Eye-piercings en tattoos

Ik kan me niet meer een wereld voorstellen zonder internet. Ik gebruik het constant bij het opzoeken van allerlei informatie. En ik gebruik het om o.a. deze blog te publiceren. Ik maak gebruik van het internet, zonder te begrijpen hoe het werkt, wie de regels vaststelt en van wie het internet eigenlijk is.

Maar de andere kant van het verhaal is dat er, naast de bruikbare en betrouwbare informatie ook een ontiegelijke hoeveelheid rommel op het internet staat. Af en toe ‘google’ ik mijn eigen naam, uit nieuwsgierigheid naar wat men zoal over mij en mijn activiteiten zegt en schrijft. Vaak vind ik uitspraken en beschuldigingen waarin ik mijzelf in de verste verte niet herken. En als ik de naam van onze kerk ‘google’, ontdek ik al snel dat er meer sites zijn die de Adventkerk aanvallen en allerlei onzin verspreiden dan die goede en betrouwbare informatie geven.

Het lijkt wel of het aantal internet sites dat gerund wordt door ultraconservatieve groepen adventisten, of door individuen die in die categorie thuishoren, dagelijks toeneemt. Een paar ervan bezoek ik van tijd tot tijd, uit nieuwsgierigheid naar wat er zoal aan de ultraconservatieve (en niet zo ultra-) kant van de kerk speelt. En paar weken geleden was ik terechtgekomen op een site met een discussieforum en las ik een nogal suggestieve vraag: ‘Zou iemand met een oog-piercing predikant kunnen zijn in de Adventkerk?’  Het was duidelijk dat het hier om een werkelijke situatie ging, namelijk een adventistische jeugdpredikant die een kleine ring door zijn wenkbrauw had bevestigd. Ik was zo onverstandig om te reageren met een tegenvraag: ‘Zorgt deze predikant voor goede preken?”

De discussie ging dagenlang verder, met tientallen reactie. Sommigen meenden dat mijn tegenvraag er helemaal niet toe deed. Het hebben van een oog-piercing maakte iemand immers bij voorbaat totaal ongeschikt om op de kansel te komen! Na enige tijd verschoof de discussie naar de kwestie van tattoos. ‘Kan iemand met een tattoo predikant zijn?’ Weer was ik dom genoeg om met een wedervraag te reageren. “Hoe zit dat dan als iemand al vóór zijn bekering een tattoo heeft laten zetten?” Er kwamen tientallen, meest onvriendelijk en zelfs beledigende, reacties. Iemand meende dat het uiteraard om een dieper liggende zaak ging, want de mensen om wie het ging waren natuurlijk duidelijk ‘homo’s’. En dat was uiteraard het finale antwoord op de vraag of deze mensen predikant zouden kunnen zijn.

Ik wil er geen onduidelijkheid over laten bestaan: ik houd niet van piercings of tattoos. En ik zal elke predikant aanraden er verre van te blijven. Dergelijke versierselen zouden al snel tot behoorlijke controverses leiden in de gemeente(n) van de betreffende voorganger. Maar ik werd pijnlijk getroffen door de harde woorden en bij het veroordelen van mensen louter op basis van hun uiterlijk. Wat we zelf ook mogen vinden van het esthetische aspect van dingen als piercings and tattoos, niemand geeft ons het recht om mensen op grond van hun uiterlijk te veroordelen. Het onverbiddelijke argument daarvoor is het feit dat God heel duidelijk heeft aangegeven dat hij mensen niet naar hun uiterlijk beoordeelt maar naar hun hart kijkt (1 Samuël 16:7). Een oordeel op basis van het uiterlijk van mensen, heeft al heel velen de kerk uitgejaagd!

Maar ik ergerde mij nog het meest aan de naadloze overgang van piercings en tattoos naar homoseksualiteit. Kennelijk vinden sommigen van degenen die op deze bewuste site actief zijn dat mensen met een ‘andere’ seksuele geaardheid zonder meer als principeloze personen moeten worden gezien. Van hen verwacht je nu eenmaal onchristelijk en afkeurenswaardig gedrag. Die houding openbaart hoe men denkt te mogen oordelen over een grote groep medemensen en laat een enorme onwetendheid en een jammerlijk vooroordeel zien. En helaas moet worden vastgesteld dat een dergelijke houding niet beperkt is tot de (ultra-) conservatieve rand van de kerk.

 

Vijfenzeventig

[Donderdag 7 september] Misschien is het wel onzinnig om je verjaardag te vieren. Want hoe is de dag waarop je verjaart anders dan de dag ervoor of de dag erna? Toch vinden de meesten van ons het niet leuk als een verjaardag totaal ongemerkt voorbij gaat en je helemaal niets van naaste familie of goede vrienden hoort. De tijd dat je bijzondere kaarten kreeg is goeddeels voorbij. Daarvoor in de plaats zijn  e-kaarten gekomen en, natuurlijk, vooral de Facebook groeten. Kijken op een verjaardagskalender is bij dat laatste niet meer nodig, want de Facebook computer waarschuwt je keurig wanneer je ‘vrienden’ jarig zijn. Vorig jaar werd ik door zo’n 150 ‘vrienden’ digitaal gefeliciteerd. Ik ben benieuwd hoeveel het er dit jaar zullen zijn. Op de een of andere manier is het toch wel leuk als mensen zich die moeite nemen.

Sommige verjaardagen worden als een soort mijlpaal ervaren. De achttiende en eenentwintigste zijn belangrijke momenten op weg naar de volwassenheid. En je hoort vaak dat mensen het toch wel als een soort mijlpaal beleven als ze dertig of veertig worden, en vooral als ze de vijftig bereiken. Wie vijftig is geworden kun je niet langer ‘jong’ noemen. De magische klank van vijfenzestig is wat verwaterd nu de AOW-leeftijd geleidelijk aan opschuift richting zevenenzestig. Morgen vier ik mijn vijfenzeventigste verjaardag. En dat beleef ik toch wel als een beetje bijzonder. Eigenlijk wel een mijlpaal.

Het is een bijzonder gevoel dat ik met mijn vijfenzeventig levensjaren al ouder ben dan de grootvader is geworden naar wie ik ben vernoemd.  En ik ben nu al een kwart eeuw ouder dan mijn vader werd. Ik vond mijn opa destijds , toen hij begin zeventig was, best wel oud.  Ik heb geen idee hoe jongeren mij bezien. Misschien vinden kinderen mij nu ook wel stokoud en antiek, ook al heb ik dat gevoel zelf bepaald niet.  Hoewel . . . tegenwoordig staat er af en toe iemand  in bus of trein voor me op  . . .  Wat moet ik daaruit opmaken?

Bij het bereiken van de 75-miljpaal overheerst dankbaarheid. Voor heel veel dingen ben ik dankbaar: ik geniet een redelijke gezondheid; Aafje en ik hebben al 52 jaar een goed huwelijk; we hebben twee fijne kinderen; ik kan nog druk bezig kunnen zijn met dingen die ik leuk en bevredigend vind.  Terugkijkend op mijn leven zie ik uiteraard ook dingen die ik–achteraf gezien– anders (en soms beter) had kunnen aanpakken. Maar het positieve overheerst.

Naast dankbaarheid is er ook wel verwondering.  Het viel niet te voorspellen wat er zou worden van dat jongetje dat in de oorlogsjaren in een arbeidersgezin in een volkswijk in Amsterdam werd geboren en dat op vijfjarige leeftijd verhuisde naar een dorp in Noord-Holland. Het was een klein wereldje, dat in de loop van 75 jaar tot een heel grote wereld is geworden, doordat ik werk kreeg dat me naar een kleine honderd landen bracht en mij de kans gaf om in verschillende werelddelen te wonen en te werken.

Ik dank alle mensen, dichtbij en veraf, die mij hebben gesteund en dingen mogelijk voor mij hebben gemaakt. Dank aan allen die mij als rolmodel hebben geïnspireerd en mij ook de kans hebben geboden hun leven aan te raken.

Dank bovenal aan de hemelse Vader die er steeds voor mij is geweest.

 

Taalspel

Deze week vloog ik voor het eerst met FlyBe, een middelgrote vliegmaatschappij die veel binnenlandse routes in de UK verzorgt en ook naar een aantal Europese bestemmingen vliegt. De vlucht was goedkoop en daarom besloot ik een FlyBe-ticket te boeken voor mijn bezoek van nog geen 36 uur aan Manchester. Daar zou ik (als coach) een groep studenten bezoeken die deelnemen aan de door de TED gesponsorde MA-cursus in Leadership die verzorgd wordt door Andrews University via Newbold College. Ik verwachtte een weinig enerverende trip, en de nieuwe Embraer 175, een toestel van Braziliaanse makelij dat bijna honderd passagiers kan vervoeren, was zo comfortabel als kleine vliegtuigen kunnen zijn. Het was niet de fout van FlyBe dat we op Schiphol als gevolg van de hevige regen een vertraging hadden van anderhalf uur en dat we vervolgens nog eens een half uur moesten wachten, omdat de ploeg die het toestel van de gate moest wegduwen inmiddels spoorloos was verdwenen.

Naast mij zat in stoel 19d een man van, naar ik schatte, een jaar of dertig en achter mij in 20c en 20d zaten twee mannen van zo tussen de veertig en vijftig. Het drietal werkte duidelijk voor hetzelfde bedrijf en was in een intense discussie verwikkeld tijdens het wachten en daarna tijdens de vlucht. Ik probeerde niet te luisteren en me op mijn nieuwste Grisham-boek te concentreren, maar was daarin niet geheel succesvol. Ik probeerde uit de flarden van het gesprek die ik opving te bepalen voor wat voor soort firma zij werkten. Het was duidelijk iets heel technisch en ze waren nu op weg naar Manchester om daar een bedrijf te bezoeken dat een of ander apparaat ontwikkelde waarvoor zij grote belangstelling hadden. Maar ik kon er niet achter komen waar ze het precies over hadden. Ze hadden net zo goed in het Russische of in het Chinees kunnen praten. Hun gesprek was doordrenkt van technische termen die voor hen heel gewoon schenen maar voor mij abakadabra waren. Daar zaten dus vier Nederlanders op een kluitje, die alle vier Nederlands als hun voertaal hadden, maar waarbij een van hen volledig van de communicatie was afgesloten.

Taalfilosofen spreken over het verschjijnsell ‘taalspel’, waarmee zij bedoelen dat een mensen met eenzelfde achtergrond en interesse aan woorden een bepaalde betekenis geven die alleen voor leden van die groep verstaanbaar is. Ik kreeg een demonstratie op kleine schaal van dat verschijnsel tijdens mijn vlucht naar Manchester. De drie techneuten behoorden tot een volksstam van technische specialisten die bezig waren met een ‘taalspel’. Bepaalde woorden hadden voor hen een heel duidelijke lading, terwijl ze voor mij een totaal mysterie bleven.

Wanneer wij als christenen over ons geloof praten en dus geloofs-taal bezigen, bevinden we ons in een soortgelijke situatie. We hebben dan ook te maken met een ‘taalspel’ waarbij grote groepen mensen alleen maar kunnen gissen waarover wij het hebben. Een heel grote categorie mensen om ons heen heeft geen idee wat we bedoelen met evangelisten en profeten, het boek Spreuken of de Openbaring, laat staan dat zij het verschil kennen tussen rechtvaardigmaking en heiligmaking of weten wat een genadeverbond is.

De communicatie tussen gelovigen die door de Bijbel geïnspireerde taal gebruiken en mensen die nog nooit een Bijbel hebben ingezien wordt alsmaar moeilijker en de situatie wordt nog veel ingewikkelder als we daarbij ook nog rekening moeten houden met begrippen die strikt aan een bepaalde kerkelijke richting gebonden zijn.

Bij de voorbereidingen voor een nieuw boek dat ik momenteel bezig ben te schrijven heb ik o.a. nadere studie gemaakt van het begrip ‘shaking’ (schudding). Het is een van de mysterieuze termen van het adventistische ‘taalspel’. Veel adventisten zullen je niet precies kunnen vertellen waar dit woord nu precies op duidt, laat staan dat niet-adventisten enig idee hebben waar men het over heeft of het over de ‘shaking’ gaat.

Overblijfsel, tijd van benauwdheid, genadetijd, geest der profeie, late regen–het zijn zo maar nog een paar termen die een volstrekt raadsel zijn voor mensen buiten de adventistische geloofsgemeenschap. En andere kerkgenootschappen en stromingen hebben ook allemaal hun eigen ‘taalspel’.

Terwijl ik na dacht over dit onderwerp als topic voor mijn blog van deze week, zag ik in mijn in-box een e-mail met nieuws van de Noord-Amerikaanse Divisie. Toevallig bevatte hun nieuwsbrief van deze week een artikel over een heel relevant aspect van elke poging om informatie over te dragen. Er moet steeds sprake zijn van een zorgvuldige strategie (zeker als het gaat om de sociale media) om de boodschap zo te verpakken dat deze geschikt is voor een heel gericht publiek.[1]  Daarbij moet de communicator het ‘taalspel’ beheersen van de mensen die hij wil bereiken, en begrippen en woorden kiezen die voor hun iets betekenen. Dit is een absolute voorwaarde om ervoor te zorgen dat de boodschap ‘overkomt’. Dat is natuurlijk niet gemakkelijk. Maar het moeilijkste is daarbij ongetwijfeld dat het van ons vergt dat we ons ‘geheiligd’ lingo zo getrouw mogelijk vertalen naar de taal van de geseculariseerde mens van de eenentwintigste eeuw die we willen ‘bereiken’. Een extra bonus is daarbij dat het ons dwingt nog eens goed na te denken over de eigenlijke betekenis van de begrippen die we vaak zo routinematig en gedachtenloos gebruiken.


[1]  See http://www.sdadata.org/blog/creating-a-persona-social-media-personas-101

 

 

Over gemeenten die (dreigen te) verdwijnen

Vorige week preekte ik in de universiteitsstad Umeå in het noorden van Zweden. In deze stad met zijn circa 75.000 inwoners komt elke week een kleine kern van Adventgelovigen samen, die tijdens het academisch jaar versterking krijgt van een groep (meest buitenlandse) studenten. Men vertelde mij dat dit de meest noordelijke Adventkerk is in Zweden. Maar toen ik dit op mijn Facebook pagina vermeldde, kreeg ik al snel het commentaar dat er ook een kleine groep adventisten is in Slussfors,  op zo’n 300 kilometer ten noordwesten van Umeå. En iemand vertelde mij vervolgens ook dat er een geïsoleerde adventist woont in Kiruna, de noordelijkste stad in Zweden. Wie echter naar de aanwezigheid van het adventisme ten noorden van Stockholm kijkt, kan niet aan de conclusie ontkomen dat er in de afgelopen jaren sprake was van een gesttage teruggang.

De vorige voorzitter van de adventistische wereldkerk, dr. Jan Paulsen, groeide als jongen op in het noorden van Noorwegen, waar zijn ouders lid waren van de Adventgemeente in Narvik, zo’n 200 kilometer boven de Poolcirkel. Deze gemeente werd enkele jaren geleden opgeheven en een aantal gemeenten in het noorden van Noorwegen trof hetzelfde lot.

Het is echter niet alleen in het noorden van Scandinavië dat het adventisme al enig tijd op zijn retour lijkt. In heel wat plaatsen in West-Europa (en elders in de westerse wereld), waar men niet de (vaak gemengde) zegeningen heeft ondervonden van de immigratie van leden uit de zich ontwikkelende landen, bevinden zich gemeenten die grote moeite hebben te overleven.

In Nederland hebben in de afgelopen kwart eeuw ook diverse gemeente hun deuren moeten sluiten, zoals bijvoorbeeld in Sneek, Veendam, Kampen, Den Helder, Ede, Goes, Hengelo. Een aantal gemeenten zijn samengevoegd, zoals bijvoorbeeld Maassluis en Schiedam, en Middelburg en Vlissingen. Andere gemeenten, zoals Haarlem en Enkhuizen, doen wanhopige pogingen te overleven. Gelukkig zijn er heel wat nieuwe ‘church plants’, waarvan sommige inmiddels gemeenten zijn gworden. En in de grote steden is het aantal kerkleden toegenomen, maar dat is te danken aan de komst van mensen van elders in de wereld, terwijl het aantal van  ‘van oorsprong Nederlandse’ leden gestaag is afgenomen.

Wat kunnen we doen om die trend om te buigen? Moeten we eenvoudigweg accepteren dat wat naar boven gaat ook weer naar beneden gaat? Moeten we ons erbij neerleggen dat ook wij niet immuun zijn voor de factoren die ervoor hebben gezorgd dat andere kerken hun ledental drastisch hebben zien dalen? Moeten we maar gelaten wachten op het moment dat het laatste kerklid in de noodlijdende kerken het licht uitdoet?

Ik weiger dat te geloven. En dat is niet alleen omdat ik zoveel van mijzelf in de Adventkerk heb geïnvesteerd. Het is omdat ik nog steeds geloof dat deze kerk de wereld om ons heen iets te zeggen heeft. Maar voorwaarde voor ‘succes’ is wel dat we beter worden in het ‘vertalen’ en communiceren van wat we willen zeggen, op een manier die duidelijk maakt dat onze ‘boodschap’ nog steeds relevant is voor onze tijd. En we moeten er beter in slagen te laten zien dat we een open gemeenschap zijn waarin iedereen welkom is–een groep van toegewijde christenen die ook iets wil betekenen voor de maatschappij om hen heen.

Ik geloof dat we al het mogelijke moeten doen om de kleine gemeenten die dreigen te verdwijnen te redden. Dat is misschien moeilijker in plaatsen in het noorden van Scandinavië, waar de afstanden tussen bevolkingscentra en ook tussen adventistische gemeenten gewoonlijk heel groot zijn, dan in Nederland met zijn betrekkelijk geringe afstanden. Soms is er al een kantelpunt als een gemeente er vijf tot tien actieve leden bijkrijgt. Kunnen wellicht ‘gezondere’ gemeenten in de omgeving van stervende gemeente de helpende hand toesteken? Willen zij een aantal van hun leden ertoe te bewegen om een aantal jaren van hun leven als adventist te investeren in pogingen een noodlijdende gemeente te redden? Kan onze nationale organisatie (de unie) misschien proactief zijn in het stimuleren van een dergelijk proces?

Veel kerkgroei-experts zullen zeggen dat het oppeppen van een verdwijnende gemeente veel moeilijker is dan het starten van een nieuw groep (‘church plant’). Dat moge waar zijn, maar het is ook waar dat het opgeven van onze adventistisch aanwezigheid in een bepaalde stad meestal permanent is. En dat moeten we niet laten gebeuren.

Boeken, en nog meer boeken

Bij de festiviteiten van bijna twee weken geleden rond de negentigste verjaardag van de Zweedse dirigent Herbert Blomstedt trof ik tussen de genodigden een aantal vrienden die ik geruime tijd niet had ontmoet. Een van hen was Per Bolling, een Zweedse predikant die o.a. een tijdlang directeur was van het uitgevershuis van de Zweedse Adventkerk en later voorzitter was van de Zweedse Unie. Hij vertaalde voor mij toen ik op zaterdagmorgen 5 augustus de preek hield.  Per heeft een aantal boeken geschreven en had een exemplaar van zijn laatste boek voor mij meegenomen. Nadat hij eerder een boek schreef over de brief van Paulus aan de Romeinen, gaat dit nieuwe boek over de brief aan de Galaten.[1] Per is een heldere denker en begaafd schrijver.

Sigve Tonstad was met zijn vrouw Serena uit zijn huidige woonplaats in Noorwegen naar het Zweedse Rimbo gekomen. Ook hij had een boek voor mij bij zich–toevallig eveneens over een brief van Paulus. Het is een commentaar op de Romeinenbrief vanuit ecologisch perspectief.[2]  Dat maakt dus wel nieuwsgierig. Door het boek bladerend en hier en daar een paar zinnen lezend, werd het me wel duidelijk dat je voor de ruim 400 bladzijden, met tamelijk kleine letters, wel even moet gaan zitten! Sigve en ik hebben groot wederzijds respect voor elkaar. Tijdens onze ontmoeting in Rimbo was hij heel lovend over mijn recente boek GAAN of BLIJVEN.  ‘Jij schrijft voor de leden van de kerk en wat je schrijft is heel belangrijk voor ze. Ik’, voegde hij eraan toe, ‘schrijf vooral namens de kerk en wil een adventistisch geluid laten horen dat met name voor een publiek buiten de kerk bestemd is.’ Zonder twijfel steekt Sigve, die zowel medicus als theoloog is, als academicus met kop en schouders boven mij uit. Ik beschouw hem als een van de knapste en meest creatieve theologen die er in de hedendaagse Adventkerk te vinden zijn.

Vanuit Rimbo kon ik ook nog een derde boek meenemen. Het is een boek waarin enkele tientallen vrienden van Herbert Blomstedt een hoofdstuk hebben geschreven en dat hem als ‘Festgabe’ was overhandigd.[3] Het was een eer om ook een kort hoofdstuk bij te dragen.

Maar wat het lezen tijdens onze vakantie betreft zijn deze boeken zijn nog niet aan de beurt. Voor de vier weken in Zweden heb ik uiteraard en stapeltje boeken meegenomen. En zoals gewoonlijk lees ik gelijktijdig iets voor pure ontspanning en iets ‘degelijks.’  In de eerste categorie valt het boek van de Zweedse misdaadschrijver Håkan Nesser. Ik lees het in het Zweeds, waardoor mijn leestempo iets langzamer is dan gewoonlijk. Het is opmerkelijk hoeveel goede detective boeken tegenwoordig uit Scandinavië komen. Het is mij nog steeds niet duidelijk waardoor dat zo is.

Het ‘degelijke’ boek dat ik nu bijna uit heb is  kort geleden bij Uitgeverij Boekencentrum verschenen en werd geschreven door Gijsbert van den Brink.  Omdat ik twee jaar geleden een dik boek over dogmatiek van hem en zijn VU-collega naar het Engels vertaalde, heb ik de schrijver tamelijk goed leren kennen en was ik uitgenodigd voor de presentatie van het boek, nu zo’n twee maanden geleden. Het boek heet: En de Aarde Bracht Voort: Christelijk Geloof en Evolutie. Een van de redenen waarom dit boek mij zo aantrok is het feit dat Prof. van den Brink afkomstig is uit de orthodoxe hoek van de Hervormde Kerk. In dat deel van het Nederlandse protestantisme staat men overwegend zeer kritisch ten opzichte van alles wat naar evolutie ruikt. Het wordt van den Brink dan ook door velen in die groepering niet in dank afgenomen dat hij in dit boek onderzoekt in hoeverre christelijk geloof en evolutie kunnen samengaan. Hij probeert aan te tonen dat er geen onoverkomelijke hobbels zijn om de hoofdzaken van het christelijk geloof overeind te houden en tegelijkertijd evolutie als vaststaand feit te accepteren.

Ik heb het boek met enorm veel interesse gelezen. Geleidelijk aan ben ik in de afgelopen jaren tot soortgelijke conclusies gekomen. Dat neemt niet weg dat van den Brink me niet in alle opzichten overtuigt.  Ik bewonder hem vanwege het feit dat hij het aandurft om deze thematiek zo uitgebreid en open te behandelen–ondanks het feit dat het hem veel kritiek oplevert. En daarnaast merk ik op dat het kennelijk in zijn kring mogelijk is om zaken die moeilijk liggen toch aan te snijden, zonder dat men geëxcommuniceerd of doodgezwegen wordt.

Het boek is een aanrader voor adventisten die vol vragen zitten over de officiële visie van de Adventkerk, waarin een letterlijke zesdaagse schepping in een ‘recent’  verleden als enige optie wordt aangereikt. Wat zou het geweldig zijn als adventistische theologen en wetenschappers ook binnen hun kerk vrijelijk over deze materie zouden kunnen discussiëren zonder repercussies te vrezen. En wat zou het fijn zijn als er aan de kerk gelieerde uitgeverijen zouden zijn waar ook degenen die, net als van den Brink, naar antwoorden zoeken en daarover schrijven, met hun manuscripten terecht kunnen. Ik geef de hoop niet op dat het ooit zover komt!



[1]  De Zweedse titel is: Frihet: en Liten Bok of Galatenbrevet (Uitgegeven door Skandinaviska Bokförlaget, 2017).

[2]  Letter to the Romans: Paul among the Ecologists. (Uitgegeven de serie: The Earth Bible Commentary, door Sheffield Phoenix Press, 2016).

[3]  Herbert Blomstedt: Nahe am Herzen der Schöpfung. De inhoud is deels in het Engels en deels in het Duits.