Yearly Archives: 2009

McDonalds in Louisiana

 

Een dertig kilometer ten noorden van Kopenhagen, langs de prachtige strandweg richting Helsingør, vind je het Louisiana Museum voor Moderne Kunst.  De naam heeft iets Amerikaans, maar dat zet je op het verkeerde been. De vorige eigenaar van het pand waarin het hoofdgebouw van het museum is gevestigd was drie keer getrouwd en elk van zijn vrouwen heette Louise. . .

 

Ik had ooit vaag van het museum gehoord, maar meer ook niet. Omdat we iets ten noorden van Kopenhagen logeerden en een groot stuk van de vrijdag beschikbaar hadden voor toerisme, hadden mijn vrouw en ik een paar mogelijke bestemmingen uitgezocht in de omgeving van ons hotel.  Louisiana bleek zo interessant dat er van andere bestemmingen niets is gekomen!

 

Naast de tentoonstelling over nieuwe vormen van architectuur die serieus rekening houden met ons milieu en met de vermindering van CO2-uitstoot, bleek vooral de andere tijdelijke tentoonstelling “The world is yours” fascinerend.  Hedendaagse kunstenaars uit enkele tientallen landen toonden verbluffend eigenzinnige, soms bizarre, vaak interactieve, maar stuk voor stuk intrigrerende werken.

 

Als ik iets dergelijk bezoek vraag ik me onmiddellijk af of ik iets zie dat ik kan gebruiken voor mijn jaarlijkse cursus over postmodernisme op Newbold. Dat was zeker hier het geval. Wat opviel was o.a. dat er geen sprake is van een bepaalde stijl onder deze generatie kunstenaars. Iedereen doet zijn eigen ding, gebruikt allerhande materialen en vaak is men er niet op uit iets blijvends te maken. Dikwijls worden de installaties na een tentoonstelling weer afgebroken.  Een aantal kunstenaars gebruikt nieuwe media, zoals video en geluidstechnieken. Het was verrassend te zien hoeveel techniek er in veel kunstwerken was verwerkt.  Allemaal dingen die je bij postmoderne kunst kunt verwachten. Maar als je één gemeenschappelijke factor zou willen aanwijzen dan is het toch wel het pessimisme dat je bijna in elke zaal tegemoetkwam. 

 

De meest fascinerende bijdrage was ingezonden door het Deens kunstenaarscollectief Superflex. Een perfect nagebouwd McDonalds restaurant, zonder bezoekers maar verder tot in elk details authentiek, loopt langzaam maar zeker vol water. Na enige tijd drijft een ontredderde Ronald McDonald, de clown, tussen het trieste fast-food afval en na verloop van bijna twintig minuten is het ikoon van de hedendaagse consumptie het onverbiddelijke slachtoffer geworden van de ecologische ramp die de mensheid te wachten staat.

 

Het bezoek aan het Louisiana Museum was een bonus bij ons lange weekend in Denemarken. Op vrijdagavond en zaterdag was ik de gast van de Adventgemeente in Naerum. In de afgelopen vijf weken waren in die gemeenten programma’s geweest waarvoor steeds een hoofdstuk uit mijn in het Deens vertaalde boek (Het Aventuur van je leven; Deense titel: En Opdagelsrejse i Tro) als basis diende.  Ik was uitgenodigd om als schrijver van het boek presentaties te houden die geent waren op de laatste twee hoofdstukken van het boek.

 

Het is laat zaterdagmiddag nu ik deze blog zit te schrijven. Morgen rijden we naar Jutland, waar ik op maandag vier presentaties heb op de studiebijeenkomst van de Deense adventistische predikanten. Het is een vervolg op een soortgelijke bijeenkomst vorig jaar. We hopen dieper in te gaan op de consequenties van de postmoderne Zeitgeist voor het pastoraat en de catechese, etc.  Ik verwacht stevige discussies, vooral bij het bespreken van een aantal case studies die ik voor de gelegenheid heb geschreven.

 

Het lijkt een redelijk vol programma, maar medelijden is niet nodig. Temeer daar vrienden ons voor vanavond hebben uitgenodigd voor een maaltijd in het (prima) restaurant van het voormalige Skodsborg, en andere vrienden in Kopenhagen ons morgenochtend te gast zullen hebben voor een brunch, voordat we over de bruggen die de eilanden tegenwoordig verbinden koers zetten naar Jutland.

Luxemburg

 

In Rollingen-Mersch, een klein plaatsje in het centrum van Luxemburg (ik bedoel het land, niet de stad met die naam) staat het kleine kerkje van de zevende-dags adventisten. Het is de enige Adventkerk in het ongeveer een half miljoen inwoners tellende groothertogdom.  De gemeente telt er zo’n zestig leden. Het is voor protestantse groeperingen haast onmogelijk zich een plaatje te veroveren en enige groei te realiseren in het hyperconservatieve katholieke landje. En dat geldt ook voor de adventisten.

 

Op zaterdag j.l. was ik de gastspreker in deze gemeente. Gezien het fysieke en vooral psychologische isolement van de gemeente is het voor de leden belangrijk dat ze zo af en toe signalen ontvangen dat de rest van de wereld beseft dat er ook adventisten in Luxemburg zijn. Het was duidelijk dat mijn komst op prijs werd gesteld en voor mijzelf was het ook een bijzondere ervaring.

 

Ik had het verzoek gekregen om in de middag een presentatie te verzorgen over het moeilijke onderwerp van de drie-eenheid. Dat is best een flinke uitdaging: hoe zeg je iets zinnigs over een dergelijk onderwerp zonder te verzanden in droge theologische formules? Hoe behandel je het thema op een manier dat de mensen die zijn komen luisteren er voor hun eigen leven als gelovige wat aan hebben?

 

Ook ’s morgens was de preek (op verzoek) nogal theologisch van opzet. Daarbij ging het om het wezen van samen kerk zijn. Wat is zo bijzonder aan de kerk dat het van groot belang is om er deel van uit te maken? Ik noemde zeven redenen waarom we niet zonder de kerk kunnen. 

 

Pas op de terugweg dacht ik eraan dat de gemeente Luxemburg zelf in feite een prachtige illustratie is van het unieke karakter van de kerk.  Er komen daar elke week zo’n zestig mensen samen: mannen, vrouwen en kinderen van alle leeftijden. Een minderheid is van Luxemburgse oorsprong. Zij spreken Frans of Duits, of het Luxemburgs dat sinds ruim 20 jaar als een officiële taal geldt.  De diensten zijn tweetalig—alles gebeurt zowel in het Duits als het Frans. Maar bij de Bijbelstudie is er ook een flinke groep die zich van het Portugees bedient. Daarnaast zijn er Russische, Roemeense en Bulgaarse leden en ook zijn er een paar leden uit verschillende Afrikaanse leden. Er zijn tenminste tien verschillende nationaliteiten vertegenwoordigd.

 

Wat hebben deze mensen met al hun verschillende culturele achtergronden gemeen? Ogenschijnlijk niets of heel weinig. Als ze samen in een bus zouden zitten zouden ze niet met elkaar praten en elkaar nauwelijks groeten. Waarom willen ze dan in hemelsnaam op zaterdag een flink deel van hun tijd bij elkaar zijn en doen ze zoveel moeite om met elkaar communiceren? Wat bindt hen op de een of andere manier zo sterk dat ze ondanks alle verschil het gevoel hebben bij elkaar te horen? Het antwoord is: dat is het geheim van de kerk. Terwijl ik in mijn preek iets probeerde te zeggen over het mysterie van de kerk, zat er een treffende illustratie van mijn woorden tegenover me!

 

Ik stelde mezelf de vraag: Als ik in Luxemburg zou wonen, zou ik dan ook wekelijks naar Rollingen-Mersch gaan? Eerlijk gezegd zou ik dat waarschijnlijk als een behoorlijke opgave ervaren, want deze gemeente is duidelijk theologisch heel behoudend en ik zou, denk ik, wel snel tegen wat meningen en gewoonten opbotsen. Ik stel prijs op wat meer ruimte. Maar ja, ik denk toch wel dat ze mij er wel regelmatig zouden zien: want ik zou de kerk—dat wonderlijke verschijnsel van samen kerk zijn met mensen van vaak heel diverse pluimage—niet graag willen missen.

 

Vroeger was het beter

 

In Leipzig zijn dezer dagen herdenkingen geweest van de demonstraties die zo’n twintig jaar geleden het proces inluidden dat tot de val van de Berlijnse Muur en het verdwijnen van de DDR leidde. Het laten samensmelten van de twee staten was, gezien het verschil in economische ontwikkeling en in maatschappelijke structuren, een enorme prestatie. Natuurlijk ging het niet zonder problemen en tegenslagen. En hoewel veel mensen in het Oosten het nu heel veel beter hebben dan destijds, wordt er door bepaalde groepen geklaagd dat het vroeger in de DDR veel beter was.  Er is bij velen een soort gevoel ontstaan dat aangeduid wordt met de term ‘ostalgie’.  Daarnaast is er een nieuwe generatie aan het opgroeien die maar nog nauwelijks iets van de historische omstandigheden van twintig jaar geleden weten. (Heel wat jongelui die in de voormalige DDR wonen denken dat ‘de muur’ ooit door de westerse geallieerden was gebouwd!)

 

Het is een bekend verschijnsel dat mensen, als ze op het heden letten, vooral de nare dingen en problemen zien, maar terugkijkend naar het verleden met nostalgie terugkijken op al die mooie, gezellige dingen van vroeger. Oudere mensen kunnen met weemoed praten over de tijd waarin het leven nog niet zo jachtig was. Dat was de tijd dat je je achterdeur nog niet op slot hoefde te doen uit vrees voor inbrekers en er nog postkantoren waren in elk dorp. Het was de tijd dat gezinnen samen gezellig mens-erger-je-niet en halma speelden in plaats van passief met een zak chips voor de tv met zijn banale vertier te hangen. En het is opmerkelijk dat jongeren vaak heel weinig van dat verleden weten en hoe vertekend hun beeld daarvan is.

 

Je ziet dat ook in de kerk. Veel mensen zijn ontevreden met de kerk van nu. Het is te vrijzinnig, te oppervlakkig. De normen en waarden zijn zoek. De oude waarheden worden niet meer gepredikt en de ijver voor zendingswerk is verdwenen. Vroeger was dat heel anders. Toen wist men wat men geloofde. Men had er wat voor over! Toen werden mensen die in de fout gingen meteen tot de orde geroepen. Toen werd er fatsoenlijk gepreekt en dwongen de predikanten respect af.  En vooral: toen werd ‘de leer’ zuiver verkondigd en was er eenduidigheid over wat de kerk geloofde.

 

Helaas lijden veel oudere kerkleden aan een selectief geheugen en is er bij veel jongeren een schrijnend gebrek aan kennis van hoe het verleden eruit zag. Enig speurwerk brengt je al snel tot de conclusie dat bij alle uiterlijke verschillen er een basale overeenkomst is tussen vroeger en nu. Nu zijn en goede en minder goede dingen in de kerk. Dat was vroeger ook zo. Nu wordt er over veel dingen verschillende gedacht en dat was vroeger ook al het geval. Vroeger waren er veel fijne, hartelijke mensen in de kerk, die hun geloof metterdaad uitleefden en dat is, goddank, nu nog steeds zo.

 

De reden is simpel: De kerk was, is en blijft tegelijkertijd een ‘gemeenschap van heiligen’ en een school voor zondaars. En dat komt omdat wij allemaal—om een woord van Luther the citeren—semper iustus et peccator zijn. Met die mooie Latijnse term bedoelde hij dat elk mens tegelijkertijd een zondaar is en iemand die door Gods genade gerechtvaardigd is. Dat resulteert er enerzijds in dat de kerk nooit volmaakt is of zal worden. Maar het betekent ook dat dit geen reden tot nostalgisch achteromkijken of pessimisme is!

 

Israeldag

 

In de wekelijkse bijbelstudie in de Adventkerken wereldwijd is dit kwartaal het boek Numeri aan de beurt. Het wordt een lastig kwartaal voor de discussieleiders. Hoe maak je dertien weken lang het boek Numeri actueel voor mensen van 2009?

 

Het eerste segment dat gisteren aan de orde was leverde in de groep waar ik aanwezig was ik meteen heel veel stof tot discussie (en tot verschil van mening) op. Ik was daar zelf een beetje schuld aan, want ik merkte op dat de getallen in het eerste hoofdstuk voor heel veel problemen zorgen. Bij de volkstelling die plaatsvond telde men ruim 600.000 mannen van boven de 20 jaar. Als je dan uitrekent hoeveel mannen en vrouwen en kinderen van alle leeftijden samen door de woestijn trokken, dan kom je al gauw op zo’n drie miljoen.  Een dergelijk aantal levert echter zoveel logistieke problemen op dat je schielijk op zoek gaat naar een andere interpretatie van de genoemde aantallen. Maar met die suggestie schiep ik alleen maar extra duisternis.

 

De vraag die (niet onverwacht) vrijwel meteen door een van de aanwezigen werd gesteld was: Hoe zit dat nu met het volk Israel waar het boek Numeri over gaat. Gelden Gods beloften van eertijds voor Israel nog steeds?  Nee, was het kordate antwoord van een deelnemer die goed geschoold was in de traditionele adventistische visie op Israel. Ja, was de even besliste reactie van de andere kant van de tafel: Gods beloften zijn immers betrouwbaar en voor eeuwig.

 

Ik hoop dat het onderwerp Israel eens uitgebreider aan de orde komt dan zo zijdelings wanneer een boek als Numeri behandeld wordt. Want er rijzen onder adventisten steeds meer vragen over de bijbelse status van Israel en de relatie van de christenen tot het joodse volk. Er zijn adventistische theologen van joodse afkomst die met verve beweren dat het volk waartoe zij behoren nog steeds in bepaalde opzichten “Gods volk’ is. Er zijn adventisten die de joodse feesten in ere zouden willen herstellen. Persoonlijk zie ik daar niets in en kan ik niet begrijpen hoe je, het Nieuwe Testament lezend, tot die conclusie zou kunnen komen.

Volgens mij gaat het, net als bij zoveel andere onderwerpen, vooral over de vraag: Hoe lees je de Bijbel? Zijn Gods beloften en zijn de profetieën voorwaardelijk of onvoorwaardelijk? De gangbare adventistische visie is dat ze voorwaardelijk zijn. Maar, zodra het over de apocalyptische gedeelten van Daniel en de Openbaring gaat, wordt die opvatting gewoonlijk weer snel losgelaten.

 

Stof tot studie in overvloed. Misschien wordt het tijd dat het onderwerp Israel eens grondig aandacht krijgt van de kerk in de breedte. Die gedachte werd versterkt toen ik vanmorgen ds. van de Veer in het EO programma ‘Nederland Zingt’ hoorde. Hij interviewde een Messiaanse jood in Jeruzalem. Dat onderwerp was gekozen omdat het vandaag in veel protestantse kerken Israel-dag is.  Dat brengt bij mij meteen nog een heel ander aspect naar boven: de grote verbondenheid van veel behoudende protestanten met de huidige Israëlische natie en de onkritische steun aan de onbegrijpelijk wrede wijze waarop de huidige natie Israel zich helaas vaak gedraagt. Al met al: het is de hoogste tijd dat de Adventkerk haar leden helpt tot een wat duidelijker, bijbels verantwoord, standpunt over Israel te komen. Ik hoop het nog mee te maken!

 

Een goed gevoel

 

Na een paar dagen Engeland ben ik klaar om weer naar Zeewolde af te reizen. Ik ga naar huis met een goed gevoel. Zo’n 1200 adventisten uit de omgeving van Londen zorgden ervoor dat elke stoel in de zaal van een gehuurde Pinksterkerk op zaterdagmorgen bezet was toen ik het podium beklom over te preken over de kerk van de toekomst.

 

Preken over een dergelijk thema heeft altijd zekere risico’s. Het is gemakkelijk om in gemeenplaatsen te blijven steken. Maar je kunt ook een deel van je gehoor ernstig verontrusten met ideeën die zij als gevaarlijk zien. Omdat ik niet in het eerste risico wilde vervallen, lukte het me niet het tweede geheel te ontwijken.

 

Voorin de zaal zat een jongeman wiens lichaamstaal niets te raden liet. Hij was dan ook direct na de preek bij de deur om me daar even duidelijk te maken dat dit ‘liberale’ geneuzel van mij door hem en vele anderen niet op prijs werd gesteld. Maar, als er al anderen waren die deze mening met hem deelden, dan lieten zij mij dat niet weten. Wel kwamen er in de loop van de dag verschillende mensen naar me toe, vooral ook na de workshop in de middag over “postmodernisme en de kerk,” om me te vertellen dat ik hen had geholpen sommige dingen beter te begrijpen.

 

Een jong stel kwam me na de workshop vertellen dat zij helemaal beantwoordden aan het profiel van de postmoderne mens dat ik had geschetst. Zij waren regelmatige bezoekers van de Adventkerk, maar gingen ’s zondags naar een andere kerk. Ze wisten nog niet waar ze zich het meeste thuis voelden. Mijn lezing had hen wel geholpen, zeiden zij, hun eigen zoekproces beter te begrijpen. Ik beloofde ze mijn boek Faith-Step by Step te sturen. Wie weet kan dat ze een stap verder helpen.

 

Een Ghanese broeder vertrouwde me toe dat hij tot dusverre altijd had gedacht dat hij zich verre van al dat postmoderne gedoe moest houden, omdat het alleen maar een gevaar is voor je geloofsleven. Maar misschien moest hij er zich toch wat meer in gaan verdiepen, want het leek wel, zei hij, dat ik het in mijn beschrijving van de postmoderne mens over zijn zoon had gehad. . . . Ja, het zou toch wel goed zijn als hij iets meer zou weten van hoe zijn zoon en zijn vrienden denken . . .

 

Een vrouw van, naar ik schat rond de veertig, haalde me in toen ik op weg was naar mijn huurauto op de parkeerplaats. Zij werkt voor de Keniaanse Unie, vertelde zij. Maar ze is af en toe een paar maanden in Engeland omdat ze bezig is met het schrijven van haar proefschrift voor de Universiteit van Londen. Dat raakt natuurlijk een snaar bij mij, want ik heb destijds ook mijn promotie daar gedaan. Zij wilde graag meer materiaal hebben over het onderwerp van de workshop want er was veel, zei ze, wat ze aan de universiteit zag en beleefde, maar wat ze niet echt begreep. Wat ik had gezegd had haar op een spoor gezet dat ze wat verder wilde volgen.

 

Al met al eindigde ik de dag, weliswaar tamelijk moe maar met een goed gevoel.

 

En dat goede gevoel kon op zondag niet meer stuk, toen ik langs binnenwegen, via het pitoreske Henley-on-Thames naar Oxford reed. Het was goed een uurtje op een terrasje in Henley te vertoeven, en route naar Oxford. Als het maar enigszins kan zorg ik ervoor dat een bezoek aan Engeland niet wordt afgesloten zonder een uurtje in een van de beste boekwinkels ter wereld door te brengen: Blackwell in Oxford. Ik heb me daar redelijk weten te bedwingen. Maar het goede gevoel werd er niet minder om.