Hoe lezen we de Bijbel?

Een paar dagen geleden werkte ik aan een nieuwe preek. Deze overdenking is gebaseerd op Lucas 7: 36-50, waar we lezen hoe een feest in het huis van Simon de Farizeeër werd verstoord door een vrouw die daar binnen wist te komen en kostbare olie over Jezus’ voeten uitgoot en zijn voeten met haar haar afdroogde. We lezen ook dat deze vrouw in de stad bekend stond als een notoire zondares, maar dat Jezus haar volledige vergeving van haar zonden toezegde.

Een mooi verhaal dus om over te preken. Net als deze vrouw zijn wij ook allemaal zondaars. Maar aan het einde van het verhaal is de vrouw in de ogen van Jezus een vergeven zondares. De pointe van het verhaal is dat Simon de vrouw alleen maar kon zien als een verachtenswaardige slet, maar dat Jezus haar status veranderde in die van een vergeven zondares. Dat geeft ons moed. Wat mensen ook van ons mogen denken, het enige wat echt telt is hoe God ons bekijkt.

Maar, werkend aan deze preek, werd ik weer eens met mijn neus gedrukt op het feit dat er nogal wat verschillen zijn in hoe allerlei gebeurtenissen door de verschillende evangelieschrijvers worden weergegeven. Dat is zeker ook bij deze geschiedenis het geval. De verschillen tussen de vier evangelisten zijn van dien aard dat de meeste commentatoren hebben geconcludeerd dat er sprake moet zijn van twee verschillende gebeurtenissen. Matteüs, Marcus en Johannes plaatsen het verhaal vlak vóór de veroordeling en kruisiging van Jezus, terwijl het bij Lucas aan het begin van Jezus’ dienstwerk plaatsvindt.

De vraag is dus: hebben we te maken met één gebeurtenis of met twee verschillende gebeurtenissen? Wie er het boek Jezus-de Wens der Eeuwen van Ellen G. White op naslaat ontdekt dat het voor deze schrijfster duidelijk om een en dezelfde gebeurtenis gaat. Voor heel veel adventisten is daarmee de kous af. Voor velen heeft zij het laatste woord als het gaat om de interpretatie van bijbelteksten, maar anderen zetten daar vraagtekens bij. Ik behoor tot die laatste groep. Hoe dan ook: Wie de twee gebeurtenissen laat samenvallen gaat nogal vrij met de tekst om en negeert een aantal duidelijke verschillen.

Het is interessant te zien op welke wijze Ellen White de verschillende verhalen in elkaar schuift. Neem bijvoorbeeld de daad van deze vrouw. Goot zij de olie over het hoofd van Jezus, zoals Matteüs en Marcus ons vertellen, of over zijn voeten, zoals de verhalen van Lucas en Johannes aangeven? Ellen White lost dat probleem op door ons simpelweg mee te delen dat de vrouw zowel het hoofd als de voeten van Jezus met olie overgoot.

Moeten we ons om zoiets zorgen maken?  Dat hangt er maar van af. Voor mij is het geen probleem. Mijn definitie van inspiratie is breed genoeg om te accepteren dat verschillende bijbelschrijvers zich wellicht bepaalde details niet goed herinnerden, of bronnen gebruikten die niet in alle details klopten. Maar wie een veel strakker inspiratie-concept aanhangt en de zgn. ‘plain reading’ van de Bijbel verdedigt heeft hier toch wel een probleem. In de eerste plaats is er het gegeven dat er duidelijke tegenstrijdigheden zijn in de bijbelteksten, die niet zomaar gladgestreken kunnen worden. En, in de tweede plaats, moet er dan een antwoord gevonden worden op de vraag hoe je vanuit een ‘plain reading’ van de bijbelgedeelten, die alles letterlijk neemt,  een aaneengesloten verhaal kunt maken waarin die verschillen worden genegeerd. De conclusie is dat Ellen White zich kennelijk vrijheden veroorloofde die niet met een ‘plain reading’ benadering kunnen worden verdedigd.

In mijn preek zal ik niet op allerlei technische details van het verhaal uit Lucas ingaan. Ik laat bijvoorbeeld ook in het midden wie de zondares was.  Alleen Johannes vermeldt de naam Maria. Was het de zuster van Martha en Lazarus (zoals Jezus—de Wens der Eeuwen ons vertelt—of gaat het in Lucas 7 misschien om Maria Magdalena? In mijn preek gaat het mij om wat het verhaal mij en de mensen onder mijn gehoor te zeggen heeft, namelijk dat we vergeven zondaars zijn. Maar de voorstanders van de ‘plain reading’ theorie moeten zich toch wel even achter de oren krabben als zij de moeite nemen de verhalen van de vier evangeliën zorgvuldig te vergelijken.

Lessen uit het leven van S.N. Haskell

Als ik een nieuw boek zie dat geschreven is door iemand die ik ken ben ik altijd een beetje extra nieuwsgierig. Dat gold dus ook voor een boek van Gerald Wheeler dat onlangs door de Pacific Press in de VS werd uitgegeven. Ik ontmoette Gerald voor het eerst toen ik nu zo’n veertig jaar geleden een congres voor adventistische redacteuren bijwoonde dat gehouden werd in het kerkelijke conferentieoord Glacier View—hoog in de Rocky Mountains. (Die plaats zou later binnen de Adventkerk vooral bekend worden toen kerkelijke leiders met Desmond Ford afrekenden.). Gerald heeft zijn gehele kerkelijke loopbaan doorgebracht bij de Review and Herald Publishing Association en stond bekend als een voortreffelijke redacteur van boeken.

In 2003 verscheen Wheeler’s eerste biografie van een adventistisch leider uit de beginperiode van de kerk: James White: Innovator en Overcomer. Het boek berustte op buitengewoon zorgvuldig onderzoek en gaf een eerlijk, maar hier en daar ook opzienbarend, beeld van James White, de echtgenoot van Ellen White. Het was daarom met nogal hoog gespannen verwachting dat ik aan zijn nieuwe biografie begon: S.N. Haskell: Adventist Pioneer, Evangelst, Missionary, and Editor. Ik werd niet teleurgesteld.

Stephen Haskell (1833-1922) behoorde niet tot de oudste generatie pioniers die uit de Millerbeweging voortkwam. Maar hij was nog wel een van de vele self-made mendie met nauwelijks enige opleiding uitgroeiden tot veelzijdige leidersfiguren. Wheeler volgt Haskell door de verschillende fasen van zijn leven, in allerlei rollen (en vaak dubbelrollen). Hij volgt hem naar de plaatsen waar hij in de Verenigde Staten werkte (eerst in het Oosten, dan meer naar het Westen en uiteindelijk in Californië), en op zijn vele reizen naar Europa en Australië en andere werelddelen—waarbij hij soms maanden of zelfs meer dan een jaar constant onderweg was. Het was het leven van een keihard werkende, honderd procent toegewijde, maar soms ook eigenzinnige man die het dikwijls moeilijk vond raad van anderen aan te nemen. Hij kreeg menige vermaning van Ellen White, maar werd gaandeweg toch een van haar vertrouwelingen en deed haar zelfs, nadat zij weduwe was geworden, een huwelijksaanzoek! Het boek is vooral ook waardevol omdat Haskell steeds wordt geplaatst in de tijd en cultuur waarin hij leefde en tegen de achtergrond van de ontwikkelingen binnen de groeiende wereldwijde Adventbeweging.

Ik kan het boek van harte aanbevelen, vooral aan mensen die (net als ik) heel veel houden van biografieën. Maar ik zou het vooral ook willen aanbevelen aan degenen in de Adventkerk die denken dat de kerk zich veel meer moet spiegelen aan de tijd van de pioniers. De waarheid is dat er in de tijd van Haskell heel veel mooie dingen in de kerk gebeurden en dat er heel veel toegewijde mensen waren die grote offers brachten. Er is veel in de geschiedenis van die tijd wat ons kan inspireren. Maar het boek over Haskell laat ook duidelijk zien dat er veel was wat niet deugde. Er was rivaliteit tussen leiders. Er waren heel vreemde ideeën die verwarring zaaiden. Allerlei projecten mislukten door mismanagement en vaak was de eenheid in de kerk ver te zoeken. Mensen sloten zich bij de kerk aan, maar velen gingen ook weer weg—onder wie ook gerespecteerde leiders.

Eigenlijk verschilt het heden in veel opzichten niet zoveel van het verleden. De kerk is verre van volmaakt en dat geldt ook voor zowel de leiders van de kerk als de ‘gewone’ leden. Dat is geen excuus om dan maar met alles wat gebeurt genoegen te nemen. Maar het boek van Wheeler is wel een waarschuwing om niet te snel te denken dat de kerk vroeger—zeker in de tijd van de pioniers—haast volmaakt was en dat nostalgische terugblikken naar een (vaak geromantiseerd) verleden een panacee zou zijn voor alle problemen en uitdagingen waarmee de kerk nu te maken heeft en in de toekomst mee te maken krijgt.  Laat u, zo nodig overtuigen, door dit boeiende boek van Haskell te lezen (te bestellen via Amazon.com)

Stemmen van 60 jaar geleden

Er wordt nogal eens gezegd dat adventisten de meeste veranderingen in de rest van de wereld volgen, maar dat dit gewoonlijk wel zo’n vijftig jaar later is. Misschien is dat nogal overdreven, maar feit is dat de dingen die op de wereld—en op andere kerken—afkomen, uiteindelijk ook bij ons aankomen.

Vorige week las ik een boek van een Nederlandse hoogleraar theologie, Hans Snoek, getiteld Van Huis uit Protestant, met als ondertitel:  Hoe de leer verdampte en het geloof veranderde.[1] In het hoofdstuk dat wat historische achtergrondinformatie geeft over de uitdagingen waarom de Nederlandse protestanten zo’n zestig jaar geleden werden geconfronteerd, citeert hij twee schrijvers die een analyse probeerden te geven van de situatie waarmee zij werden geconfronteerd. Zij noemen dingen die volgens hen moesten veranderen, maar wat zij schreven wijst wel in totaal verschillende richtingen.

De ene auteur– Prof. R. Schippers—was van mening dat de grootste bedreiging voor het gereformeerde volksdeel bestond uit de neiging van veel (vooral jongere) kerkleden om ‘wereldgelijkvormig’ te worden. Hij benadrukte het morele verval, met name op seksueel gebied, en de gevaren van allerlei vormen van onacceptabel vermaak. Bij dat laatste moest vooral de bioscoop het ontgelden.

De andere schrijver—Thijs Booij—schreef, eveneens in 1954, dat het gereformeerd protestantisme, dat hij om zich heen zag, ernstig leed aan ‘een cultuur van ouderdom’. Het dynamisch karakter van vroegere tijden was verdwenen, zei hij, en had plaats gemaakt voor stagnatie. He constateerde weinig groei op het vlak van denken en geloven, ‘wat leidt tot een monoloog-cultuur, die is uitgepraat en alleen nog herhaalt. Zij is fantasieloos, schuwt het experiment en de improvisatie en de creatieve planning.’

Booij onderstreepte vervolgen dat een van de problemen in de gereformeerde wereld, die hij van binnenuit kende, ligt in het feit dat de kerk door mannen werd gedomineerd. En hij voegde daar nog aan toe dat ‘het sterke intellectualisme van de gereformeerde cultuur’ maar weinig ruimte laat voor de belevingsaspecten van het geloof. ‘De abstracte manier van denken leidt tot het bouwen van systemen, wat stimuleert om . . .  theologische verschillen in zes decimalen uit te drukken.’

Velen in de hedendaagse Adventkerk zullen soortgelijke analyses maken. Aan de ene kant zijn er velen die zeggen dat we veel meer nadruk moeten leggen op het ‘anders’ zijn dan ‘de wereld’ en op het belang om ons qua karakter en leefstijl te ontwikkelen op een manier die God van ons verlangt. Ja, wie zou dat willen ontkennen? En toch werd ik vooral getroffen door wat Thijs Booij meer dan een halve eeuw geleden schreef. Want zijn woorden zijn ook heel direct van toepassing op het adventisme van nu. Helaas hebben de gereformeerden bitter weinig gedaan met de opmerkingen van Booij. Zal de Adventkerk erin slagen het ‘beter’ te doen?

Een geloofsgemeenschap die vooral het oude herhaalt en niet langer een duidelijke ‘tegenwoordige waarheid’ heeft die toegesneden is op de tijd waarin we leven; waarin vooral mannen de toon aangeven, en waarin men bang is voor nieuwe vormen van spiritualiteit, kan nog wel een tijdje blijven bestaan, maar zal weinig aantrekkingskracht hebben voor mannen en vrouwen om ons heen die op zoek zijn naar een geestelijk huis. Hopelijk zal het niet nog zo’n vijftig jaar duren voordat we dit onder ogen willen zien.

 



[1]  Uitgave:  Kampen: Uitgeverij Kok, 2015.

Paasmorgen: de vrouwen voorop

Bij de kruisiging waren Jezus’ manlijke discipelen pijnlijk afwezig. Alleen Johannes bleef in de buurt. Opmerkelijk genoeg waren er wel een aantal vrouwen, onder wie Maria, de moeder van Jezus, die aan de voet van het kruis stonden. Ook toen Jezus van het kruis werd gehaald en hij zo snel mogelijk moest worden ‘begraven’, lieten de mannen die steeds bij Jezus in de leer waren geweest verstek gaan en lieten zij die taak over aan Jozef van Arimathea en Nicodemus.

Maar dan is het Paasmorgen. In alle vroegte gaan enkele vrouwen naar de grot waar het lichaam van Jezus op vrijdagmiddag heen was gebracht. Zij willen het lichaam van Jezus gaan verzorgen, omdat daarvoor op vrijdag—vlak voor de sabbat—geen tijd was geweest. Zij maken zich zorgen over de grote steen die voor de opening van de graf-grot was geplaatst. Wie zou die voor hen kunnen wegrollen? Hun zorgen waren onnodig. De steen is al weg. Het graf is leeg. Twee engelen vertellen de vrouwen dat de Heer is opgestaan!

In de evangeliën lezen wij dat dan een reeks van ‘verschijningen’ volgt, waarbij Jezus zich laat zien aan individuen en groepen mensen. Had het niet voor de hand gelegen dat Hij zich allereerst zou vertonen aan de elf mannen die het apostelambt zouden gaan vervullen? In een samenleving waarin mannen altijd op de eerste plaats kwamen was dat toch wel logisch geweest. Maar vrouwen zijn de eerste getuigen van de opgestane Heer. Een indrukwekkender getuigenis van de rol die Jezus aan vrouwen toekent is nauwelijks denkbaar.

Het is tragisch dat wij bijna tweeduizend jaar later moeten vaststellen dat er velen zijn die weliswaar zeggen dat Jezus hun Heer is, maar die dit aspect van de opstandingsmorgen niet tot zich hebben laten doordringen en in tegenstelling tot Jezus vrouwen nog steeds niet de plek in de kerk gunnen die hen toekomt. Dat geldt ook voor de Adventkerk. Jezus maakte een ‘statement’ door eerst aan vrouwen te verschijnen. Maar helaas hebben velen hun oren voor deze krachtige ‘statement’ hermetisch gesloten.

Zou het de volgende keer als we opnieuw het Paasfeest vieren anders kunnen zijn? Als ik kijk naar de bureaucratische voorbereidingen voor een nieuwe vergaderronde (tijdens de najaarsvergaderingen van dit jaar) over de vraag wat er moet gebeuren met de kerkleiding in gebieden waar men tot inzegening van vrouwelijke predikanten is overgegaan, of in elk geval een volledige gelijkheid tussen manlijke en vrouwelijke predikanten heeft ingevoerd, ben ik niet al te optimistisch. Zijn strafmaatregelen nodig?  Het is alsof we de apostelen tegen hun Heer horen zeggen: ‘Heer, alles goed en wel, maar had u niet eerst aan ons moeten verschijnen?’

Wat kan er worden gedaan om de kerkleiders die vrouwen discrimineren op andere gedachten te brengen? Begrijpen zij niet dat de kerk grotendeels functioneert vanwege de activiteiten van vrouwen?  Misschien is de enige manier om dit duidelijk te maken dat we alle vrouwen in de Adventkerk vragen gedurende enkele weken al hun activiteiten in en voor hun gemeente te staken. Hoe zou de kerk functioneren als alle vrouwelijke predikanten en ouderlingen geen dienst zouden doen, en alle vrouwen die in de sabbatschool een taak vervullen, op de piano of het orgel spelen, als gastvrouw dienst doen of een andere taak hebben—als zij allemaal een paar weken lang alleen maar passief naar de mannen zouden luisteren zonder zelf een vinger uit te steken? Zou het dan misschien tot de tegenstanders van de vrouw in alle ambten doordringen dat het achterstellen van vrouwen tegen de Geest van het evangelie is? In elk geval geldt meer dan ooit: de kerk kan niet zonder vrouwen.

Op Paasmorgen werd het overduidelijk: Voor Jezus gaan vrouwen voorop!

De Heer is opgestaan

Voor velen—hetzij meer of minder theologisch geschoold—is de opstanding een mooi verhaal, maar niet meer dan dat. Het inspireert en geeft je moed. De boodschap is: Ook al zit het een tijdje tegen, je kunt altijd weer een nieuw begin maken. Mooi toch?

De apostel Paulus was het hiermee helemaal oneens. Dat maakt hij overduidelijk in 1 Korintiërs 15. Hij was is niet tevreden met een symbolische interpretatie. Volgens hem maakt het ontkennen van de opstanding het evangelie tot een treurige leugen. Het evangelie houdt daarmee op Goed Nieuws te zijn. En, zo benadrukt hij, als Christus niet is opgestaan dan vervluchtigt ook al onze hoop dat er na onze dood nog iets komt. Daarmee zou ons geloof elke betekenis verliezen.

De opstanding is een kernwaarheid van het christelijk geloof. Er blijft geen levend geloof over, als we niets anders hebben dan een dode Jezus. De realiteit van de dood en de realiteit van de opstanding horen onlosmakelijk bij elkaar.

Nee, we hebben geen onweerlegbaar bewijs van Jezus’ opstanding. We hebben het verhaal van het lege graf, maar we hebben geen getuigen die zagen wat er gebeurde en die vervolgens bij hun getuigenis een leugendetector-test hebben ondergaan. We hebben verhalen die ons vertellen dat Jezus aan een aantal mensen en groepen is verschenen. Opmerkelijk genoeg houden die verhalen al vrij snel weer op. En dat gebeurt meestal niet als er verhalen gaan rondzingen die niet op waarheid zijn gebaseerd. Meestal worden dat soort verhalen steeds mooier en raken er steeds meer mensen bij betrokken. De verhalen over Jezus’ verschijningen houden echter na een paar weken plotseling op. Waarom? Omdat Jezus er niet meer was. Hij was niet alleen  opgestaan, maar ook naar de hemel  opgestegen.

De journalist Frank Morison was een scepticus die er vast van overtuigd was dat het verhaal over de opstanding grote onzin was. Hij besloot een boek te schrijven om dat aan te tonen. Maar nadat hij alles grondig had  onderzocht concludeerde hij dat de opstanding toch een feit moest zijn geweest. Zijn boek Who Moved the Stone? werd een klaasieker ter verdediging van de opstanding. Van een scepticus werd Morison een trouwe volgeling van de opgestane Heer.

Voor mij persoonlijk is het ontstaan van de christelijke kerk het krachtigste argument voor de echtheid van de opstanding. Het leek erop dat Jezus’ missie in een ramp was geëindigd. De joodse leiders waren er, met de goedkeuring en de technische steun van de Romeinse machthebbers, in geslaagd om Jezus aan een kruis te doden. De Man van Nazaret, die enige tijd een aanzienlijk aantal volgelingen had gehad, stierf tussen twee boeven—amper 33 jaar oud. Zijn discipelen waren ten prooi aan totale wanhoop. Alleen Johannes en Maria, en een paar andere vrouwen, bleven tot het einde toe bij Jezus. Zijn eigen broers en zussen (waarschijnlijk uit een vroeger huwelijk van Jozef; zie Matteüs 13:56, 57) waren er niet van overtuigd geraakt dat hij iets anders was dan de fysieke zoon van Jozef en Maria.

Maar slechts een paar weken na Jezus’ schandelijke dood geloven duizenden mannen en vrouwen dat er toch meer aan de hand was. Zij gaan geloven in een opgestane Christus. Op de Pinksterdag komen bezoekers uit alle windstrelen naar Jeruzalem. Ze luisteren naar de apostelen en ze gaan weer naar huis in de volle overtuiging dat Jezus uit de dood was opgestaan. De gedesillusioneerde discipelen veranderen in enthousiaste apostelen, die bereid zijn zelfs hun leven te geven voor de Waarheid van een opgestane Heer. Jakobus, een van de broers van de Heer, is niet langer een scepticus maar wordt een van de vooraanstaande leiders in de vroege kerk (Handelingen 15:13). Wat deed hen van gedachten veranderen? Wat maakte hen van wanhopige gedesillusioneerden tot gelovigen? Het moet een heel bijzondere gebeurtenis zijn geweest: de opstanding.

Nee, ook dit argument is geen absoluut bewijs. We moeten nog steeds een geloofssprong nemen. Ik ben bereid die sprong te wagen.