Yearly Archives: 2019

BIDDEN OF IJDEL GEBRUIK VAN GODS NAAM?

Mijn best gelezen blog ooit was mijn commentaar van 12 juli 2015 op de stemming tijdens de Generale Conferentie in San Antonio over de inzegening van vrouwelijke predikanten. Het lijkt erop dat mijn blog van vorige week mijn op een na meest gelezen blog is geworden. Kennelijk is—-in elk geval bij de meerderheid van de groep die mijn blogs leest—-het verlenen van gelijke rechten aan mannen en vrouwen in de Adventkerk nog steeds een ‘hot issue.’
De meeste reacties die ik heb ontvangen waren van medestanders ten aanzien van de inzegening van vrouwelijke predikanten. Maar er waren ook reacties van mensen die weliswaar in principe aan vrouwen gelijke rechten willen geven, maar toch ook vinden dat beslissingen van een Generale Conferentiecongres moeten worden geëerbiedigd. Een vaak terugkomend argument is: Er is voorafgaand aan de beslissingen in San Antonio intens gebeden om Gods leiding en dan moeten we toch aannemen dat de uiteindelijke beslissing Gods wil vertegenwoordigt?!

Ja, was het maar zo simpel! In de unies waarin men zich, naar de mening van de topleiding van de kerk, schuldig heeft gemaakt aan verzet tegen de kerkelijke regels is namelijk ook intens gebeden voordat men tot een besluit kwam dat afwijkt van de door de Generale Conferentie uitgezette lijn. Hadden die gebeden minder waarde? Luisterde God naar de gebeden die in San Antonio werden opgezonden, maar niet naar de gebeden van de kerkbestuurders in Noorwegen of van de vertegenwoordigers van de kerk in de Pacific Union?

Het is een vraag die mij dikwijls heeft beziggehouden. Hoe besluit God welke gebeden hij wel of niet zal verhoren? We komen dat probleem in de meest basale vorm tegen als mensen bidden om een bepaald soort weer. De toerist bidt om een droge dag met een aangename temperatuur, terwijl de boer in diezelfde streek God smeekt om eindelijk weer eens regen te sturen. Hoe moet God daarmee omgaan? Welk gebed zal hij verhoren? Ernstiger wordt het als in een oorlog beide strijdende partijen om Gods hulp en zegen vragen. En in een kerkgemeenschap ontstaat een penibele situatie als verschillende partijen God vragen om hun standpunt te laten zegevieren, omdat hun visie op de ‘waarheid’ berust.

Zou het kunnen dat we dikwijls het gebed op een verkeerde manier gebruiken? Is het Gods bedoeling dat we hem komen vragen om een bepaald weertype? Zeker, een almachtige God kan in bijzondere omstandigheden het weer naar zijn goddelijke hand zetten. Maar wat voor weer het wordt is normaliter een kwestie van processen in de natuur die volgens bepaalde wetmatigheden verlopen en die bovendien (volgens de meeste deskundigen) door menselijk gedrag kunnen worden beïnvloed. Op zijn minst moeten we, lijkt mij, terughoudend zijn in ons bidden om een bepaald soort weer. En het wordt, op zijn zachtst gezegd, heel bedenkelijk als we God bidden om wapens te zegenen. Dan wordt bidden in feite tot vloeken, want dan koppelen we de heilige naam van God aan dingen waarmee hij niet geassocieerd mag worden.

Maar wat is dan de rol van gebed in kerkelijke beraadslagingen? Helaas zien we maar al te vaak dat het gebed op een manipulatieve manier wordt ingezet, bijvoorbeeld wanneer onmiddellijk vóór een cruciale stemming iemand gevraagd wordt te bidden en die persoon in zijn gebed duidelijk laat doorschemeren wat de beste beslissing is. Mogen we God vragen om met zijn Geest aanwezig te zijn en ons te inspireren bij onze discussies en besluitvorming? Ja, maar er zijn wel een paar caveats. Of Gods Geest aanwezig is en leiding geeft hangt niet in de eerste plaats af van God. Hij is altijd bij ons, maar of tijdens een bijeenkomst mensen effectief kan aanraken is afhankelijk van de mensen die bijeen zijn. Bidden om de leiding van Gods Geest ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid om de onderwerpen die ter discussie staan grondig te bestuderen. Het ontslaat ons ook niet van de verplichting om ons terdege theologisch te informeren en om studie te maken van elkaars cultuur en achtergrond, zodat we elkaar beter kunnen begrijpen. Het houdt onverlet dat we goed naar andere standpunten luisteren. En dat we, als het op stemmen aankomt, ons niet laten sturen door vooroordelen, politieke overwegingen, of externe pressie. Als aan dat soort voorwaarden wordt voldaan kan Gods Geest werkzaam worden. Zo niet, dan wordt bidden om Gods aanwezigheid en zijn leiding zinloos en in feite een ijdel gebruik van zijn naam, dus een soort vloeken. (Zou het kunnen dat we hiervan een voorbeeld zagen tijdens de laatste jaarvergadering van het wereldbestuur van de Adventkerk?)

U bent gewaarschuwd!

Ik vroeg mijzelf af: Zal ik nog iets schrijven over de tragedie die afgelopen dinsdagmiddag plaatsvond in het hoofdkantoor van de Adventkerk in Silver Spring in de VS? Is er inmiddels al niet meer dan genoeg hierover gezegd op de sociale media? En inderdaad, misschien is alles wat gezegd kan worden nu wel zo’n beetje gezegd. Dit is echter zo’n treurige gebeurtenis, die me zo dwarszit, dat ik niet helemaal stil kan blijven. Van nature ben ik tamelijk optimistisch en hoopvol, maar nu bekroop me een gevoel van wanhoop. Waar gaat het met mijn kerk naar toe? Waar loopt dit op uit? En hoeveel kerkleden zullen ook nu weer besluiten dat het genoeg is geweest en dat ze een ander geestelijk dak boven hun hoofd moeten zoeken.

Sommigen hebben als commentaar gegeven dat het allemaal nog beroerder had kunnen uitpakken. Het systeem van de disciplinaire commissies (“non-compliance committees”), dat vorig jaar met veel moeite door de jaarvergadering (“Annual Council”) werd gedrukt, is tot dusverre een dode letter gebleven. De General Conferentie president heeft zich er uitgebreid over beklaagd dat overal ter wereld de bedoeling van deze commissies totaal verkeerd is uitgelegd. Op dinsdagmiddag deed hij zijn best om het belang van deze commissies te verkleinen. Ze zouden alleen maar een adviserende rol hebben. Maar de hoogste leiding van de kerk (hoewel het onduidelijk is hoeveel van de mensen op het hoofdkantoor het met de president eens zijn) wilde toch de kwestie van de ongehoorzaamheid inzake het inzegenen van vrouwen niet zomaar laten passeren. Er moest iets gedaan worden om de leiders van de zes unies in de VS en Europa, die verantwoordelijk worden gehouden voor het feit dat hun unies zich niet aan de regels hebben gehouden, aan de schandpaal te nagelen en te straffen. En dus stemde een meerderheid van het wereldbestuur in met het voorstel om de voorzitters van de Noorse, Deense, Zweedse en Noord-Duitse unies, zowel als de voorzitters van de Pacific Union en de Columbia Union in de VS, een officiële waarschuwing te geven.

Wat betekent het feitelijk dat deze mannen een waarschuwing hebben gekegen? Eigenlijk niet zo erg veel. De leiders van de Generale Conferentie hebben niet zoveel instrumenten o. deze zes mannen in het gareel te dwingen. Alleen de afgevaardigden naar een congres in hun unie kunnen hen hun ambt ontnemen. Maar dat zal niet snel gebeuren, want het zijn alle zes leiders die door hun achterban enorm worden gewaardeerd. Zij zullen deze waarschuwing beschouwen als een ereteken.

Nadenkend over de gebeurtenissen van afgelopen dinsdag heb ik nog wel een paar vragen:
1. Waarom gingen maar een paar leiders van de Generale Conferentie en divisies naar de microfoon om tegen de gang van zaken te protesteren? Uit persoonlijke contacten met een flink aantal van hen weet ik dat er in het hoofdkantoor bij velen een flinke aversie bestaat tegen de anti-vrouwen-inzegening strategie. Waarom kunnen zij niet de moed opbrengen om hun mening te geven? Zijn ze misschien bang voor hun baan?
2. Waarom was de voorzitter van de Nederlandse Unie niet bij de groep die een waarschuwing ontving? De Nederlandse Unie zette een aantal jaren geleden de eerste stappen op weg naar volledige gelijkheid tussen mannelijke en vrouwelijke predikanten, maar kreeg daarna watervrees en maakte principes ondergeschikt aan politiek.
3. Is de tijd niet gekomen dat andere unies in de VS, Europa en Australië gaan doen wat ze in feite allang graag hadden willen doen: kiezen voor gerechtigheid voor hun vrouwelijke predikanten, in overeenstemming met nr. 14 van de Fundamentele Geloofspunten (waarin de nadruk wordt gelegd op de volledige gelijkheid van alle mensen, dus ook tussen mannen en vrouwen)?

Kijkend naar de live stream van de vergadering van afgelopen dinsdagmiddag, vond ik het jammer dat ik met emeritaat ben en niet langer aan het besluitvormingsproces in de kerk kan deelnemen en in het bestuur mijn mening kan geven. In retrospect vraag ik me vaak af of Jan Paulsen, de vorige Generale Conferentievoorzitter, niet meer had kunnen doen om het inzegenen van vrouwen geaccepteerd te krijgen. En ik vraag me dan ook af of ik zelf moedig genoeg was, toen ik een van de bestuurders was van de Trans-Europese Divisie en vervolgens van de Nederlandse Unie, en of ik niet meer had kunnen doen om gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de kerk in ons deel van de wereld te bevorderen. Maar gedane zaken nemen geen keer. Het enige wat ik nu kan (en zal) doen is support bieden aan de leiders die een ‘waarschuwing’ hebben gekregen en anderen aan te moedigen om ook het risico te lopen dat zij in de toekomst een dergelijke waarschuwing ontvangen.

Er wordt niet van ons verwacht dat we God begrijpen, maar dat we hem aanbidden

De laatste jaren is binnen de Adventkerk het verzet tegen de leerstelling van de Drie-eenheid geleidelijk aan sterk toegenomen. Het duurde betrekkelijk lang totdat het dogma van de drieënige God volledig werd onderschreven door adventistische theologen en kerkleiders. Het invloedrijke boek Seventh-day Adventists Answer Questions on Doctrine (1957) liet er bij de lezer geen twijfel over bestaan dat Adventisten het nu helemaal eens waren met de meeste vertegenwoordigers van het traditionele Christendom, dat God in wezen één is, maar bestaat in drie Personen.

Waarom voelen steeds meer adventisten zich ongemakkelijk ten aanzien van dit cruciale leerstuk dat ook volmondig wordt onderschreven in de Fundamentele Geloofspunten van hun kerk? Er zijn, volgens mij, een aantal factoren: (1) Er wordt de laatste jaren voortdurend aangedrongen op en zo letterlijk mogelijk lezen van de Bijbel (‘plain reading’), en daarbij is er weinig aandacht voor onderliggende theologische denkbeelden. (2) Veel leden denken dat de Adventkerk sterk is afgeweken van de standpunten van de ‘pioniers’. Een aantal voormannen (!) van het eerste uur geloofden niet in de leer van de Drie-eenheid. Reden genoeg, vinden velen, om daarom zeer sceptisch te staan t.a.v. dit dogma. (3) Velen gaan ervan uit dat de Drie-eenheid een rooms-katholieke uitvinding is, en dat is het ultieme teken dat het niet deugt! (Er bestond echter al een ruime mate van consensus over het dogma van de Drie-eenheid lang voor er sprake was van een Rooms-Katholieke Kerk!)

Al redelijk vroeg tijdens mijn verdere theologische studie werd van mij verwacht dat ik zou lezen wat de befaamde theoloog Karl Barth over de Drie-eenheid had geschreven. Het lezen van Barth is nogal een uitdaging en ik herinner mij dat ik met nauwelijks twee bladzijden per uur daarin vorderde. Maar het was de moeite waard en heeft mij sindsdien steeds richting gegeven in mijn denken over dit gecompliceerde onderwerp. Toch had ik ook toen al geconcludeerd dat het woord ‘Drie-eenheid’ een term is die wij mensen gebruiken om te verwijzen naar iets dat in feite in menselijke taal niet te vatten is. Echter, op de een of andere manier delen God de Vader (een mensenwoord) en God de Zoon (opnieuw een mensenwoord) en de Geest (nog een mensenwoord) in oneindige goddelijke macht, en zijn zij ‘in wezen’ één, hoewel zij van elkaar te onderscheiden zijn. ‘Drie-eenheid is daarvoor het beste woord dat we konden bedenken. Elke discussie over God moet daarom uitmonden in de slotsom dat alles wat we over hem zeggen niet meer is dan een armzalige menselijke poging om iets uit te leggen wat per definitie ons begripsvermogen ver te boven gaat. Daarom moeten we ons uiteindelijk buigen voor het goddelijke mysterie. Maar er wordt dan ook niet van ons verwacht dat we God begrijpen, maar dat we hem aanbidden als Degene die ons maakte, ons in leven houdt en ons redt.

Deze overtuiging dat elke analyse van wie en wat God is uiteindelijk op niets uitloopt werd deze afgelopen week versterkt bij het lezen van het boek: The Doctrine of GOD: Introducing the Big Questions, geschreven door John C. Peckham, een van de prominente theologen aan Andrews University (T&T Clark, 2020). Het is een uitermate informatief boek dat ik van harte aanbeveel aan iedereen die theologische interesse heeft. Voor wie niet theologische geschoold is, is het misschien wat zware kost, maar het is de inspanning zeker waard. Peckham houdt zich niet alleen bezig met vragen rond de leer van de Drie-eenheid, maar gaat ook op een reeks andere vragen in. Als God onveranderlijk is, zoals de meeste theologen in het verleden beweerden, betekent dat dan dat God geen relatie met ons kan aangaan en geen emoties kan hebben of van mening kan veranderen? Want op de mens reageren houdt immers toch een mate van verandering bij God in? Een ander groot probleem is de relatie tussen God en de tijd. Als God eeuwig is, kan hij dan ervaren hoe de tijd zich voortbeweegt en heeft God een verleden, en een toekomst? Weet God alles? Zo ja, is dat niet in tegenspraak met het principe van de vrije wil? Als God alles weet, lijkt dat te impliceren dat alles wat we doen al door God zo gestuurd is. En, om nog een ander probleem te noemen: Als God toestaat dat er kwaad in de wereld is, maakt hem dat dan ook niet op de een of andere manier medeverantwoordelijk voor het bestaan en het voortbestaan van het kwaad?

Deze en allerlei andere vragen die in het boek aan bod komen zijn de moeite van het overdenken waard. Bij onze studie van deze vraagstukken zullen we onvermijdelijk tot de conclusie komen dat het christelijke denken over God sterk beïnvloed is door de Griekse filosofie en dat dit nogal eens botst met het beeld dat de Bijbel van God geeft. Het lezen van Peckhams boek versterkt mij in mijn overtuiging dat mijn denken over God altijd slechts een armzalige menselijke poging blijft om het Ondoorgrondelijke te doorgronden. Misschien is de beste definitie die ooit van God werd gegeven wel de definitie van Anselmus van Canterbury (11e eeuw): God is ‘iets waarboven niets groters gedacht kan worden.’

Daarom herhaal ik wat ik hierboven al zei: Er wordt niet van ons verwacht dat we God begrijpen, maar dat we hem aanbidden als Degene die ons maakte, ons in leven houdt en ons redt.

Deugen de meeste mensen?

Veel (vooral oudere) Nederlanders met een kerkelijke achtergrond hebben ‘catechisatie’ gehad aan de hand van de eeuwenoude Heidelbergse Catechismus. In vraag- en antwoordvorm worden de catechisanten gedurende 52 zondagen op de hoogte gebracht van de belangrijkste leerstellingen van het protestantse geloof in Calvinistische verpakking. In vraag acht van de derde zondag wordt gesteld dat de mens van nature ‘verdorven’ is en ‘ganselijk onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad.’ Natuurlijk, de wijst op de mogelijkheid dat de mens uit zijn zonde gered wordt, maar de catechisant krijgt toch wel een heel donker mensbeeld voorgeschoteld.

Een heel andere toon wordt aangeslagen door de titel van een recent boek van Rutger Bregman (1988), een jonge Nederlandse historicus en opiniemaker, die een deel van zijn opleiding heeft genoten in de Verenigde Staten. Het boek heet: De meeste mensen deugen. Het staat deze week op nummer één bij de afdeling non-fictie van de bestseller lijst. Op basis van de nieuwste inzichten uit de psychologie, de economie, de biologie en de archeologie concludeert Bregman dat de meeste mensen op onze aardbol niet slecht zijn maar best wel deugen. Ik heb het boek nog niet gelezen, maar heb het intussen wel besteld, want ik ben erg nieuwsgierig naar Bregman’s argumenten.

Welke van beide standpunten klopt? Wie op de Bijbel afgaat kan niet om het begrip ‘zonde’ heen en moet aannemen dat we allemaal tekortschieten als we ons leven langs de goddelijke meetlat leggen. Maar het beeld dat de Heidelbergse Catechismus neerzet en dan nog steeds in veel ‘zware’ kerken wordt onderstreept is op zijn minst eenzijdig. Want ondanks al onze tekortkomingen zijn we wel dragers van Gods beeld en mogen we onszelf ook ‘kinderen van God’ noemen (1 Johannes 3:1).

Maar tegelijkertijd voel ik me toch aangetrokken door de ‘statement’ van Rutger Bregman dat de meeste mensen deugen. Soms krijg ik heel nare gevoelens als ik met bepaalde kerkleden in contact kom en krijg ik kippenvel bij de ideeën die ik hier en daar hoor verkondigen. En helaas is dit geen zeldzaamheid. Maar als ik er even over nadenk kan ik niet anders dan concluderen dat de meeste mensen in de kerk wel ‘deugen’. Of om het anders te zeggen: Er zijn inderdaad vervelende mensen in de kerk die je het liefst zou ontlopen, maar de meeste mensen zijn aardig en ‘deugen’. Misschien is hier ook het Pareto-principe wel van toepassing. Dit principe is afkomstig van de Italiaanse wiskundige en econoom Pareto. Pareto zag dat 20% van de Italianen 80% van alle rijkdom van hun land bezitten. Maar de 20/80 regel blijkt op allerlei gebieden op te gaan. Bij de meeste bedrijven zorgen 20% van de artikelen voor 80% van de totale omzet en zorgen 20% van de klanten voor 80% van de klachten. Het blijkt ook dat 80% van de smart-phone eigenaren slechts 20% van de mogelijkheden van hun apparaat benut en dat 20% van de You-tube filmpjes voor 80% van de bezoekersaantallen zorgt. Het aantal andere voorbeelden van het Pareto-principe zijn legio.

Predikanten en geestelijke verzorgers weten dat ook in hun werk het Pareto-principe geldt. Een relatief klein percentage van de kerkleden zorgt voor een onevenredig hoog deel van de problemen en klachten waarmee zij te maken krijgen. En misschien ontmoet ik het Pareto-principe in de kerkleden waarmee ik niet zo goed door één deur kan (misschien zo’n 20 procent?). Om die groep kan ik me soms zo druk om maken (of zelfs aan ergeren) dat ik gemakkelijk vergeet dat ‘de meeste” van mijn medegelovigen (zeker 80 procent) best wel ‘deugen’.

Geestelijke burn out

Een paar weken geleden luisterde ik in de auto naar een interview met de Belgische psychologe Elke Geraerts. Het ging onder andere over hoe we onze hersens beter zouden kunnen gebruiken en hoe we het nodige kunnen doen om een gevreesde burn-out te voorkomen. Daarbij kwam ook een boek ter sprake dat zij over dat onderwerp had geschreven. Het gebeurt nogal eens dat ik, als ik een dergelijk programma beluister, me voorneem het boek dat genoemd werd te bestellen, maar thuisgekomen helaas de naam van de auteur en de exacte titel van het boek vergeten ben. Dat was dit keer niet het geval en bol.com zorgde ervoor dat het boek twee dagen later keurig bij mij werd afgeleverd. Intussen heb ik het grootste deel van het boek gelezen. Het valt me enigszins tegen, want ik had gedacht dat zij wat een aantal zaken betreft wat meer in de diepte zou gaan! Toch heb ik geen spijt van mijn aankoop en zijn er gedeeltes die mij beslist aanspreken. En het gaf mij zeker ook meer inzicht in sommige aspecten van burn-out.

Volgens mevrouw Geraerts kunnen wij onze mentale veerkracht versterken door een goede mentale discipline. Daarbij noemt zij o.a. het uitzien naar een ‘uitgestelde beloning’ en het belang van een sterke intrinsieke motivatie. Het ligt in onze menselijke aard dat we voor onze inspanningen willen worden beloond, niet alleen op korte termijn maar ook op de langere termijn. Waar we ons mee bezig houden moet niet alleen in onze onmiddellijke behoeften voorzien, maar moet uiteindelijk ook uitmonden in iets dat de moeite waard is om geruime tijd naar uit te kijken. Tegelijkertijd moeten we ook gemotiveerd worden door ‘intrinsieke motivatie’–het besef dat wat we doen de moeite waard is om gedaan te worden en dat we daarin voldoening vinden.

Lezend in het boek Mentaal Kapitaal (Uitgeverij Lannoo, 21015) van Elke Geraerts vroeg ik me af of haar betoog ook betekenis zou kunnen hebben voor ons geloofsleven. Bestaat er ook zoiets als een geestelijke burn-out? Is de toestand van mensen die het helemaal niet meer zien zitten wat geloof en kerk betreft, omdat ze teveel onbeantwoorde vragen hebben en te vaak teleurgesteld werden, vergelijkbaar met fysiek en mentaal ‘opgebrand’ zijn? Is voor velen het geloof geworden tot een verzameling lege woorden waarmee ze niets meer kunnen aanvangen en nemen veel mensen afscheid van de kerk, omdat wat er in de kerk gebeurt en gezegd wordt niet meer relevant lijkt? Kan het zijn dat dit in veel gevallen tot een diepe geestelijke depressie leidt? Zou het kunnen zijn, dat in veel gevallen de belofte van een ‘uitgestelde beloning’ niet meer aanspreekt en de intrinsieke motivatie om bij de kerk te blijven is verdwenen? Met een zware geestelijke burn-out tot gevolg?

In het afgelopen jaar heb ik me heel intensief beziggehouden met de ‘uitgestelde beloning’ die gelovigen in het vooruitzicht is gesteld. Ik heb onlangs een boek geschreven over dood, opstanding en eeuwig leven. De Engelse editie is inmiddels in Engeland verschenen bij Uitgeverij Stanborough Press (I HAVE A FUTURE: CHRIST’S RESURRECTION AND MINE) en de Nederlandse editie is momenteel in voorbereiding. Het bezig zijn met deze thematiek dwong mij om mijzelf een aantal indringende vragen te stellen. Word ik in mijn geloofsleven nog steeds gemotiveerd door het uitzicht op leven hierna? Hoe kan ik er zeker van zijn dat die nieuwe wereld waarover de Bijbel schrijft uiteindelijk geen vroom luchtkasteel zal blijken te zijn? Het diep over die vragen nadenken heeft mij een flink stuk helderheid gegeven en heeft mij geholpen om naar die ‘uitgestelde beloning’ te blijven uitzien.

Daarbij mag het punt van de intrinsieke motivatie niet worden vergeten. Willen we het geloof vasthouden en bij een geloofsgemeenschap blijven horen, omdat dit extra inhoud geeft aan ons leven hier en nu? Geloof is immers niet alleen gericht op wat na dit leven komt, maar ook op ons huidige bestaan. Ik denk daarbij aan de woorden van Christus in Johannes 10:10 dat hij de Bron van het echte leven is en dat hij dat leven aan ons wil geven ‘in al zijn volheid.’ Geloof geeft op een wonderbaarlijke manier een grote toegevoegde waarde aan ons bestaan. Dat steeds voor ogen te houden helpt ons om een geestelijke burn-out te voorkomen.