Yearly Archives: 2013

Vera Korak Za

 

[Donderdag 12 september] Een paar dagen geleden kreeg ik een paperback in handen die ik nooit eerder had gezien. De titel kwam me niet direct bekend voor: Vera Korak Za: Kako najti Boga in Sebe. Bij nadere inspectie bleek het een vertaling te zijn in het Sloveens van mijn boek: Het Avontuur van je leven: Op zoek naar God en jezelf dat enkele jaren geleden o.a. in het Nederlands verscheen. Inmiddels is het boek vertaald in een tiental talen—en dus nu ook in het Sloveens. Het bleek al een jaar geleden van de pers te zijn gekomen, maar de kerk in Slovenië was nog niet eerder op het idee gekomen om dat aan de schrijver te laten weten (laat staan om toestemming te vragen) en hem een presentexemplaar te sturen! Zo gaat het helaas wel vaker in het adventistische uitgeverswereldje. Maar, zo heel erg is dat ook weer niet en eerlijk is eerlijk: de omslag van de Sloveense uitgave ziet er heel wat aantrekkelijker uit dan die van de Nederlandse of de Engelse editie.

Sprekend over het adventistische uitgeverswereldje: sinds zondagavond ben ik daar gedurende een paar dagen weer even in ondergedompeld. Namens de Nederlandse Adventkerk bezoek ik momenteel de tweejaarlijkse bijeenkomst van de mensen die in de verschillende landen van de Europese regio’s van de kerk bij het produceren en verspreiden van adventistische boeken en tijdschriften betrokken zijn. De vergadering vindt plaats in de faciliteiten van de theologische school van de Adventkerk in Belgrado (Servië). De studenten komen pas volgende week van hun zomervakantie terug en dus kunnen de ongeveer tachtig deelnemers aan deze conferentie voor een groot deel in de kamers van de studenten worden ondergebracht. Maar omdat er niet voor iedereen logeerruimte is, en omdat ik hier vroeger heel wat keertjes ben geweest en iets meer luxe toch wel prettig vind, besloot ik me als vrijwilliger aan te melden om in het nabijgelegen Best Western Hotel te logeren.

Het is interessant om weer eens in Belgrado te zijn. Ik kwam hier regelmatig in de tijd dat ik in het regionale kantoor van de kerk in Engeland werkte. Het was in de tijd van de Balkanoorlogen en de moeilijke periode daarna. Er is inmiddels wel het nodige veranderd in Belgrado, ook al zijn er nog wel wat ruïnes van de NAVO-bombardementen van 1999 te zien. Maar Servië is hard op weg een echt Europees land te worden. De somber geklede oudere vrouwen met hun onafscheidelijke zwarte hoofddoeken zijn goeddeels uit het straatbeeld van de stad verdwenen.

Woensdagmorgen werd ik om kwart over zeven bij mijn hotel opgehaald. Ik was gevraagd de morgenwijding te doen voor de staf van het kerkelijk kantoor elders in de stad. Ik ontmoette daar tot mijn genoegen ds. Djorge Trajkovski, die onlangs werd gekozen tot voorzitter van de kerk in Servië, Macedonië, Bosnië, Kosovo en Montenegro. Toen ik hem in 1995 leerde kennen was hij de voorzitter van de kerk in de kort daarvoor van Servië afgescheiden Republiek Macedonië. Ik bracht talloze bezoeken aan onze ca. 500 leden tellende kerk in dit kleine land, waar we destijds tot overmaat van ramp aan een kerkscheuring het hoofd moesten bieden.

De meeste van de problemen van de jaren negentig vormen nu nog slechts een nare herinnering. De Adventkerk in Servië met haar ongeveer 10.000 leden is een dynamische organisatie. Ons bezoek van dinsdagmiddag aan Euro Dream—het nieuwe uitgevers- en mediacentrum van de kerk op een afstand van zo’n dertig kilometer van het stadscentrum—is daarvan misschien het beste voorbeeld. In een moderne fabriekshal zijn enkele tientallen employees in twee- of drie ploegendienst (afhankelijk van de drukte) bezig met het vervaardigen van adventistische producten. Daarbij moet wel gezegd worden dat men ook commerciële opdrachten aanneemt en boeken en tijdschriften voor de kerk in andere landen vervaardigt. Maar het feit dat men tenminste 25 nieuwe titels per jaar in de Servische taal laat verschijnen is bepaald indrukwekkend!

Vrijdagmorgen hoop ik tijdig terug te vliegen naar Amsterdam. Na een paar dagen thuis ga ik, ditmaal samen met mijn vrouw, naar het adventistische opleidingsinstituut in Florence (Italië) om daar een intensieve cursus te geven over ‘de leerstelling van de kerk’.  Ik heb er zin in. Er zijn ergere dingen dan een weekje in Florence!

 

Adventisten, Jehovah’s getuigen en mormonen

 

Dat er in Nederland meer mormonen en meer Jehovah’s getuigen zijn dan zevendedagsadventisten wist ik wel. Maar dat het verschil zo aanzienlijk is verbaasde me.  Ik kwam die informatie deze week tegen in het nieuwste nummer van het tijdschrift Spectrum—het onafhankelijke nieuws- en opinieblad dat door een adventistische organisatie in de VS elk kwartaal wordt uitgegeven.  Drie experts vergelijken in een doorwrocht artikel[1] een aantal aspecten van de drie belangrijke godsdienstige stromingen die in de negentiende eeuw in Noord-Amerika zijn ontstaan, en die zich sindsdien over de aarde hebben verspreid.

Ik heb uit het artikel heel wat opgestoken. Van die drie bewegingen zijn de adventisten met ca. 17 miljoen gedoopte leden de grootste. Volgens de statistieken van de Heiligen der Laatste Dagen (zoals de mormonen officieel heten) heeft de mormoonse kerk bijna 14 miljoen leden en het Wachttoren Genootschap geeft een ledental van 7,3 miljoen op. Die getallen zijn niet zonder meer met elkaar te vergelijken, aangezien de Jehovah’s getuigen alleen actieve ‘verkondigers’ tellen, terwijl de mormonen de lidmaten die afdwalen niet schrappen en ook jongeren uit mormoonse gezinnen, die nog geen keuze voor het mormoonse geloof hebben gemaakt, meerekenen. Adventisten tellen alleen gedoopte leden en in principe worden degenen die de kerk verlaten niet langer meegeteld. Maar ook de adventistische ledenregistratie is verre van volmaakt. Toch geven de getallen wel een goede richtlijn.

De verspreiding van de drie groeperingen over de wereld is nogal verschillend. Van de mormonen woont bijna de helft in de VS. Verder hebben ze redelijk veel succes gehad in Zuid-Amerika, maar weinig in Azië en Afrika. De Jehovah’s getuigen zijn wat egaler over de wereld verspreid, maar hebben, opmerkelijk genoeg, in Europa relatief veel leden (ca. 1,6 miljoen). Slechts ca. 7 percent van de adventisten woont in Noord-Amerika. Ze zijn relatief talrijk in Zuid- en Midden-Amerika, Afrika en enkele delen van Azië.

Het verbaasde mij enigszins te lezen dat in Europa van de drie bewegingen de adventisten tot dusverre het minste succes hebben gehad.  Dat geldt ook voor Nederland.  Volgens de gegevens die de schrijvers van het artikel hebben verzameld zijn er in Nederland bijna 9.000 mormonen, bijna 30.000 Jehovah’s getuigen en slechts rond 5.000 adventisten.

Hoe komt het, dat adventisten zo achtergebleven zijn?  Ik kan me nauwelijks voorstellen dat de theologie van de adventisten zoveel meer weerstand oproept bij mensen die open staan voor een verandering van geloofsrichting dan de ‘leer’ van zowel de mormonen als de Jehovah’s getuigen.

Hoe valt het succes van de mormonen te verklaren? Hun theologie is, mijns inziens, op tal van punten nogal bizar. Ik voerde eens een gesprek over mijn geloof met een mevrouw die op een gegeven ogenblik zei: ‘Ik ben pas mormoonse geworden. Als u eerder was geweest dan de mormoonse zendelingen, was ik misschien lid van uw kerk geworden. Ik was in de eerste plaats op zoek naar een warme kerk, waar de mensen aardig tegen me zijn.’  De mormonen staan algemeen bekend om de hartelijke manier waarop zij mensen in hun midden opnemen en voor de vele sociale activiteiten die de onderlinge band versterken.

De mormonen gaan ook erg zuinig om met hun contacten. Als je, waar dan ook ter wereld, in een mormoons centrum komt zal men trachten te achterhalen wie je bent en waar je woont. En vervolgens kun je ervan op aan dat heel snel na je thuiskomst een mormoonse zendeling op je stoep staat.

En waar komt het succes van de Jehovah’s getuigen vandaan? Jaren geleden had ik eens een discussie met dr. Anne van der Meiden. Hij promoveerde ooit op een proefschrift over de wijze waarop de Jehovah’s getuigen hun leden ‘winnen’.  Ik vroeg hem wat volgens hem voor adventisten de beste evangelisatiestrategie zou zijn. Hij antwoordde me dat adventisten een probleem hebben, omdat zij niet zonder meer tegen de mensen durven zeggen: ‘Je gaat verloren als je geen adventist wordt.’  Want, als je uiteindelijk toch wel door de Heer wordt geaccepteerd, waarom zou de dan de moeilijke omweg via het adventisme maken? Jehovah’s Getuigen zijn op dat punt veel duidelijker. Wie de Wachtoren-Waarheid gehoord heeft, heeft maar weinig kans op eeuwig leven als hij/zij die boodschap afwijst.

Het lijkt me dat adventisten wellicht meer kunnen leren van de mormonen dan van de Jehovah’s getuigen.  Niet wat hun theologie betreft, want wat heldere theologie betreft hebben adventisten gelukkig wel wat beters in huis. Maar zuinig omgaan met alle contacten en ervoor zorgen dat elke Adventgemeente een goede plek is om te toeven, zijn absolute prioriteiten.  En op beide punten valt er op veel plaatsen nog heel wat te verbeteren.



[1]  Ronald Lawson, Ryan T. Cragun, Fritz Guy, ‘Mormons, Adventists, and Jehovah’s Witnesses: Three “American Originals” and How They’ve Grown’, Spectrum, zomer 2013, blz. 59-73.

Jonge Advent Heraut, juli 1967

 

Ik ben niet goed in het opruimen van mijn studeerkamer, ook al neem ik me dat veelvuldig voor. Steeds weer vormen zich torentjes met boeken en paperassen om me heen. Wanneer ik op reis ben, zonder dat mijn vrouw met me meegaat, neemt zij soms de kans waar om wat orde te scheppen. Ze is voorzichtig om niet al te veel te veranderen op mijn bureau, want ze weet dat ik dat niet prettig vind. Maar de stapeltjes met mappen die hier en daar op de grond zijn terechtgekomen krijgen soms een andere plek en er wordt weer eens flink gestofzuigd. Soms komen daarbij plotseling onverwachte dingen tevoorschijn.

Bij de laatste opruimactie bleek zich tussen een paar mappen met papieren het julinummer van de Jonge Advent Heraut van 1967 te bevinden. Het keurig in zwart/wit gedrukte tijdschrift, van 24 bladzijden op A5 formaat, was geheel gewijd aan het Jeugdcongres van dat jaar.

Destijds, nu ruim 45 jaar geleden, was er ook al een jaarlijks congres voor de Advent Jeugd. Het werd altijd in Utrecht gehouden. De congressen die ik me herinner vonden eerst plaats in het gebouw ‘Kunsten en Wetenschappen’ op de Mariaplaats, en later in het (tijdelijke) ‘Tivoli’ aan het Lepelenburg. Eerst kwam ik als jeugdlid, daarna had ik vaak een aandeel in het programma.

In 1967 was ds. K.C. van Oossanen de jeugdleider van de Nederlandse Unie. Hij werd terzijde gestaan door twee andere jeugdleiders (van de twee ‘conferenties’ die toen nog bestonden): ds. H.J. Smit en ds. P. Van Drongelen. Ik was hulppredikant (zoals dat destijds heette) in Friesland, gestationeerd in Sneek, maar werd allengs meer betrokken bij jeugdactiviteiten. Kort daarop zou ik naar het onderwijscentrum ‘Oud Zandbergen’ verhuizen.

De Jonge Advent Heraut stond onder redactie van K.C. van Oossanen. Alleen een kleine groep van ingewijden noemden hem ‘Karel’. Dat voorrecht zou geleidelijk aan ook mijn deel worden. Dit was echter nog de tijd van de achternamen!  Het eerste artikel in de letterbrij van dit nummer, van maar liefst 11 bladzijden, gaf een beschrijving van het congres. Het was geschreven door ‘een bezoeker’. Ik heb in de loop jaar jaren voldoende pennenvruchten van K.C. van Oossanen onder ogen gehad om met enige stelligheid te kunnen beweren dat deze ondertekening een pseudoniem van de hoofdredacteur was.

Het tweede artikel (van acht bladzijden dichtbedrukte tekst) was de letterlijke weergave van de preek die dr. B.B. Beach op zaterdagmorgen hield. Deze was toentertijd de verantwoordelijke voor de onderwijsportefeuille in de ‘divisie’ waartoe de Nederlandse Adventkerk behoorde.  R. Bruinsma—want zelfs een 25-jarige hulppredikant werd niet bij zijn voornaam genoemd—was de vertaler. Dat blijkt ook uit een paginagrote foto waarop dr. Beach met zijn karakteristieke wijsvinger de toehoorders vermaant, met mijzelf naast hem.  Beiden zijn wij in de loop der jaren aanzienlijk in omvang toegenomen. Het deed me, ook na 45 jaar, nog steeds goed in het artikel van de ‘bezoeker’ te lezen dat ‘br. R. Bruinsma voor een excellente vertaling zorgdroeg.’ Mijn ijdelheid zij mij  vergeven.

Ik heb de preek nog eens doorgelezen. Hij is een beetje lang voor een jeugdig gehoor en een tikkeltje te vormelijk (de jeugdleden werden aangesproken met ‘u’), maar afgezien daarvan zou je hem vandaag nog zo kunnen houden.

In de manier van communiceren is in de afgelopen 45 jaar echter wel het nodige veranderd. Wie zou nu nog een tijdschrift voor jongeren uitgeven met de snorkende titel Jonge Advent Heraut? Veel jongeren zouden misschien niet eens weten wat een ‘heraut’ precies is? Wie zou nu een blad willen uitgeven in zwart/wit, met 24 pagina’s van bijna uitsluitend tekst in kleine lettertjes en met  een hoofdartikel van ongeveer 6.000 woorden?  Natuurlijk wist ik wel dat de manier van communiceren van nu niet meer dezelfde is als die van 45 jaar geleden. Maar deze onverwachte archeologische vondst in mijn studeerkamer benadrukte hoe enorm groot de communicatiekloof is tussen destijds en nu.  (PS: Wie weet wat er nog eens tevoorschijn komt als ik mijn kamer echt ga opruimen?)

 

Vrede

 

Ik ben nooit in militaire dienst geweest. De Nederlandse wet bood mij destijds de gelegenheid om vrijstelling aan te vragen, omdat ik een opleiding koos ‘voor een geestelijk ambt.’ Ik heb dus eigenlijk gemakkelijk praten als ik zeg dat ik altijd tegen deelname aan een oorlog, of zelfs tegen het dragen van wapens, ben geweest. Toen ik zo rond de twintig was werd in de meeste Europese landen, waar men militaire dienstplicht kende, van adventistische jongens verwacht dat zij ‘dienst’ weigerden of, op zijn minst, gewetensbezwaar tegen het dragen van wapens aantekenden of voor (een langere) ‘vervangende dienstplicht’ kozen.

In de Verenigde Staten begon het tij te keren in de jaren 1960/1970 en werd het steeds ‘normaler’ voor adventistische jonge mannen om zonder bezwaren hun militaire dienstplicht te vervullen, of, toen de dienstplicht niet meer bestond, als vrijwilliger voor een carrière in het leger te kiezen. De houding ten aanzien van deelname aan het leger veranderde dramatisch snel. Ik herinner me hoe geschokt ik was toen ik kort na de eerste Irak-oorlog in Florida naar een Adventkerk ging en er getuige van was hoe enkele zojuist teruggekeerde soldaten als helden in een speciale dienst werden gehuldigd.

Ik snap wel dat het heel lastig is om vol te houden dat het hanteren van geweld onder alle omstandigheden laakbaar is. Soms moet geweld wel met geweld worden beantwoord. En dan zijn er mensen nodig die dat op een zo verantwoord mogelijke manier willen doen. Ik besef dat ik er ook van profiteer dat de politie desnoods met geweld misdadigers oppakt en zo nodig de agressie van bepaalde mensen stopt.

Maar ik heb nog steeds een gruwelijke afkeer van alles wat op oorlog lijkt. En ik kan met de beste wil van de wereld niet begrijpen dat het in sommige landen wel heel erg gemakkelijk is om een vuurwapen te bemachtigen. Ik vind het totaal onbegrijpelijk dat sommige van mijn geloofsgenoten een tegenovergestelde mening hebben en het oude ‘niet-strijden’-standpunt helemaal achter zich hebben gelaten. Die afschuw van oorlogsgeweld kwam in alle hevigheid gisteren weer bij mij boven toen ik beelden zag van de rijen lichamen van slachtoffers in Damascus van wat vermoedelijk een gifgasaanval was van het Syrische leger. Hoe is het mogelijk dat mensen elkaar zoiets aandoen?  Helaas is Syrië niet de enige plek op onze aardbol waar wapengekletter wordt gehoord.

Het deed me echter goed gisteren ook een ander bericht onder ogen te krijgen. Ik kreeg een e-mail met de mededeling dat er een vernieuwde website is van wat je de adventistische vredesbeweging zou kunnen noemen: http://www.adventistpeace.org. De organisatie achter de website heer Adventist Peace Fellowship. Terwijl ik gisteren in de snelle (van internet voorziene) trein zat, op weg van Sundsvall naar het Arlanda-vliegveld bij Stockholm, om vandaar weer naar huis te vliegen, heb ik geruime tijd op die site doorgebracht. Ik was aangenaam verrast door wat ik daar tegenkwam. Het vredesgeluid vanuit adventistische kring klinkt gelukkig toch duidelijker dan ik vreesde.  Ik raad al mijn lezers aan deze site eens goed te bekijken en er wellicht de inspiratie op te doen om ook actiever met de vredesproblematiek bezig te zijn.

Er zijn heel wat dingen in ons kerkelijk verleden die ik niet graag zie terugkomen. Maar ik zou het toejuichen als we onze anti-geweld en anti-oorlog traditie van het begin van onze beweging weer nieuw leven zouden kunnen inblazen. Geweld en strijd zal deel blijven uitmaken van onze onvolmaakte wereld. Maar mensen die zich volgelingen van Christus, de Vredevorst, noemen, hebben de roeping om vredestichters te zijn. Waar en hoe ze dat ook maar kunnen.

 

De hemel

 

Ik ben halverwege in het boek van Hans Buddingh over De Geschiedenis van Suriname. Het zijn ruim 500 bladzijden, maar het verveelt geen moment.  Ik heb Suriname slechts drie maal bezocht en al lezend bekruipt me het verlangen om er nog eens naar toe te gaan, maar om dan ook wat verder in de binnenlanden door te dringen dan destijds, toen ik hoofdzakelijk in Paramaribo en de kuststrook bleef.  Natuurlijk heeft het boek veel aandacht voor de slavernij.  Op blz. 125 staat een klein zinnetje waar ik deze week steeds weer aan moest denken. De slaven werden vaak heel slecht behandeld en velen overleefden hun straffen niet. Maar volgens sommige berichten waren ze niet bang voor de dood, want ze geloofden in een hiernamaals waar ze door blanken zouden worden bediend!

Als je slaafs onderworpen bent aan de luimen van blanke meesters ligt het voor de hand dat je ultieme verlangen is dat eens de rollen omgedraaid zullen zijn. Dat zou een paradijselijke toestand zijn!

Thuis heb ik een interessant boek: The History of Heaven, waarin de schrijver een massa voorbeelden geeft van hoe het beeld dat mensen van de hemel hebben altijd heel sterk bepaald werd (en wordt) door historische en culturele omstandigheden. (Ik kan het boek er nu even niet bijpakken, want ik ben opnieuw een tweetal weekjes in Zweden om in het huis van mijn zoon te klussen.)

Voor islamstrijders, die zich tijdens hun inzet voor het ware geloof veel moeten ontzeggen, is de paradijselijke vergoeding voor al hun lijden dat zij straks, na hun dood, kunnen beschikken over een flink aantal aantrekkelijke maagden.

Voor de oudtestamentische profeet Jesaja was er geen betere toekomst denkbaar dan de tijd dat men van de vruchten kan genieten van de wijngaard die men zelf heeft geplant en het huis dat men voor zichzelf heeft kunnen bouwen. De hemel was dus de plaats waar je niet langer hard moet werken terwijl een ander er de vruchten van plukt!

Voor veel christenen is de hemel de plaats waar ze direct na de dood als onsterfelijke zielen voortleven, in afwachting van de opstanding van hun lichaam. Ik heb dat altijd een heel mistig verhaal gevonden. Waarom heb je nog een lichaam nodig als je ziel toch al bij de Heer jubelt?

Als ik me een beeld van de hemel probeer te maken denk ik altijd onwillekeurig aan het prachtige strand, zo’n vijftien kilometer buiten Abidjan, de hoofdstad van Ivoorkust, waar we ooit ruim vier jaar woonden. Vaak gingen we op zondag naar het palmenstrand. Maar als je er wat verder over nadenkt . . . Voor ons was het onbezorgd genieten, maar of het ook zo leuk was voor de vrouwen die met grote bakken ananassen op hun hoofd langs de (goeddeels blanke) badgasten liepen om hun waar te slijten en zo nog een paar centen te verdienen . . .

Voor veel bijbellezers geven de laatste twee hoofdstukken van het boek Openbaring een stuk houvast. Daar lezen we over het nieuwe Jeruzalem met zijn straten van goud en zijn paarlen poorten. Als ik eerlijk ben zegt me dat niet zo veel. Maar ja, het is ongetwijfeld een beeld dat mensen zo’n 2.000 jaar geleden moet hebben aangesproken: een ommuurde stad waar het absoluut veilig zal zijn.  Ik word niet blij als ik lees dat er geen zee meer zal zijn. Maar voor mensen die bang waren voor het woeste water was dat een enorme geruststelling.  Het paradijs was voor de lezers in de eerste eeuw een toestand waarin alle angsten voor dingen die het bestaan bedreig zijn weggenomen.

Het probleem met alle menselijke ideeën over de hemel is dat het menselijke voorstellingen zijn. Dat kan ook niet anders. We hebben alleen menselijke beelden tot onze beschikking om over de eeuwigheid te kunnen dromen. Maar we moeten wel beseffen dat eeuwigheid, en alles wat daarmee te maken heeft, categorieën zijn die bij God horen. En daarom schieten onze ideeën per definitie tekort.  Voor Surinaamse ex-slaven geldt: Door blanken worden bediend mag een ultiem genot lijken, maar het wordt uiteindelijk nog veel beter. En hoe moeilijk ik me dat ook kan voorstellen, de eeuwigheid wordt nog een heel stuk aangenamer dan het strand bij Abidjan.  En dan ga ik er voorlopig toch maar vanuit dat de mededeling dat er geen zee meer zal zijn een symbolische betekenis heeft.