf te bemachtigen.
Ieder die er een had bemachtigd, riep triomfantelijk:
“Ík heb de Spiegel der Waarheid!”

Toen ik opgroeide hoorde ik van mijn moeder—en dat werd steeds weer bevestigd tijdens kerkdiensten—dat we ons als zevendedags adventisten gelukkig moeten prijzen. omdat wij ‘de Waarheid’ bezitten. Die Waarheid moest aan alle mensen op aarde worden gepredikt en het zag er niet goed uit voor mensen die willens en weten de Waarheid aan hun laars lapten. Ik voelde als acht- of tienjarige al aan dat dit wel hele grote woorden waren. Hadden wij echt als enigen de Waarheid? Waren wij de enigen in ons dorp die het bij het recht eind hadden? Ik bad wel eens stilletjes: ‘Geef, Heer, dat dit inderdaad zo is—dat onze kerk de ware kerk is!’

De vraag naar Waarheid heeft mij mijn leven lang beziggehouden en kreeg voor mij drie lagen. 1. Is het christendom waar en zijn alle andere godsdiensten niet waar. 2. Als het christendom waar is, is er dan een stroming of geloofsgemeenschap die de ware vertolking heeft van het christelijk geloof?  3. Als er een geloofsgemeenschap is die een getrouwe vertolking geeft van de waarheid, wil dat dan zeggen dat er een script is waaraan alle volgelingen van die geloofsgemeenschap zich moeten houden?

In het citaat over de Spiegel der Waarheid krijgt de vraag naar wat Waarheid is een heel ander soort antwoord. God bezat de Waarheid. Die was als een perfecte spiegel, maar God liet die uit zijn handen vallen, zodat de spiegel op aarde in duizend stukjes uiteenspatte. Alle mensen probeerden een scherf te pakken te krijgen en riepen: ‘Ik heb de spiegel van de Waarheid!’ Inderdaad, misschien mogen we wel stellen dat Gods Waarheid gefragmenteerd bij ons mensen is terechtgekomen en dat we allemaal een stukje van de waarheid hebben.

Allereerst blijft er de vraag of de niet-christelijke godsdiensten ook iets van Gods Waarheid bevatten en op de een of andere manier een weg tot behoud kunnen zijn. Die vraag blijft mij fascineren, en ik ben op dit moment toevallig halverwege het lezen van het boek Who can be saved? Reassessing Salvation in Christ and world religions.[1] Er blijven voor mij veel vragen, maar ik denk dat de niet-christelijke godsdiensten toch ook wel een scherf van Gods Waarheid hebben opgepakt, hoewel het misschien niet zo’n grote scherf is als welke de christenen hebben gevonden. Op de achtergrond van die vraagstelling hoor ik steeds dat prachtige lied van Frederick William Faber (1862): There is a wideness in God’s mercy as the wideness of the sea.

Al heel lang zie ik niet meer een scherpe scheiding tussen mijn kerk, als Gods uitverkoren gemeente van de eindtijd, en andere christelijke kerken. Ik ben en blijf van harte zevendedags adventist en geloof dat mijn kerk een flinke scherf van Gods Waarheid heeft, maar andere geloofsgemeenschappen hebben ook wel degelijk hun scherf.  Er is dan ook geen reden voor welke kerk ook om triomfantelijk te roepen dat wij de Waarheid hebben.

En dan maak ik het nog iets persoonlijker. Ik heb een scherfje van die Waarheid, dat is gekleurd door mijn adventistische traditie. Anderen in mijn geloofsgemeenschap hebben elk hun eigen scherfje, maar dat is misschien toch weer niet iets anders van vorm en kleur dan het mijne. Geen mens heeft de Waarheid volledig in pacht.  Dat betekent niet dat er geen Waarheid is. Die Waarheid is bij God en hij heeft zich laten zien in Degene die zei: ‘Ik ben de weg, de Waarheid en het leven.’ In Hem wordt Gods Waarheid weerspiegeld. Wij zien alleen maar in een scherfje van de spiegel een glimp van die Waarheid. Dat is genoeg en daarmee zullen we dankbaar genoegen moeten nemen.



[1]  By Terrance L. Tiessen. Published by Intervarsity Press (Downer’s Grove, IL, 2004).

Gaat de Adventkerk verdwijnen?

Ik schrijf met de jetlag nog in mijn lijf. Het tijdverschil van negen uur brengt je lichaamshuishouding onvermijdelijk een paar dagen in de war. Maar het was aangenaam om twee weken in Californië te vertoeven en daar vrienden te ontmoeten en bij geestverwachten te logeren, de eerste week in de omgeving van Loma Linda en de tweede week zo’n vierhonderd kilometer noorderlijker in San Luis Obispo.

Wat ‘werk’ betrof stonden deze week in het teken van het onderwerp van mijn laatste boek GAAN of BLIJVEN? De afdeling van Adventist Forums in San Diego en Los Angeles (Glendale) hadden mij daarvoor uitgenodigd, en toen men daarvan in San Luis Obispo hoorde vroeg men of ik ook naar hun gemeente wilde komen om hetzelfde thema te behandelen. Naarmate ik meer plaatsen bezoek en voor groepen geloofsgenoten spreek van wie de meesten ‘in de marge’ van de kerk zijn terechtgekomen, raak ik er steeds meer van overtuigd dat ik met iets belangrijks bezig ben. Steeds weer ontmoet ik mensen die zeggen dat zij in mijn boek zichzelf zijn tegengekomen en het is ook ontzettend fijn af en toe mensen te ontmoeten die zeggen dat het boek hen heeft geholpen hun relatie met hun geloof en met hun kerk weer te versterken.

Maar er is een element dat we steeds meer zorgen baart. De groepen die mij uitnodigen bestaan voor het overgrote deel uit mensen die de zestig al zijn gepasseerd. Ooit werden de Adventist Forum groepen gesticht door betrekkelijk jonge mensen—hoofdzakelijk dertigers en veertigers. Veel van hen zijn nog steeds bij de Forum-afdelingen betrokken, maar zij zijn inmiddels gepensioneerd en er zijn de laatste jaren nauwelijks jongeren bijgekomen.  In San Luis Obispo werd op zaterdagavond een informeel samenzijn georganiseerd. Het was de bedoeling dat men mij vragen kon stellen en dat we verder konden discussiëren over dingen die eerder op de dag aan de orde werden gesteld. Van verschillende kanten werd benadrukt dat het ook in deze gemeente niet gelukt was om de meeste jongeren vast te houden. Dat leidde tot de vraag of de Adventkerk misschien gedoemd is om ten onder te gaan.

Voor veel adventisten is het ondenkbaar dat het Adventisme (zeker in de westerse wereld) langzaam maar zeker verdwijnt. De Adventkerk is immers ‘Gods laatste gemeente’, de kerk van de eindtijd die de speciale opdracht heeft om overal het zuivere evangelie te verkondigen, alvorens Jezus Christus naar de aarde terugkeert om zijn gemeente ‘thuis’ te halen. Maar de realiteit baart zorgen. Er worden af en toe nieuwe gemeenten gesticht, maar de kerk verdwijnt ook uit bepaalde regio’s. In het noorden van Scandinavië, bijvoorbeeld, is nog nauwelijks een adventist te vinden. De oorspronkelijke bevolking is in de Adventkerken in de grote steden in een groot deel van de westerse wereld gedecimeerd. Uit een studie die dr. Ronald Lawson onlangs op zijn website publiceerde,  blijkt dat in de loop van enkele decennia het percentage ‘blanke’ adventisten in New York is teruggelopen van zo’n 90% tot minder dan 10 %. Toen ik een aantal jaren geleden eens met een collega sprak over het droeve feit dat onze kinderen, en van die van veel andere collega’s, niet meer in de kerk te vinden zijn, was zijn reactie: ‘Ja, het houdt op bij ons.’  Zal hij gelijk krijgen?

In San Luis Obispo hoorde ik een commentaar dat me aan het denken zette. Een van de aanwezigen zei: ‘We zeggen maar steeds dat we ruimte moeten geven aan jongeren en veel meer met hun ideeën en wensen rekening moeten houden. Maar dat heeft nauwelijks resultaat. Jongeren willen geen kerk die een beetje aan hun denken is aangepast. We moeten het aandurven om de kerk uit handen te geven aan de jongeren en dan maar af te wachten wat voor soort kerk tevoorschijn komt. Laat hen het maar van ons overnemen. Alleen als we dat durven heeft de kerk kans om te overleven.’

Ja, durven we dat? Durf ik dat? Ik ben zover nog niet dat ik daarop volmondig ‘ja’ kan zeggen.  En dat is niet alleen omdat ik maar moet afwachten of die kerk van de toekomst dan nog wel mijn pensioen wil of kan betalen. Het is vooral ook omdat ik gehecht ben aan veel aspecten van de kerk van nu. Maar dat er iets radicaals moet gebeuren, daaraan twijfel ik niet. Er zijn al teveel mensen verdwenen of aan de rand van de kerk terechtgekomen. God geve ons de moed om nieuwe wegen in te slaan!

Out of Adventism

Samen met mijn vrouw ben ik op dit moment in Californië.  Ik was uitgenodigd om presentaties te geven aan de hand van mijn boek FACING DOUBT (GAAN OF BLIJVEN?), eerst in San Diego en vervolgens in Glendale, een voorstad van Los Angeles. Een vriendin, die we een aantal jaren geleden leerden kennen en die ons vorig jaar in Nederland bezocht, had ons uitgenodigd om bij haar te logeren. En nu zit ik aan de keukentafel in haar fantastische huis in Redlands, vlak bij Loma Linda, mijn blog te schrijven. Tegen de tijd dat ik deze blog op mijn site zet, zijn we aangekomen in San Luis Obispo, een betrekkelijk kleine stad zo’n 400 kilometer ten noordwesten van Redlands.  Het is de bedoeling dat ik a.s. Sabbat in San Luis Obispo preek en dat ik ook daar een presentatie houd over het thema van mijn boek.

Veel van de mensen die op deze presentaties afkomen hebben mijn boek al gelezen of hebben er tenminste van gehoord. In de Glendale City Church heeft men vorig kwartaal mijn boek als leidraad gebruikt voor de wekelijke discussie tijdens de sabbatschoolperiode. Voor mij waren de verschillende presentaties en de daarop volgende vraag- en antwoordperiodes, en ook de talloze gesprekken van de afgelopen dagen, een verdere bevestiging van het feit dat een groot aantal adventisten ‘aan de marge’ van de kerk is terechtgekomen en dat die groep speciale aandacht nodig heeft.

Kort voordat ik naar Californië vertrok werd ik door iemand attent gemaakt op een boek van de hand van de voormalige adventistische predikant en theologisch docent Jerry Gladson. Het heet Out of Adventism en beschrijft hoe hij ertoe is gekomen het adventisme vaarwel te zeggen en om uiteindelijk predikant te worden bij een andere protestantse kerk. Ik bestelde de Kindle-editie. (Sinds ik een paar maanden geleden van mijn vrouw een Kindle e-reader voor mijn verjaardag kreeg, gebruikt ik dit tamelijk intensief). Tussen de bedrijven door heb ik Gladson’s boek deze week gelezen.

Ik had nog nooit van deze Gladson gehoord, maar wat ik zo van mensen hier in Californië hoor, had hij toch wel enige bekendheid in de kerk. Na een aantal jaren gemeentepredikant te zijn geweest werd hij uitgenodigd om docent theologie te worden aan een van de colleges in het zuiden van de VS (de huidige Southern Adventist University). Hij kreeg de gelegenheid om daarbij te studeren en uiteindelijk te promoveren. Hij specialiseerde zich in het Oude Testament.

Gladson beschrijft in detail hoe hij geleidelijk aan vraagtekens begon te zetten bij een aantal traditionele adventistische leerstellingen. Een aantal hoofdstukken zijn gewijd aan alle tumult die ontstond als gevolg van de activiteiten van Brinsmead en zijn volgelingen en vervolgens vanwege de strijd rond de ideeën van Desmond Ford. Ook werd de kerk geconfronteerd met mensen als Ronald Numbers en Walter Rea, die met hun boeken een reeks van vragen opriepen rond de persoon en het werk van Ellen G. White.  Gladson moest niet alleen voor zichzelf op veel vragen antwoorden zien te vinden, maar raakte ook steeds meer verdacht van theologische onzuiverheden. Het stemt tot nadenken te lezen over het proces dat hij doormaakte, maar het is ronduit onthutsend te lezen over het vergiftigde klimaat in sommige van onze onderwijsinstellingen waar ‘spionnen’ door middel van clandestiene geluidsopnamen probeerden bewijs te verzamelen van de ketterse opvattingen van sommige docenten. Kerkleiders waren maar al te vaak geneigd de kant te kiezen van de conservatieve kerkleden die op ontslag van verdachte theologische docenten aandrongen.

Veel van wat Gladson schrijft over zijn pelgrimage door de Adventkerk loopt parallel met mijn eigen ervaringen. Ten tijde van de controverses rond Brinsmead, Ford en Water Rea en anderen werkte ik in Nederland en daar was de strijd gelukkig veel minder heftig en maakte deze geen slachtoffers onder de predikanten. Op dat punt lopen de ervaringen van Gladson en van mijzelf uiteen.

Gladson besloot, zoals vele anderen, uiteindelijk het adventisme vaarwel te zeggen. Door de intolerante—en vaak ronduit onchristelijke—reacties van de kerkleiding raakten we heel veel fijne en competente krachten kwijt. In de afgelopen jaren heb ik op diverse plaatsen in de wereld velen van hen ontmoet. Maar gelukkig ben ik ook velen tegengekomen die in de kerk zijn gebleven en al het mogelijke hebben gedaan om een ander geestelijk klimaat te bevorderen. Ik ben dankbaar dat ik ook, ondanks mijn bedenkingen tegen bepaalde leerstellingen en mijn aversie tegen bepaalde trends in de kerk, de kracht heb gevonden om in de kerk te blijven en een positieve rol te blijven spelen. Maar boeken als Out of Adventism herinneren mij eraan dat machtspolitiek en intolerantie steeds weer slachtoffers maakt en veel goede mensen voor de rest van hun leven beschadigt. Dat maakte het lezen van dit boek in de afgelopen dagen tot een pijnlijke en droevige ervaring.