I am glad we have a Christmas tree

As a child I enjoyed the Christmas tree in the Christian-Reformed Church in our village, where the annual Christmas festivities of our elementary school were held, and the Christmas tree in the Dutch Reformed Church in the center of the village, where we celebrated Christmas with the children of the Sunday school. We were the only seventh-day adventists in the village. My parents had chosen to enroll me, my brother and my sisters in the Christian elementary school and not in the local public elementary school. And because my grandfather was Dutch Reformed and lived with us, we had a link with the Dutch Reformed Church and its Sunday school. You could say that, for Adventists in the middle of the last century, our family was quite ecumenical. But a Christmas tree in our home was taboo.

As children, we could not understand why there was no Christmas tree in our home. All other children in our class had a Christmas tree at home. My mother explained to us why having a Christmas tree was wrong. Having a Christmas tree was something pagan. And that is why Adventists did not have a Christmas tree in their church or at home. We were not satisfied with that explanation, and our continuing protests were successful over time. A few pine branches made their entrance and, I think, I was about twelve or thirteen years old when for the first time we had a small Christmas tree in the corner of the room, with a few cheap balls and some hideous garlands, and with a dozen dangerous real-life candles, as lights.

Other seventh-day adventists in the Netherlands also gradually began to have Christmas trees. (To the amazement of many it was discovered that most Adventists in the United States did not object to a Christmas tree. So, why should we?) In the Netherlands the Christmas tree also gradually made its entrance in the Christmas services in the churches. In many places this did not happen without a good deal of argument. When I had my internship as a minister in Amsterdam, a Christmas tree in the church caused quite a commotion. Our Adventist church building was rented to a Baptist congregation on Sundays. These tenants had been kind enough to leave their beautiful Christmas tree in the church after their own Christmas celebration, so that their Adventist brothers and sisters could also enjoy it during their Sabbath worship. But that was not appreciated by everyone. A few of the younger church members decided, before the service began, to dump the tree, with its decorations and all, in the canal in front of the church building.

In many countries the traditional objections to the pagan tree remained. When I visited Kuwait at the beginning of 2001, on behalf of the Trans-European Division, this once again became very clear to me. On Friday evening a special service was held in which the members of the congregation (mostly migrant workers from Pakistan and India) could ask questions that I would try to answer. After all, it did not happen so often that someone from a higher church organization came to visit them. Almost all questions during the Q and A time were about the Christmas tree. Apparently, a lot of trouble had arisen about this issue shortly before. It kept bothering me for days that our small Adventist congregation in this 99.9 percent Muslim country apparently saw having or not having a Christmas tree as their biggest problem.

I am writing this blog in our living room, at a distance of about three meters from a beautiful Christmas tree that has been decorated with great care. I do enjoy our tree. Yes, I know that having a Christmas tree goes back to a Germanic (pagan) custom that was introduced into the Christian Church in the Middle Ages. But this dubious origin plays absolutely no role anymore. Nor is it a problem for me that drinking hot chocolate is something that originated with the Aztecs. For me, the Christmas tree is now a dual symbol. For several weeks, the lights of the tree remind me in a special way of “the Light of this world” which, as one of the carols tells us, “has made its saving appearance”. But for me, the Christmas tree is also an annual confirmation of the hopeful fact that changes in the church are possible (even though we often have to wait a long time for them) and that legalistic customs and man-made rules can disappear at some point in time.

Actually, for me, the Christmas tree has become a sign of freedom. The freedom that Christ has brought us, which also frees us from human hassle and makes us happy and grateful for the pleasant things that brighten our life in the darkest weeks of the year.

In het jaar dat de pandemie voorbij was . . .

Ik wilde aan een nieuwe preek gaan werken en moest toen plotseling denken aan een weekopening voor de studenten en staf van de theologische faculteit van Andrews University in de herfst van 1965. Dat leverde mij de inspiratie op voor een nieuwe preek.

Ik was destijds bezig met mijn masters’ studie aan onze adventistische universiteit in de Verenigde Staten. Elke maandag was er een weekopening waarbij gewoonlijk een van de docenten de leiding had. De overdenking werd die ochtend in het najaar van 1965 gehouden door Professor Sakae Kubo, van wie ik o.a. het vak Inleiding tot het Nieuwe Testament kreeg. Hij was een van mijn favoriete docenten en ik heb altijd een enorme waardering voor hem gehouden. Hij is nu halverwege de negentig en zo af en toe heb ik nog wel eens contact met hem.

Kubo had die morgen de eerste paar verzen van Jesaja 6 als uitgangstekst gekozen. In dat hoofdstuk gaat het over de roeping van de profeet Jesaja. Jesaja schrijft later over deze ervaring: “In het sterfjaar van koning Uzzia, zag ik de Heer, gezeten op een hoogverheven troon. De zoom van zijn mantel vulde de tempel.” Kubo legde eerst uit dat het sterfjaar van de koning—het jaar 740/738 v. Chr.—een echt crisisjaar was. Uzzia had niet minder dan 32 jaar geregeerd. Hij was in staat geweest om weerstand te bieden aan de toenemende macht van Assyrië. Met de dood van de koning ontstond er een gevaarlijk machtsvacuüm, juist op het moment dat Tiglat-Pileser, de vorst van Assyrië, bezig was met een nieuwe militaire campagne in westelijke richting. In dat crisisjaar werd Jesaja op spectaculaire manier door God geroepen om zijn spreekbuis te worden. Die roeping ging gepaard met een visioen waarin God zich aan de kersverse profeet voorstelde als een machtige, heilige en genadige God. Kubo gebruikte dit als een parallel voor onze roeping als theologische studenten en toekomstige predikanten. Hij wees erop dat er van alles en nog wat gaande was in de wereld om ons heen, en dat onze planeet in veel opzichten met een constante crisis te maken had. Om onder die omstandigheden voor God te kunnen werken hadden ook wij een visioen nodig van de grootheid en genade van onze God.

Jesaja zou nooit vergeten in welk jaar hij door God werd geroepen: Het was het sterfjaar van koning Uzzia! Voor de meeste mensen zijn er ook bepaalde jaren die eruit springen—jaren met gebeurtenissen en ervaringen die we nooit zullen vergeten. Net als veel andere mensen weet ik nog precies waar ik was en wat ik deed op de dag dat President John Kennedy werd vermoord. En ik zal nooit vergeten dat ik op 11 september 2001 onderweg was van Schiphol naar Dalfsen (waar een groot congres voor predikanten zou gaan beginnen) en via de autoradio hoorde van de aanslag op de Twin Towers in New York. En ik denk dat mensen wereldwijd zich het jaar 2020 zullen blijven herinneren als het Jaar van het Corona-virus. Een hele generatie zal over tien of twintig of nog meer jaren nog steeds over dingen praten die gebeurden “in het jaar van Corona!”

Heel veel mensen over de gehele wereld zullen zich dit Coronajaar vooral blijven herinneren als het jaar waarin een geliefde stierf. Het is voor mijn vrouw en mij het jaar waarin de tweelingzus van mijn vrouw overleed. Wij zullen niet vergeten dat dit gebeurde net voordat de Corona-pandemie om zich heen begon te grijpen. Anderen zullen zich dit jaar blijven herinneren als het jaar waarin een levenspartner, een kind, een goede vriend, een dierbare collega, hen voor altijd verliet. In ons land zullen tienduizenden mensen aan het Coronajaar terugdenken als het jaar waarin mensen in hun omgeving ernstig ziek werden en waarin ten minste tienduizend mensen die hen na stonden aan het virus bezweken.

In het jaar dat koning Uzzia stierf . . . had de profeet Jesaja een visioen van God. Hij zag Gods grootheid en genade. Dat de Heer op een hoogverheven troon gezeten was, is een symbolische aanduiding van Gods almacht en majesteit. Dat vervolgens wordt verwezen naar symboliek die met de tempel te maken heeft, onderstreept Gods vergevende genade. Jesaja had dat visioen nodig in de crisissfeer waarin hij zijn profetenambt moest gaan uitoefenen.

Het jaar waarin de Corona-pandemie uitbrak is nu vrijwel te einde. Nu we aanstonds het jaar binnengaan waarin we, naar we vurig hopen, de pandemie weer onder controle zullen krijgen, hebben we, meer dan ooit, een visioen nodig van onze almachtige en genadige God om onze opdracht in wereld en kerk, en in familie en gezin, goed te kunnen vervullen.

Laat ons hopen en bidden dat we aan het einde van 2021 zullen kunnen zeggen: In het jaar dat we verlost werden van de Corona-kwelling zagen wij een visioen van de almachtige en genadige God die ons, ook in tijden van crisis, de kracht geeft die we nodig hebben.

Prague

I have been to Prague only once. While working in the office of the Trans-European Division of the Seventh-day Adventist Church, I regularly visited Budapest, Zagreb, Belgrade, Warsaw and several other capitals of Central and Eastern Europe. These were in the region of Europe for which our office was responsible, but Prague is in the Czech Republic, and the Adventist Church in that country is part of the region that is supervised from Berne (Switzerland). Too bad, because I would have liked to visit Prague from time to time. The only time I was in Prague was about fifty years ago. At that time I worked at Oud Zandbergen (near Utrecht), where a theological school of the Dutch Adventist Church was located. With a group of students I went to Berlin and Prague on an educational trip. It was quite an undertaking, because the iron curtain hung like a ruthless separation across Europe and it took the major preparations to get the stamps that Western citizens needed in their passport to travel to the East. I will not easily forget that one of the students lost his passport and had to stay behind in Prague and couldn’t get back by train to the Netherlands until more than a week later. But above all, I remember the baroque splendor of the city of Prague and the sites with memories of Johannes Hus, a forerunner of the Protestant Reformation.

There is a lot I would like to see in Prague, but I would make a speial effort to get an appointment with Tomás Halík, a Catholic priest and professor of theology and sociology. I already mentioned him in my blog of last week as an example of someone who brought great sacrifices for his faith in the days of communism. In the past week I finished reading the almost 400 pages of his autobiography.

I must say that the book touched me profoundly. Maybe one of the reasons is that much in my life shows a parallel with Halík’s life history. His life, just like mine, has always been a mix of many different activities, partly of an academic, but partly also of a pastoral and of an administrative nature. And we certainly also have our wanderlust in common. After the disappearance of communism, Halík took every opportunity to go to countries where he had never been before, and I always took every opportunity to travel. And both Halík and I love preaching, lecturing and writing books. But I realize only too well that I cannot stand in the shadow of this genial spirit and that his books have an unprecedented depth. Yes, should I in the future have the opportunity to visit Prague, I would try to meet this inspiring man in person and thank him for the way his life story and his other books have inspired me.

What particularly struck me in Halik’s autobiography was his honest description of the deep mental depression he experienced at one point in time, as a result of an episode in which a number of friends and colleagues turned against him. It then took him some time to get back on his feet and to climb out of his crisis of faith. Looking back, he saw the crisis as a positive experience, as a period in which he went through a maturation that enriched his life. Many will recognize that (as I do myself). We can emerge stronger from difficult phases in our personal and/or professional lives.

Tomás Halík has written a number of books that have also been translated into other languages. A few years ago I read his book entitled Patience with God. I highly recommend it. Every year Halík withdraws for a whole month into a monastery in Rhineland, where for a few weeks he leads the life of a hermit and writes all day long. This autobiography was also created in such a “hermit month”. Maybe I should try that too!

Trouw ondanks vervolging

Het was rond 1997 dat ik samen met dr. Bert B. Beach een bezoek bracht aan de minister van godsdienstzaken van Litouwen. Dr. Beach was toentertijd in het hoofdkantoor van de Adventkerk verantwoordelijk voor de betrekkingen van onze kerk met de overheid in de landen waar de kerk gevestigd was. Ik was verantwoordelijk voor deze portefeuille in de 36 landen die destijds behoorden bij de Trans-Europese divisie. Ik herinner me niet hoe deze functionaris in Litouwen heette, maar wel dat het een nogal moeizaam gesprek was. Het land was een paar jaar eerder bevrijd vanuit het Sovjetblok en veel aspecten van de kerk-staat verhouding moesten nog geregeld worden. Het aantal adventisten was destijds nog heel beperkt en de kerk was niet officieel erkend.

Wij kwamen de minister vragen om die erkenning te verlenen. Hij liet weten dat de nieuwe wetten hem ertoe dwongen die erkenning te verlenen, maar dat hij dat niet van harte zou doen. Wij vroegen welke problemen hij zag. Hij vertelde toen dat hij een rooms-katholieke gelovige was en dat hij vanwege zijn geloof een flink aantal jaren in een gevangenenkamp had doorgebracht. Zijn geloof was heel belangrijk voor hem. Maar hij had herhaaldelijk van de adventisten gehoord dat hij tot “Babylon” behoorde en geen echte christen was. Wij boden onze welgemeende verontschuldigingen aan en onderstreepten dat die niet de officiële opvatting was van de Adventkerk.

Ik moest aan deze ervaring denken bij het lezen van de kortgeleden uitgekomen autobiografie van Tomás Halík, een Tjechische katholieke priester, van wie een aantal boeken ook in het Nederlands verscheen. Hij vertelt hoe hij christen werd, psychologie en theologie ging studeren en priester werd. Lange tijd kon had hij ook een andere baan en kon hij zijn priesterschap alleen in het diepste geheim uitoefenen. Met groot gevaar voor zijn leven speelde hij een belangrijke rol in de ondergrondse kerk tijdens de Sovjetbezetting. Zijn verhaal van hoe hij jarenlang ondanks zware vervolging zijn kerk diende en zijn geloof trouw bleef is indrukwekkend. Zijn theologie mag vanuit mijn adventistisch perspectief op een aantal punten niet kloppen, maar dat doet geen afbreuk aan het grootst mogelijke respect dat ik voor hem als medechristen heb.

In de Sovjettijd hebben ook veel adventisten intense moeilijkheden doorstaan vanwege hun geloofsovertuiging. Dr. Daniel Heinz, hoofd van het archief voor de geschiedenis van het adventisme aan de adventistische Friedensau Universiteit in Duitsland, onderzoekt al jaren het lot van onderdrukte en vervolgde adventistische kerkleden in de voormalige Sovjet-Unie. Met een team van Russisch sprekende afgestudeerde studenten probeert hij de adventistische slachtoffers van de Goelag te identificeren door de oude ledenlijsten van plaatselijke Sovjet-gemeenten in het hele land te vergelijken met gegevens in de archieven die nu toegankelijk zijn. Uit het onderzoek blijkt dat meer dan 4.000 adventisten destijds door onderdrukking en vervolging het leven hebben verloren. Dit aantal was ongeveer een derde van het totale aantal kerkleden in de voormalige Sovjet-Unie.

We moeten de verschillen in opvattingen tussen christenen van diverse pluimage niet bagatelliseren. Maar die verschillen vallen weg als we denken aan wat christenen met verschillende theologische opvattingen ervoor over hebben gehad om hun geloof trouw te blijven. Ik ben er zeker van dat ook God er zo over denkt.

Een weerspiegeling van de maatschappij (en van de kerk)

De meeste Nederlanders (en heel veel andere Europeanen) kijken met verbazing naar het overgangsproces van de ene Amerikaanse regeringsperiode naar de volgende. Dat er andere ministers komen en een reeks andere personen op belangrijke posten moet worden benoemd, ligt voor de hand, vooral als er een andere partij aan de macht komt. Maar dat er zo’n 4,000 personen moeten worden vervangen komt de stabiliteit van het regeringsapparaat niet ten goede. Maar zo werkt het system en het is dus een enorme klus waar de nieuwe president en zijn team voor staat.

Inmiddels zijn de eerste topfunctionarissen door de a.s. president benoemd. Hij is begonnen met het inlossen van zijn belofte dat zijn regeringsteam qua etnische samenstelling en gender-verdeling een afspiegeling zal zijn van de Amerikaanse bevolking. Dat bleek o.a. uit het feit dat hij een Latino benoemde als de minister van Binnenlandse Veiligheid, een zwarte vrouw als Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties en een andere vrouw als minister van financiën. Wat verder vooral opvalt bij het eerste groepje ministers dat nu genomineerd is, is hun jarenlange bestuurlijke ervaring. Biden kiest duidelijk voor mensen met een bewezen track record en mannen en vrouwen die hij kent en vertrouwt.

Maar daarbij komt wel een ander aspect naar voren. De gemiddelde leeftijd van Biden’s team is nogal hoog. Niet alleen is de aanstaande president nu 78 jaar, maar ook twee anderen die nu genomineerd zijn voor hoge regeringsposten zijn een stuk in de zeventig. Ik moet bekennen dat ik naar dat aspect kijk met gemengde gevoelens. Joe Biden heeft benadrukt dat deze mensen over een enorme ervaring beschikken. Dat is bij deze mensen duidelijk het geval. Maar we moeten niet vergeten dat oudere mensen lang niet altijd meer ervaring hebben dan mensen die veel jonger zijn. Ik ken leeftijdgenoten die er prat op gaan dat zij veel ervaring hebben maar feitelijk bestaat die ervaring uit een levenslange herhaling van steeds hetzelfde, waardoor zij in feite heel weinig hebben geleerd. En oudere mensen worden uiteraard meer kwetsbaar en vormen daarbij een risico wat hun gezondheid betreft, en zij zien ook in de meeste gevallen hun energie geleidelijk aan afnemen. Maar aan de andere kant vind ik het feit dat oudere mensen nog steeds gewaardeerd worden en dat van hun kunde en ervaring gebruik wordt gemaakt heel inspirerend. Het geeft me het gevoel dat ik, nu ik even oud ben als Biden, wellicht toch ook nog wel hier en daar een bijdrage kan leveren. Alles bij elkaar genomen lijkt het mij goed dat ook qua leeftijdsopbouw een regeringsapparaat een afspiegeling is van de maatschappij. Maar naast ervaring zijn ook andere kwaliteiten van belang die vooral door jongere generaties worden ingebracht.

De wereldwijde Adventkerk bereidt zich momenteel voor op de leiderschapsverkiezingen die over circa zes maanden gaan plaatsvinden. Daarbij is het ook van belang dat een nieuw team dat de kerk gaat leiden een afspiegeling is van de totale kerk—niet alleen wat nationaliteit en etnische afkomst betreft, maar ook met een veel groter aandeel van vrouwen dan nu het geval is en met een goede afspiegeling van de theologische diversiteit in de kerk. Een absolute vereiste is daarbij dat de leden van het benoemingscomité inzicht hebben in welke potentiele leiders wereldwijd beschikbaar zijn. De realiteit is helaas dat in het verleden de circa 300 “kiesmannen” en “kiesvrouwen” van de kerk vooral moesten afgaan op “voorgekookte” lijstjes en op voorstellen van de nieuw gekozen president die (net als in het Amerikaanse politieke stelsel) een (te) grote stem heeft in het samenstellen van het nieuwe team (en soms zelfs een veto uitspreekt). Zou er niet in de kerk een aantal mensen gevonden kunnen worden met een breed internationaal netwerk, die profielen van zo’n honderd (of meer) geschikte kandidaten, die de diversiteit van de kerk weerspiegelen, kunnen verzamelen en die informatie tijdig aan alle leden van het benoemingsgcomite kunnen sturen? Het zou een geweldige hulp kunnen bieden bij hun taak in mei 2021.