Looking and seeing

The Lonely Planet Guide has recently declared the Dutch province of Friesland (Frisia) to hold third place in the top ten of European holiday destinations. At the moment the capital city of the province—Leeuwarden—is Europe’s cultural city of the year. That makes a visit to Friesland very timely, but when this year is over and the pressure of tourism has somewhat abated, it may be even more pleasant. Friesland has a rich history; it has many traditions; it has beautiful small towns with marvelous historic centers, and it offers beautiful scenery as one drives from one place to the next.

I love visiting Friesland. My name betrays that my ancestors came from there. Dutch family names that end in -sma indicate a Frisian pedigree. My first church appointment was caring for a small congregation in the picturesque Frisian city of Sneek. That is also where our son was born, now more than fifty years ago. Last Friday morning my wife and I drove to Friesland for a day of museum visits in and around Leeuwarden. We stayed the night in a reasonably comfortable three-star hotel and went to church on Sabbath morning where I was scheduled to preach. Since it was the Pentecost weekend my sermon was based on a story in Acts 19, where Paul meets twelve men who came to church of Ephesus but confessed that they knew nothing of a Holy Spirit. Well, you can easily see that this text is a good springboard for a sermon on our need for being acquainted with the Spirit.

On Friday, on our way North, we made a short stop in Heerenveen, about 30 kilometers south of Leeuwarden, where we visited a museum that we had never before been to. It proved to be a small museum, mostly dedicated to a group of regional Frisian painters. But it also has special exhibitions. The current exhibition features the paintings of the Italian painter Giorgio Morandi. His specialty was painting still lives of bottles and vases. Interesting, but not something I could get very excited about. In fact, I enjoyed the museum building (and especially the coffee shop with a great view of the Frisian landscape), more than the art works.  But, entering the hall with the paintings of the Italian artist, I was struck by a statement by Morandi that was printed in large letters on the wall. It read: You can travel the world and see nothing. Understanding the world does not require a lot of travel, but it all depends on looking intently at what is before your eyes.

Morandi’s words are so true.  I still have the opportunity to do a lot of travel. I am writing this blog while I am waiting for my flight from Amsterdam to Johannesburg. And, lo and behold, as I am sitting in the waiting area and checking my e-mail, I find that I am invited for a series of speaking appointments in Australia later in the year! Even though most of my travel leaves me very little time for touristic activities, I do see a lot and try to absorb the local culture and circumstances as much as I can. I believe I can truly say that the travel throughout my life has had a major influence on me and on who I am today. However, I also often meet people who have traveled much more than I have. They have visited exotic places, but have seen next to nothing. They may sit on a beach on the Seychelles for two weeks, without trying to see how the people live. They may go on a safari tour in Africa but see little more than they could have seen in a zoo in their home country.

Seeing and understanding the world does not primarily depend on constantly going to lots of places, but it has most of all to do with our curiosity, with being open to discerning and learning, with our willingness to ask questions and seek answers. And this is not only true for the sphere of faraway travel and exiting geography. It also applies to everyday life. Some people see far less than others. Some are almost blind to what happens around them—in their family, their neighborhood, their workplace and their church. Others constantly see things that enrich their life and stimulate them to form balanced opinions or to adjust their points of view.

A few years ago one hundred of my blogs were put together in a book (in Dutch).  The title was: Wie goed kijkt ziet altijd wat! Or, to put it in English: If you look intently, you will always see something worthwhile.  I still believe this is very true!

Israël

Zo gauw het over Israël gaat komen er een heleboel tegenstrijdige gevoelens bij mij boven. Deze week, nu de staat Israël haar zeventigjarig bestaan viert, nemen die gevoelens alleen maar verder in intensiteit toe. De Israël-problematiek heeft voor mij drie heel belangrijke aspecten die tal van vragen oproepen. In de eerste plaats is er de politieke realiteit van de staat Israël die nu dus zeventig jaar bestaat. Dan is er de situatie van het Palestijnse volk die direct met het bestaan van Israël verbonden is. En ten slotte is er de vraag naar de geestelijke betekenis van Israël.

Om maar met de eerste kwestie te beginnen: de realiteit van de staat Israël. Wie enigszins op de hoogte is van de geschiedenis van het joodse volk, door de eeuwen heen, maar vooral in de tijd van de afschuwelijke gebeurtenissen in de vorige eeuw die culmineerden in de Holocaust, begrijpt het Joodse verlangen naar een veilige thuishaven en snapt ook dat in de Joodse optiek het land van de vaderen daar het meest voor in aanmerking kwam. Ik gun de joden een eigen staat Israël. Maar ik gun ook Het Palestijnse volk hun eigen staat en blijf hopen dat ik het nog meemaak dat er een eerlijke twee-staten-oplossing komt. Die mogelijkheid lijkt momenteel verder weg dan ooit en het onverantwoorde  initiatief van President Trump om weer eens olie op het vuur te gooien door de Amerikaanse ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen lijkt het alleen nog maar verder weg te brengen.

Het is begrijpelijk dat de Palestijnen van tijd tot tijd heftig protesteren tegen de Israëlische bezetting van een groot deel van hun gebied en tegen het steeds maar weer bouwen van nieuwe joodse nederzettingen in gebieden die voor hen bestemd waren. Niet alles wat de Palestijnen daarbij doen is zonder meer goed te keuren. Ook de onderlinge verdeeldheid en de onverzettelijke houding van Hamas bemoeilijkt de situatie. Maar het is voor mij onbegrijpelijk dat van Israëlische kant zoveel geweld wordt gebruikt, zoals nu de laatste week ook weer gebeurde. Hoe kan een volk dat zoveel geleden heeft nu een ander volk zoveel leed aandoen? Ik zou willen dat mijn land niet altijd maar aan de kant van de Israëlische politici zou gaan staan, maar het ook (zoals bijvoorbeeld oud-premier van Agt doet) willen opnemen voor de rechten van de Palestijnen.

Een groot deel van de (vooral conservatieve) christenen in de westerse wereld is stevig pro-Israël. Een gedachte die veel aanhang heeft is dat de joden Christus destijds wel hebben verworpen, maar dat God nog niet klaar is met Israël en dat het joodse volk ten slotte toch de Messias zal erkennen en dat we dan als ‘christenen uit de joden’ en als ‘christenen uit de heidenen’ samen Gods nieuwe wereld zullen binnengaan. Wel, er zijn in elk geval nog maar weinig voortekenen die erop duiden dat dit binnenkort gaat gebeuren.

Veel andere christenen huldigen de zogenaamde substitutie-theorie. Die komt erop neer dat de kerk nu het ‘geestelijk’ Israël is dat het ‘letterlijke’ Israël als Gods volk heeft vervangen. De beloften die ooit via de profeten aan het volk Israël werden gedaan, waren voorwaardelijke beloften. Alleen als het volk Israël trouw zou blijven aan JHWH zouden die beloften in vervulling gaan. Nu het volk Israël zich niet aan de voorwaarden van het verbond heeft gehouden zullen die beloften hoogstens nog in geestelijk zin aan de kerk worden vervuld. Dit is ook steeds de adventistische visie geweest.

In die opvatting, dat de kerk in de plaats is gekomen van Israël, zijn de laatste tijd in het adventisme wel de nodige scheurtjes ontstaan. Ik ben het eens met degenen die zeggen dat die vervangings-gedachte wel wat erg kort door de bocht is. Want de apostel Paulus houdt ons in zijn brief aan de Romeinen voor dat er toch nog wel een heel concrete band blijft bestaan tussen de joodse ‘stam’ en de (christelijke) ‘takken’ die daarop zijn geënt. Hoe en wat dat betekent blijft voer voor theologen!  Intussen wil ik me wel voluit als ‘heiden-christen’ manifesteren. Ik erken dat mijn geloof veel joodse wortels heeft en dat ik veel van de joodse manier van Bijbellezen kan leren. Maar ik blijf verre van allerlei joodse gebruiken, zoals het weer gaan vieren van de joodse feesten. Ik zie die trend hier en daar wel aanzwellen, maar ik ga er niet aan meedoen.

En ik voeg me zeker niet bij de grote groep christenen die alles wat de staat Israël doet vergoelijkt.

Hemelvaartsdag

Donderdag 10 mei—Vandaag is het Hemelvaartsdag en dat betekent een officiële vrije dag. In veel landen is dat niet het geval, maar in Nederland behoort Hemelvaartsdag tot de erkende christelijke feestdagen. Precies veertig dagen na zijn verrijzenis uit de dood, ging Jezus naar de hemel. We lezen erover in het eerste hoofdstuk van het bijbelboek Handelingen. En die gebeurtenis wordt vandaag ‘gevierd.’  Een relatief kleine groep mensen, vooral van conservatief reformatorische snit, gaat vandaag naar de kerk. Helaas weet nog maar een minderheid van de bevolking waar het op Hemelvaartsdag om gaat. Voor de grote meerderheid is het vooral een dag voor gezinsuitjes en winkelen, waarbij steevast woonboulevards en tuincentra zich in enorme belangstelling mogen verheugen.

Het vieren van Hemelvaartsdag gaat heel ver terug in de tijd. Sommige kerkvaders in de eerste eeuwen maakten er al melding van en vanaf de middeleeuwen had de dag een vaste en speciale plaats in de kerkelijke kalender. Er ontstonden ook allerlei volkse gewoontes rond deze dag, zoals het ‘dauwtrappen’.  In het grijze verleden stonden mensen op Hemelvaartsdag al op voordat het licht werd, om met blote voeten en al zingend op het door de dauw bevochtigde gras te dansen. Er zou een heidens gebruik aan ten grondslag liggen. In de loop van de tijd heeft het dauwtrappen vooral de vorm gekregen van groepswandelingen of fietstochtjes op de (niet al te vroege) ochtend van Hemelvaartsdag.

Zevendedags Adventisten hechten vaak niet al te veel waarde aan het vieren van de klassieke christelijke feestdagen. Sommigen zijn er nog steeds faliekant op tegen, zoals ik weer eens merkte toen ik ergens in den lande op de ‘stille zaterdag’ (de dag voor de eerste Paasdag) een Paaspreek had gehouden. Ik werd na de dienst door iemand ernstig vermaand. Ik had toch wel een preek over een echt adventistisch onderwerp kunnen houden, bijvoorbeeld over het hemels heiligdom, in plaats van een verhaal te houden dat je in elke kerk kunt horen!  Misschien was deze geloofszuster tevreden geweest als ik een preek had gehouden over Jezus’ hemelvaart. Want dat onderwerp sluit wel naadloos aan bij het thema waarover zij zo graag iets wilde horen.

In het bijbelboek Hebreeën wordt op diverse plaatsen verwezen naar het moment dat Jezus de aarde verliet en opsteeg naar de hemel en vervolgens zijn rol als de grote hemelse hogepriester opnam. Een van belangrijkste thema’s van dit bijbelboek is het (inderdaad: hemelsbrede) verschil tussen aardse hogepriesters en de volmaakte hemelse Hogepriester die het recht heeft verworven om als onze Middelaar op te treden en ons eeuwig heil kan verzekeren.

Voor de meeste (?) adventisten bestaat dit hemelse ‘werk’ van Christus uit twee fasen. In de laatste fase, vanaf 1844), is Christus ‘actief’ in het hemelse heilige der heiligen, en is hij daar de spil in het zgn. ‘onderzoekend oordeel’. Dat is allemaal tamelijk ingewikkeld.  Het is gebaseerd op de gedachte dat het hemels heiligdom een exacte parallel moet zijn van het aardse, omdat Mozes de opdracht kreeg een heiligdom (met twee afdelingen) te bouwen dat een schaduw moest zijn van het hemels origineel dat God hem liet zien.

Er is veel strijd gevoerd over de vraag of het werk van Jezus in het hemels heiligdom nu één enkele fase heeft of uit twee fases bestaat. (Opmerkelijk is dat er in de Hebreeën op geen enkele manier gewag wordt gemaakt van twee verschillende fasen!) Desmond Ford was de bekendste voorstander van de eerste optie (één fase). De strijd daarover kostte hem zijn baan en liet overal in de kerk een spoor van ellende achter. Vandaag de dag denken veel adventistische theologen en predikanten er (al dan niet heimelijk) ongeveer zo over als Ford. Dat geldt ook voor mij, maar ik zou graag willen dat we er niet langer strijd over zouden voeren, maar gewoon zouden accepteren dat er verschil van inzicht bestaat. Over de kern van de zaak zijn we het immers wel eens. Christus stierf op aarde voor alle mensen. Hij stond op uit de dood. Velen ontmoetten hem tijdens de veertig dagen die volgden en konden bevestigen dat de Heer ‘waarlijk was opgestaan.’ Toen verliet Jezus de aarde en kon hij zich met recht de volmaakte Middelaar / Hogepriester noemen, die ervoor zorgt dat allen die zijn offer willen aannemen daarvan de eeuwige vruchten zullen plukken. Ik snap niet hoe dat allemaal in elkaar steekt. Het gaat om een hemelse realiteit die onze beperkte menselijke inzichten verre te boven gaat. Maar de essentie van die hemelse realiteit wordt ons ‘geopenbaard’ in taal en beelden die wij enigszins kunnen snappen—in elk geval voldoende om te weten dat het tussen God en ons weer in orde is. En meer hoef ik niet te weten.

2 Juni. – Utrecht – LOSLATEN EN VASTHOUDEN

2 Juni. – Utrecht – LOSLATEN EN VASTHOUDEN

Ruim een jaar geleden werd in Utrecht een dag georganiseerd over het thema ‘Gaan of Blijven’. Het was een gelegenheid tot indringende dialoog, vooral voor degenen die zich aan de rand van de Adventkerk bevinden en zich afvragen of zij er nog steeds, en ook in de toekomst, hun geestelijk onderdak kunnen vinden. Veel deelnemers waren heel positief over die dag. Zij vonden het fijn dat de thematiek van twijfel en eventuele kerkverlating zo openlijk kon worden besproken en de meesten gaven aan dat zij graag wilden dat de dag een vervolg zou krijgen.  Dat vervolg komt er nu aan—op 2 juni, van 14.00 tot ca. 17.00 uur—en opnieuw stelt de Adventgemeente Utrecht haar gebouw hiervoor gastvrij beschikbaar.

Het is de bedoeling om opnieuw in te gaan op vragen zoals: Geloof je nog steeds als vroeger? Wat betekent de kerk voor je? Het zit het met jouw geloof in een veranderende kerk? Verandert jouw geloof terwijl de kerk niet verandert? Ben je actief betrokken, passief kerklid of bungel je aan de rand?

In de afgelopen maanden heeft een kleine werkgroep, onder leiding van ds. Lex van Dijk, de predikant van de gemeente Utrecht, van tijd tot tijd vergaderd om over het programma na te denken. Dit heeft inmiddels vaste vorm gekregen. Het programma begint met een tweetal interviews, eerst met iemand die ooit een aantal jaren als predikant in de Adventkerk werkzaam was, maar na verloop van tijd zijn kerk en de specifieke adventistische geloofspunten vaarwel zei. Hij zal vertellen over zijn beweegredenen en ervaringen sinds die tijd. Daarna spreekt de interviewster (Lydia Lijkendijk) met een jonge vrouw die een tijdlang de kerk niet meer zag zitten, maar op een gegeven moment is teruggekomen.

Een belangrijk onderdeel van het programma is het peilen van de mening van de deelnemers over een aantal dingen die met kerk en geloof te maken hebben. Er zullen vragen op een scherm worden geprojecteerd en aan alle aanwezigen zal worden gevraagd om (anoniem) antwoorden te geven. Dat gebeurt met gebruikmaking van een speciaal computerprogramma en de smartphones van de aanwezigen. Die antwoorden zullen meteen zichtbaar worden en duidelijk maken hoe de meerderheid over bepaalde kwesties denkt of hoe de meningen verdeeld zijn.

Na een korte pauze vindt een discussie plaats in groepen over een aantal ‘case studies’. De keuze van die onderwerpen wordt mede bepaald door wat uit de peiling van meningen naar voren komt.  Vervolgens komt iedereen weer naar de kerkzaal en volgt een plenaire discussie en een afsluitend, wat luchtiger, programmaonderdeel.

In de morgenuren kerkt de gemeente Utrecht op de ‘normale’ manier, maar mensen van elders die alvast willen komen zijn hartelijk welkom. Er zal tijdens de sabbatschool al gelegenheid zijn om over het onderwerp van het middagprogramma te praten. Ik ben gevraagd de preek te houden. Mijn thema zal zijn:  Heer, naar wie moeten wij gaan?‘, en zal gebaseerd zijn op Johannes 6:60-70.

Tussen de ochtenddienst en het programma van de middag serveert de gemeente Utrecht soep en koffie/thee/fris. Wie meer honger heeft moet verder zelf wat meenemen, Deelnemers aan het middagprogramma zijn vanaf ca. 13.00 uur welkom en ook voor hen is er soep, koffie, thee, fris.

Nog even de details op een rij:

Thema             LOSLATEN EN VASTHOUDEN

Datum             2 juni

Tijd                 14.00-1700 uur

Inloop:            vanaf ca. 13.00 uur

Plaats:             Adventkerk Utrecht, Marco Pololaan 185, Utrecht

Meer info:       gaanofblijven@gmail.com

 SMARTPHONE MEEBRENGEN!

 Er is ‘s middags geen kinderprogramma. Voldoende parkeergelegenheid in de onmiddellijke omgeving van de kerkIedereen is ook hartelijk welkom bij de eredienst van de gemeente Utrecht (10.00 u sabbatschool; 11.00 u eredienst).

PS. DEEL DEZE INFORMATIE MET ALLE MENSEN IN JE VRIENDEN- EN KENNISSENKRING DIE OOK IN DEZE THEMATIEK GEÏNTERESSEERD ZIJN.

De Contouren van Europees Adventiste

Ik heb genoten van mijn deelname aan het symposium over de Contours of Adventism in Europe dat in de afgelopen week werd gehouden aan de Friedensau Universiteit in Duitsland. Met plezier en voldoening heb ik mijn onderwerp over de verhouding tussen de Adventkerk en de Europese Unie gepresenteerd en heb ik geluisterd de meer dan vijftien presentaties van academici uit een aantal verschillende Europese landen, Rusland en de Verenigde Staten van Amerika.

De meeste bijdragen betroffen de geschiedenis. Het is inderdaad belangrijk om van tijd tot tijd te kijken naar wat achter ons ligt. Elke beweging moet weten hoe zij is ontstaan en welke ontwikkeling zij heeft doorgemaakt, om het heden en de toekomst op een doeltreffende en coherente manier tegemoet te kunnen treden. Een paar van de presentaties gingen over de moeilijkheden die Adventgelovigen in het verleden moesten doormaken. In landen met een gevestigde ‘nationale’ kerk waren nieuwkomers, zoals zevendedags adventisten, vaak niet welkom, en dat leidde van tijd tot tijd tot allerlei vormen van tegenwerking. Maar deze problemen zinken weg in het niets in vergelijking tot wat veel gelovigen in delen van de voormalige Sovjet-Unie moesten doormaken. We konden in de afgelopen dagen luisteren naar de vaak nauwelijks bekende verhalen van martelaarschap—naar de geschiedenis van mannen en vrouwen die vele jaren in een gevangenis of strafkamp moesten doorbrengen en die niet zelden gemarteld werden en in ettelijke gevallen hun leven lieten. Wij die in deze tijd leven, en die adventist zijn in de wereld van nu, moeten weten van de offers die deze mensen brachten en hun heroïsche voorbeeld in gedachten houden als wij soms te maken krijgen met nare reacties wanneer wij van ons geloof getuigen.

Maar, als we naar het verleden van onze kerk kijken worden we er ook steeds aan herinnerd dat het verleden een mix is van goede en niet zo goede dingen. Ik verwijs naar mijn recente blog over de biografie van S.N. Haskell, een van de adventistische ‘pioniers’. Zijn verhaal is een relaas van succes en mislukking, van groot geloof en van dubieuze beslissingen, van veel talenten en ernstige tekortkomingen. Deze week gaf dr. Gilbert Valentine, een historicus die doceert aan de La Sierra Universiteit in het Zuiden van Californië, een fascinerende presentatie over het leven en werk van John N. Andrews—de eerste officiële adventistische zending die in 1874 vanuit Amerika werd uitgezonden naar Europa. Wij hoorden over de problemen die Andrews onder ogen moest zien toen hij met zijn werk, vanuit Bazel in Zwitserland, begon. Hij kende maar weinig Frans en leed al snel onder een aanzienlijke ‘culture shock’. Het zendingswerk in Europa bleek een zware financiële tol te eisen van de kerk en vaak kwamen de fondsen die nodig waren heel erg laat. De ‘broeders’ van het hoofdkantoor van de kerk vonden dat Andrews veel te veel van zijn energie (en van het beschikbare geld) stak in een maandblad in de Franse taal in plaats van in allerlei kleinere steden een tent op te zetten en daar een serie evangelisatieprogramma’s te houden. Andrews verdedigde zich echter door te beklemtonen dat het werken in Europa een heel andere aanpak vereiste dan werken in de VS. Hij moest zich aanpassen aan totaal andere omstandigheden.

Een buitengewoon interessant aspect van Valentine’s presentatie betrof de verhouding tussen Andrews en James en Ellen White. Andrews en James White konden slecht met elkaar overweg en James was uiterst kritisch over de aanpak van Andrews (wat hij ook duidelijk liet blijken in artikelen in het officiële kerkblad). James beschuldigde Andrews ervan dat hij tegen het advies van de Amerikaanse broeders inging en weigerde het Amerikaanse model toe te passen. Ellen White was op dat moment nog niet in Europa geweest en had nog niet persoonlijk kennisgemaakt met de Europese omstandigheden, maar toch liet zij dikwijls heel kritisch uit over Andrews. Zij zond haar laatste brief van niet minder dan dertien kantjes aan Andrews toen deze terminaal ziek was. Die brief was buitengewoon scherp en kritisch en wie die brief nu leest vraagt zich af waarom Ellen White op zo’n moment een dergelijke brief schreef. Was dat wat de doodzieke Andrews nodig had? Latere evaluaties van het werk van Andrews waren veel positiever. Enige tijd na de dood van Andrews bracht S.N. Haskell een bezoek van vijf maanden aan Europa. Hij rapporteerde dat hij de aanpak van Andrews zeker kon billijken en dat hij, als hij in Andrews’ schoenen had gedaan, precies hetzelfde zou hebben gedaan.

Wat ik deze week hoorde heeft me opnieuw gesterkt in mijn mening dat het verleden van de kerk niet moet worden geïdealiseerd. Zeker, het verleden van de kerk laat veel prachtige dingen zien, maar de spelers waren zonder uitzondering gewone mensen en we kunnen zowel van hun successen als van hun mislukkingen leren.

(Ik kijk uit naar het verschijnen van de biografie van Andrews die Gilbert Valentine heeft geschreven en die later dit jaar beschikbaar zal zijn).