Leven met Zoom

De crisis als gevolg van de Corona-pandemie zou er heel anders uitzien als we niet de de communicatiemiddelen hadden waarover we de laatste twintig jaar de beschikking hebben gekregen. We kunnen nu moeiteloos, en vrijwel kosteloos, communiceren met familie, vrienden en zakenrelaties dichtbij en aan de andere kant van de wereld. Messenger, Facetime, What’sApp en andere computerdiensten maken het niet alleen mogelijk dat we onze gesprekspartners horen, maar dat we hen ook kunnen zien. Programma’s zoals Skype, Teams, en vooral ZOOM worden momenteel continu gebruikt door onderwijsinstellingen om on-line lessen te geven. Teambesprekingen en grote en kleine vergaderingen, en zelfs congressen en muzikale evenementen worden vaak op heel creatieve manier on-line gehouden. En dan zijn er de kerkdiensten, die nu al maandenlang nauwelijks fysiek kunnen plaatsvinden maar die voor miljoenen mensen wereldwijd on-line heel betekenisvol zijn.

De vorige week was voor mij een echte ZOOM-week. Ik begon vorige week zaterdagavond met een Zoom-presentatie van 2 uur voor de Roy Branson Legacy Sabbathschool in Loma Linda (10.30 Californië-tijd en 19.30 Nederlandse tijd). Op maandagmorgen om 6.30 (mijn tijd) maakte vanuit Australië de redacteur van het tijdschrift Signs of the Times via ZOOM verbinding met mij om mij te interviewen voor hun wekelijkse podcast. Van maandag tot en met vrijdag was ik elke dag een paar uur met de Friedensau Universiteit in Duitsland via Zoom verbonden om colleges te geven aan een groep studenten. Op dinsdagavond was er een Zoom vergadering met Andrews University en een groep studenten die een MA-cursus in leiderschap volgen, waarbij ik betrokken ben. Op zaterdagmorgen zond de Adventgemeente in Friedensau de preek uit die ik hen eerder in de week had toegezonden, nadat ik die zelf op mijn studeerkamer had opgenomen. En vervolgens was er ’s avonds weer een interactieve Zoom-verbinding met Californië. De huidige week ziet er ongeveer hetzelfde uit.

Het is fantastisch dat we over deze technologie beschikken en dat die zo gemakkelijk te hanteren is dat zelfs een volstrekt atechnisch individu als ik ermee overweg kan. Maar ik mis het directe contact met de mensen. En op de een of andere manier vraagt het leiden van, en deelnemen aan, Zoom-evenementen heel veel extra energie. Volgens experts komt dat vooral, omdat je bij deze manier van tegen een beeldscherm praten en online contact hebben een belangrijke component mist, namelijk het oogcontact met je gesprekspartners. Dat schijnt in je hersenen wat verwarring te geven en dat maakt dat een paar Zoom-uurtjes je zo kunnen uitputten.
Maar toch . . . je zou kunnen zeggen dat de Zoom-techniek net op tijd is gekomen. Pas zo’n acht jaar geleden werd dit computerplatform gelanceerd en nu is het in deze Corona-tijd niet meer weg te denken!

Het ziet er overigens niet naar uit dat nu de technologische vooruitgang stopt. Een paar dagen geleden zag ik een item op de televisie over de Facebook plannen om Virtual Reality (VR) deel te maken van de Facebook mogelijkheden. Terwijl nu de speciale brillen die je nodig hebt om een VR ervaring te hebben nog enkele duizenden euro’s kosten, zal Facebook er binnenkort een op de markt brengen die “slechts” een paar honderd euro kost. Met de grootscheepse invoering van die techniek kan het online lesgeven en vergaderen en kunnen allerlei andere online activiteiten een totaal nieuwe dimensie krijgen. Je kunt dan echt aan wat je ziet en hoort deelnemen en die activiteit een actieve rol spelen. Maar nu al waarschuwen allerlei instanties voor de prijs die we moeten betalen voor deze “vooruitgang”. De organisaties die deze diensten aanbieden zijn er voortdurend op uit om meer van ons te weten te komen—-wat we doen, waar we ons bevinden, waarin we geïnteresseerd zijn, etc. Want die informatie kan verhandeld worden en is veel geld waard. De vraag die daarbij steeds dringender wordt is of we dat inderdaad willen of toch maar beter kunnen afwijzen. Daarover zal nog veel discussie worden gevoerd.

Intussen zijn we echter dankbaar voor wat de digitale technologie in dit Coronatijdperk voor ons mogelijk maakt.

De NBV21 – weer een nieuwe Bijbelvertaling

Medio oktober volgend jaar zal er een nieuwe Nederlandse vertaling van de Bijbel zijn. Het is een revisie van de vertaling van 2004. Er is door een groep deskundigen jarenlang hard aan gewerkt en er worden niet minder dan 12.000 wijzigingen aangebracht. Vaak gaat het slechts om komma’s of om de woordvolgorde in een zin. In een aantal gevallen worden woorden die geleidelijk aan ouderwets zijn geworden vervangen door meer eigentijdse synoniemen. De kennis van de brontalen blijft intussen ook niet stilstaan en daardoor worden nu in een aantal gevallen andere vertaalkeuzes gemaakt dan twintig jaar geleden.

Je kunt je afvragen of het verstandig is om nu alweer met een nieuwe versie van de Bijbel te komen. Heel wat lezers zijn nog maar nauwelijks aan de vertaling van 2004 gewend. Anderen hebben pas kortelings de Bijbel in Gewone Taal ontdekt. En nu alweer een nieuwe Nederlandse vertaling! Deze gaat de NBV21 heten, want het is de bedoeling dat we daar nu een groot deel van deze eeuw mee vooruit kunnen.

Het meest controversiële aspect van de nieuwe vertaling begint zich al af te tekenen. Dat betreft het opnieuw invoeren van hoofdletters voor de persoonlijke voornaamwoorden die verwijzen naar God, Jezus en de heilige Geest (de zgn. “eerbiedskapitalen”) en het handhaven van de term HEER als verwijzing naar de Godsnaam. Velen hadden liever een aanduiding gezien als bijvoorbeeld De Ene, zoals ook in de Naardense Bijbel het geval is. Bovendien laait door deze nieuwe vertaling de discussie weer op over de vraag of je “hij” en “zijn” moet gebruiken als je het over God hebt. Dat versterkt toch immers het traditionele patriarchale beeld van God! En God is toch geen man?

We stuiten hier op een onoplosbaar probleem. Nee, God is geen man. Maar God is ook geen vrouw. Zowel de man als de vrouw werden volgens het Genesisverhaal “naar het beeld van God” gemaakt. Betekent dat dan misschien dat God zowel vrouwelijke als mannelijke trekken heeft? De meesten van ons voelen wel aan dat we met dat soort speculaties op de verkeerde weg zitten. Toen Jezus mens werd koos hij ervoor om een mannelijke mens te worden. Maar is hij in zijn verheerlijkte staat, na zijn opstanding en hemelvaart, nog steeds mannelijk? En hoe is het met de heilige Geest. Bij sommige kerkvaders was er de gedachte dat Gods Geest eerder vrouwelijk dan mannelijk is.

De Bijbel spreekt meestal over God in mannelijke termen, maar niet altijd. In het boek Job wordt van God gezegd dat Hij de wereld baarde en in het bijbelboek Jesaja schildert God zichzelf af als moeder (Jesaja 66:13). Jezus vergelijkt zijn Vader in Lucas 15 met een vrouw die zoekt naar een verborgen munt. En in Matteüs 23:37 gebruikt Jezus voor zichzelf de vrouwelijke metafoor van een kip die haar kuikens beschermt.

De problematiek van de geslachtelijke aanduidingen voor God laat treffend zien dat onze beperkte menselijke taal altijd tekortschiet als we iets over de Almachtige willen zeggen. Het is uiteraard moeilijk om met de traditie te breken om met mannelijke woorden en beelden over God te spreken. Maar als we ”hij” (al dan niet met een hoofdletter) of “zijn” zeggen moeten we dat eigenlijk meteen in onze gedachten corrigeren en onszelf eraan herinneren dat we God tekort doen, want hij is geen ‘hij”. Dit dilemma betreft al ons theologisch woordgebruik. We zoeken naar woorden die iets moeten uitdrukken van wat nooit in menselijke taak adequaat kan worden gezegd. En dat geldt eveneens voor de leerstellingen die we construeren met onze menselijke taal. Zodra we een mooie formule hebben gesmeed moeten we een flinke step terugnemen en beseffen dat onze taalkundige weergave van het Onzegbare altijd “werk in uitvoering” blijft. Het blijft een tasten in het duister. Want God is groter dan onze taal kan bevatten. Dat was de uitdaging voor alle bijbelschrijvers en het blijft de uitdaging voor elke bijbelvertaler en voor ons, ongeacht welke bijbel vertaling wij gebruiken.

Verkiezingen

Ik zet deze blog on-line op het moment dat de presidentsverkiezing in de Verenigde Staten nog onbeslist is. De President heeft inmiddels de overwinning geclaimd, maar het tellen van de stemmen is nog niet voltooid en Joe Biden heeft een reële kans om de 46e president van Amerika te worden. Het ziet er echter naar uit dat er nog een lang juridisch gevecht zal volgen en ik wil met het posten van mijn wekelijkse blog niet wachten tot ik zeker weet of het Biden of Trump is geworden. Wie mijn blogs regelmatig heeft gevolgd weet dat mijn sympathie zeker niet aan de kant van de huidige president ligt. Maar ik probeer er tegenover Amerikaanse vrienden niet al te veel over te zeggen, want gezien de extreme politieke polarisatie in de VS kunnen vriendschappen gemakkelijk blijvende averij oplopen door te intense politieke discussies.

Als Europeaan kijk ik met een heel kritische blik naar het Amerikaanse verkiezingssysteem. Daarbij denk ik dan in de eerste plaats aan de gigantische bedragen die een presidentskandidaat moet verzamelen om überhaupt aan de strijd te kunnen deelnemen. Maar vooral ook het systeem van de kiesmannen die uiteindelijk de president kiezen, ook al heeft de bevolking in meerderheid wellicht een andere keuze gemaakt, is, dunkt mij (en de meeste van mijn landgenoten), niet van deze tijd en ook niet erg democratisch. Ik blijf de uitzendingen van CNN en andere nationale en internationale zenders nauwlettend volgen om geen belangrijk aspect van de verkiezingsstrijd te missen, en intussen blijf ik hopen dat er een nieuwe bewoner komt in het Witte Huis.

Ongemerkt komt ook de datum van de Nederlandse parlementsverkiezingen dichterbij. Het Amerikaanse systeem heeft de Nederlandse overheid—in deze Corona-tijd—ertoe geïnspireerd om niet alleen op 17 maart naar de stembus te gaan, maar het stemmen over drie dagen uit te smeren en ook het stemmen per post voor oudere mensen gemakkelijker te maken. De meeste politieke partijen hebben nu hun ontwerpprogramma geschreven en hun kandidatenlijst vastgesteld. Ik heb mijn keuze nog niet bepaald, maar ben zeker van plan om vooral mijn christelijk principes de doorslag te laten geven, en dat zal er denkelijk toe leiden dat ik bij de Christen Unie of een van de linkse partijen uitkom. Daaraan zal ik nog wel eens een blog wijden.

Het Nederlandse systeem is niet volmaakt. De versplintering van het politieke landschap zou er, mijns inziens, mee gediend zijn als er een flinke kiesdrempel zou worden ingebouwd. Bovendien zou voorkomen moeten worden dat iemand die eenmaal namens een bepaalde partij is gekozen, zich halverwege de rit van die partij afkeert en een eigen toko begint. Helaas zie ik nog weinig initiatieven in die richting. En misschien zou er ook eens goed moeten worden gekeken naar de wijze waarop de Eerste Kamer wordt gekozen, maar daarover zijn de discussies al decennia-lang gaande. Al met al ben ik best blij met het feit dat we in Nederland een veel-partijen stelsel hebben dat gewoonlijk vereist dat een aantal partijen samen gaan regeren en dat daardoor extreme uitschieters naar rechts of naar links worden vermeden. In elk geval gaan we spannende maanden tegemoet nu alle partijen zich opmaken voor de stembusstrijd.

Er is nog een verkiezing in aantocht, namelijk die van de topleiding van de Adventkerk. De grote vraag die velen bezig houdt is of 70-jarige Ted Wilson, na tien jaar aan het roer van het kerkelijk schip te hebben gestaan, voor een nieuwe termijn wordt gekozen. Doordat het bestuurssysteem van de Adventkerk in veel opzichten lijkt op het Amerikaanse politieke bestel, heeft de president in beide gevallen onevenredig veel macht. In de Amerikaanse politiek heeft men op een gegeven moment besloten dat de president na een tweede termijn niet opnieuw verkiesbaar is. Het zou goed zijn als een dergelijke regel ook binnen de kerk zou gelden en er met regelmaat een vernieuwing zou zijn op het hoogste niveau. In deze bijzondere Corona-tijd is het nog moeilijker dan in andere gevallen om voorspellingen te doen. Blijft Wilson nog een periode president? Zijn er andere goede kandidaten die zich voldoende kunnen profileren en wereldwijd bekend genoeg zijn om in aanmerking te kunnen komen? Zou het feit dat er nu al geruime tijd internationaal niet wordt gereisd en er ook veel minder andere persoonlijke contacten zijn tussen kerkelijke leiders een duidelijke invloed kunnen hebben?

In het verleden heeft de kerk zich altijd op het standpunt gesteld dat er binnen de kerk geen politiek moet worden bedreven. Het zou echter naïef zijn om te denken dat er rond kerkelijke verkiezingen geen politieke manoeuvres zijn. Het blijft een goed streven om politieke acties zoveel mogelijk buiten de deur te houden. Maar is er geen mogelijkheid om ervoor te zorgen dat—=wellicht via de sociale media–degenen die in mei hun stem moeten uitbrengen meer informatie krijgen over capabele vrouwen en mannen die met elan deel kunnen gaan uitmaken in de bestuurlijke en geestelijke leiding van de kerk? Het lijkt me de moeite van het overwegen meer dan waard.

Sigve Tonstad

Hij is geen intieme vriend, maar ik ken hem goed genoeg om te zeggen dat hij een buitengewoon plezierig en inspirerend mens is. En inmiddels heb ik genoeg gelezen van wat hij heeft geschreven om te concluderen dat hij een creatief en knap academicus is. Ik ontmoette hem voor het eerst toen ik in het Verenigd Koninkrijk woonde en voor het Europese regionale kantoor van de kerk werkte. Ik kwam hem af en toe tegen tijdens mijn bezoeken aan zijn thuisland Noorwegen. In die tijd werkte hij als arts en tevens als predikant in Oslo. Jaren later had ik het genoegen om ongeveer een week bij hem thuis, in de buurt van Loma Linda University, te logere. Daar was hij nog steeds actief in zijn oorspronkelijke vakgebied van de geneeskunde, maar het grootste deel van zijn tijd werkte hij nu als theologieprofessor in theologische faculteit van de Loma Linda University. Hij had intussen zijn doctoraat in de theologie behaald aan de St. Andrews University in Schotland. Sindsdien hebben we elkaar af en toe ontmoet. Hij is een van de denkers in de Adventkerk voor wie ik grote bewondering koester. Ik heb het over Sigve Tonstad.

Sigve heeft een aantal knappe boeken geschreven. Zijn meest opmerkelijke publicaties zijn een boek over de sabbat (The Lost Meaning of the Seventh Day) en een commentaar op het Boek Romeinen (The Letter to the Romans: Paul among the Ecologists). Maar hij schrijft ook artikelen (met name in het tijdschrift Spectrum) en is actief op Facebook, waar hij regelmatig gedichten publiceert.

Toen ik in 2009 (samen met de inmiddels overleden Borge Schantz) een Festschrift voor de toenmalige voorzitter van de Generale Conferentie, dr. Jan Paulsen, verzorgde, nodigde ik Sigve ook uit om een hoofdstuk bij te dragen. Hij reageerde met een verrassend en heel oorspromnkelijk artikel, getiteld “The Nimble Foot” (de wendbare voet). Daarin vertelde hij het verhaal van de voetbalclub van de Noorse stad Trondheim, met slechts 180.000 inwoners, die zelfs enkele topclubs in Europa wist te verslaan, zoals bijvoorbeeld A.C. Milan. Hun succes was voor een groot deel te danken aan hun unieke teamgeest en de vastberadenheid om andere leden van het team te helpen om uit te blinken. Dit artikel zou verplichte leesstof moeten zijn voor iedereen die een leiderschapscursus volgt of aan een leiderschapsseminar deelneemt!

Het schrijven van deze blog over Sigve Tonstad is het resultaat van het lezen van zijn laatste boek Revelation, dat is gepubliceerd in de Paideia Commentary Series (Baker Academic, 2019). Het lag al enige tijd op mijn stapeltje “te lezen” boeken. Maar te beginnen met het van kaft tot kaftlezen van een bijbelcommentaar vergt meestal enige vastberadenheid. Toen ik echter eenmaal begonnen was, bleef ik haast als vanzelf verder lezen.

Veel adventisten zullen zich afvragen of Tonstad een adventistisch-commentaar heeft geschreven. Ik geloof van wel. Hij laat zien hoe het grote-strijd-thema de rode draad is die door dit gehele bijbelboek loopt. Hij volgt niet één van de traditionele benaderingen voor de interpretatie van de Openbaring, zoals de toepassing op de eerste eeuw, met het Romeinse Rijk als de grote schurk, of de toepassing op het einde van de tijd met een of andere monsterlijke Antichrist als de wereldheerser. En hij vermijdt de visie die de profetieën van de Apocalypse in de loop van de geschiedenis in vervulling ziet gaan, en die het pausdom in een sinistere “beestachtige” rol plaatst. Dat is zeker een breuk met de adventistische traditie. Daarmee bewandelt hij een pad waar veel van zijn wetenschappelijke collega’s in de kerk nog steeds bang voor zijn. Het openlijk ontkennen van de historicistische benadering van de Openbaring levert problemen op voor adventistische theologen die in een adventistische academische omgeving willen werken, ook al hebben velen van hen hun twijfels over de geldigheid van veel aspecten van de traditionele uitkeg van de profetieën van Daniël en de Openbaring.

Tonstad heeft de moed gehad om de Openbaring met nieuwe ogen te gaan lezen. Het boek dat hij heeft geschreven getuigt op elke bladzijde van het feit dat hij veel heeft gelezen in de relevante literatuur. Na een zorgvuldige afweging van de verschillende standpunten komt hij met zijn eigen interpretaties. Ik heb niet in alle gevallen voldoende expertise om te beoordelen of het standpunt van Tonstad volledig verdedigbaar is. Ik juich echter elke poging van een adventistische wetenschapper toe die bereid is om dit deel van de Bijbel, dat zo belangrijk is voor onze geloofsgemeenschap, met een frisse blik te bekijken.

We kunnen alleen maar hopen dat dit deel van de Bijbel tot ons zal blijven spreken als we ons er op een nieuwe en creatieve manier mee bezig durven te houden. Met dit nieuwe commentaar, waar het kosmische conflict tussen Goed en Kwaad als een rode draad doorheen loopt, heeft Sigve Tonstad een grote bijdrage geleverd aan het adventistische denken over het laatste bijbelboek. Veel theologen en kerkleiders in het conservatieve deel van de kerk zullen de conclusies van Tonstad niet kunnen waarderen, maar het zal ongetwijfeld veel anderen helpen om een nieuwe betekenis te vinden in de Apocalyps. Dit was zeker mijn ervaring. Ik hoop dat het veel geloofsgenoten zal stimuleren om met een frisse blik naar oude opvattingen en tradities te kijken en een nieuw inzicht te krijgen dat relevant is voor hun geestelijke pelgrimage in de eenentwintigste eeuw.

Urk

Weet je waarom mensen in Urk geen Ikea meubels kopen? Omdat ze niet mogen vloeken tijdens het monteren. Die grap las ik in een uitvoerige recensie van een recent boek over Urk, geschreven door de Belgische journalist Matthias M. R. Declercq, en getiteld: De Ontdekking van Urk. Ik heb het nog niet gelezen, maar ik heb het op mijn lijstje van te lezen boeken gezet (evenals de dikke biografie van Hans Wiegel die deze maand verscheen.) Het feit dat er in het boek over Urk een grap voorkomt wil niet zeggen dat het geen serieus boek zou zijn—integendeel.

Zoals bekend (althans bij de Nederlandse lezers van mijn blog) is Urk een enclave in de Noordoostpolder. Voordat deze polder droogviel (in 1942) was Urk een eiland in het IJsselmeer. Vóór 1932, toen er nog geen Afsluitdijk was, hadden de Urker vissers een rechtstreekse verbinding met de Noordzee. Nog steeds heeft Urk de grootste Nederlandse vissersvloot, maar de meeste schepen vissen ver weg en komen slechts af en toe naar Urk.
De naam Urk komt al in middeleeuwse documenten voor. Later was het een tijdlang eigendom van de stad Amsterdam. Met zijn 21.000 inwoners is Urk een zelfstandige gemeente in Nederlands nieuwste provincie: Flevoland. De plaats staat bekend om zijn streng protestants-christelijke kerken van zo’n 25 verschillende denominaties en zijn gesloten karakter. Maar tegenwoordig haalt Urk ook nogal eens de pers vanwege het wangedrag van de (vaak op alcohol en drugs beluste) jeugd.

Af en toe kom ik in Urk. Het is zo’n drie kwartier rijden van waar ik woon. Als wij met gasten een ritje willen maken, gaan we nog wel eens richting Noordoostpolder en bezoeken we het andere voormalige eiland Schokland en vervolgens het vijftien kilometer verder gelegen Urk. Schokland is een interessant klein openlucht museum, met voortreffelijke koffie en taart in het gezellige restaurant. In Urk kun je leuk wandelen door de smalle straatjes, langs de historische werf met botters en, natuurlijk, het monument voor de 368 vissers die in de loop van de geschiedenis op zee zijn gebleven.

Je zou kunnen zeggen dat ik wel een redelijk beeld heb van hoe en wat Urk is, maar ik kan niet beweren dat ik Urk en de Urkers echt ken. Dat geldt nu wel voor Matthias Declercq. In 2009 werd hij door zijn Vlaamse krant een dagje naar Urk gestuurd om een verslag te maken van een geruchtmakende moordzaak. Dat bezoek fascineerde hem zo dat hij besloot er nog eens naar toe te gaan om Urk wat grondiger te ontdekken. Tien jaar later kwam het er eindelijk van, maar toen bleef hij er een half jaar. Hij huurde er woonruimte in het oude dorp en nam op alle mogelijke manieren aan het leven deel. In de boekaankondiging lees ik: “Declercq woont als vreemdeling in het hart van het dorp en gaat mee vissen, bidden en drinken. Stap voor stap openbaart zich de werkelijkheid. Declercq observeert een minzaam en godvrezend volk, maar ontdekt ook een schimmige en tragische wereld, met jeugdige baldadigheid, visfraude en drugs. Een wereld waarin niks is wat het lijkt. Declercq is er in deze persoonlijke queeste in geslaagd de identiteit bloot te leggen van ‘s lands schijnbaar meest gesloten en onbegrepen gemeenschap.” Ik zal het boek moeten lezen voordat ik weet of ik met deze karakterisering kan instemmen.

De meesten van ons hebben vaak vrij snel een mening klaar over een bevolkingsgroep, een land of een religie en dikwijls is die kennis heel oppervlakkig. Declerq herinnert ons eraan dat je pas “ontdekt” hoe een cultuur, plaats, land, etnische groepering or religieuze groepering in elkaar zit, als je je er echt in verdiept. Bij voorkeur betekent dat “verdiepen” een langdurige persoonlijke kennismaking, met intense gesprekken en deelnemen aan allerlei activiteiten. Pas dan kun je je een gedegen oordeel vormen. Natuurlijk is zo’n uitgebreide “ontdekking” niet altijd mogelijk. Je kunt vaak niet ergens zes maanden heen gaan, zoals Declercq deed. Dat houdt dan wel in dat je voorzichtig moet zijn met het vellen van een definitief oordeel zolang je kennis oppervlakkig is.

Ik erger mij dikwijls aan mensen die heel weinig moeite hebben gedaan om erachter te komen wat mijn kerk gelooft en hoe mijn kerk over allerlei theologische en maatschappelijke dingen denkt. Toch verkondigen zij zonder terughoudendheid hun mening. Ze hebben echter pas het recht om hun oordeel te geven als zij zich er meer dan oppervlakkig in hebben verdiept. Maar–eerlijk is eerlijk—mensen in mijn kerk moeten ook niet meteen een mening hebben over andersgelovigen als zij nooit de dialoog met hen zijn aangegaan en op ontdekkingstocht zijn gegaan!