Monthly Archives: Oktober 2008

Het nut van schrijven

Een paar dagen geleden luisterde ik naar een boeiend radio-interview met Ivan Wolffers. Hij is vooral bekend geworden door zijn boek Medicijnen—sinds bijna dertig jaar een razend populair naslagwerk over alles wat er aan medicijnen in ons land verkrijgbaar is. Wolffers (1948) is een enorm veelzijdig mens—hij werd opgeleid tot huisarts en is al zo’n jaar of twintig buitengewoon hoogleraar “Gezondheidszorg in Ontwikkelingslanden” aan de Vrije Universiteit. Maar daarnaast is hij vooral schrijver, zowel van wetenschappelijke publicaties als van medisch-getinte boeken voor een groot publiek, terwijl hij ook een flinke lijst romans en kinderboeken op zijn naam heeft staan.

Ivan Wolffers heeft inmiddels drie heel indringende boeken geschreven over de ziekte waarmee hij zelf rechtstreeks te maken kreeg: prostaatkanker. Na zo’n jaar of vijf strijd met z’n kanker te hebben geleverd is het pleit nog steeds niet echt gewonnen. Het radio-interview zoomde in op zijn relaas van zijn ziekte en met name op het feit dat hij zich in zijn boeken zo verregaand blootgeeft en daarbij ook niet bepaald geheimzinnig doet over de nare bij-effecten die hij ondervindt in de vorm van incontinentie en impotentie.

Ik spits al snel de oren als het over prostaatkanker gaat. Ik werd er nu al weer zeven jaar geleden met succes aan behandeld en heb gelukkig van de meeste bij-effecten waarmee Wolffers moet leven geen last. Maar in het interview was er toch vooral een ander aspect dat me trof. Wolffers probeerde uit te leggen wat schrijven voor hem betekent. Hoe hij, als het ware, in wat hij schrijft met zichzelf in gesprek is en de dingen waarmee hij innerlijk bezig is, duidelijk krijgt en op een rijtje zet. Natuurlijk, zei hij, schrijf ik voor anderen. “Maar ik doe het toch vooral voor mezelf. Het geeft structuur aan wie ik ben, wat ik doe en waarom ik de dingen doe die ik doe.”

Dit is iets waar ik me volledig in kan vinden. Ik houd ook van schrijven. Ik ben er weliswaar niet zo goed in als mensen als Wolffers (en ik kan nog wel een paar namen noemen), maar schrijven is heel belangrijk voor wie ik ben en om allerlei dingen die me bezighouden helderder te krijgen. Natuurlijk schrijf ik voor anderen, en als er zo af en toe iemand naar me toekomt of me mailt of belt en zegt dat wat ik heb geschreven iets voor hem/haar heeft betekend, dan voelt dat geweldig. Want als mens, zeker als christen en als predikant, wil je wat voor mensen betekenen. Dat willen we allemaal op onze eigen manier. Ik hoop dat mijn geschrijf af en toe een snaar bij mensen raakt.

Maar het schrijven is ook in belangrijke mate voor mijzelf. Als ik regelmatig mijn to-do-lijstje maak is dat meer dan een soort boodschappenlijstje voor Appie Hein. Als ik me opgejaagd voel vanwege het vage besef dat ik nog heel erg veel dingen moet doen, schept het maken van een lijst van wat er zoal op mijn bordje ligt, meteen een stuk rust. Het brengt orde in de chaos. Het laat zien waar de komende weken of maanden de prioriteiten moeten liggen. Het leven wordt behapbaar. Als ik over geloofszaken schrijf gebeurt er iets soortgelijks. Je wordt gedwongen orde te scheppen in een reeks van al maar door elkaar heen lopende gedachten. Het brengt structuur in je eigen vragen en creëert, terwijl je bezig bent, een plan van aanpak.

Veel mensen zouden er goed aan doen meer te schrijven. Waarom heeft de mens van nu niet langer het geduld en de discipline om een dagboek bij te houden, zoals voorgaande generaties dat deden? Waar is de kunst van het schrijven van echte brieven gebleven?

Het lijkt erop dat de drang tot schrijven weer enigszins terugkomt in de vorm van de menigte aan weblogs die tegenwoordig worden geschreven. En ook de nadruk op “journaling” als een hulpmiddel naar innerlijke verdieping is veelbetekenend.

Ik kan me redelijk goed voorstellen wat Wolffers voelt als hij schrijft en ik denk dat schrijven ook vele anderen goed zou doen. Natuurlijk ben ik wel een beetje jaloers op het zo veelzijdige oeuvre van iemand als Ivan Wolffers. Maar het feit dat ik de laatste weken berichten heb ontvangen over diverse vertalingen van mijn boeken geeft voldoening. Het Avontuur van je Leven is inmiddels verschenen in het Engels, Nederlands, Zweeds en Deens, terwijl vertalingen in het Tjechisch, Slovaaks en enkele andere talen eraan komen. En nog voordat de Engelse versie van Keywords of the Christian Faith van de pers is gekomen, is niet alleen de Nederlandse vertaling klaar, maar hoorde ik tot mijn verbazing ook dat de Japanse kerkelijke uitgeverij bezig is het manuscript te vertalen.

Nee, ik haal de oplagen van Wolffers niet, maar ik denk dat ik toch maar doorga met schrijven.

 

Numeri

Ik denk dat de leiders van de PKN (Protestantse Kerk Nederland) zo langzamerhand allergisch zijn voor het woord Numeri. Voor hen verwijst “Numeri” niet in eerste instantie naar het vierde boek van de Bijbel, maar naar een computerprogramma dat ervoor zou zorgen dat de kerk over een pico-bello nationale ledenregistratie zou kunnen gaan beschikken. Het pakte anders uit. Nadat bijna vijf miljoen euro euro in het project is geïnvesteerd is het nu afgeblazen. Het wordt als definitief mislukt beschouwd en er wordt nu gewerkt aan een andere opzet.

Ik kan me voorstellen hoe beroerd de leiding van een kerk zich moet voelen nu ze aan hun achterban moeten gaan uitleggen wat er (niet?) is gebeurd. Het schokt het vertrouwen van veel leden in de competentie van hun leiders en kan gemakkelijk hun toekomstig geefgedrag negatief beïnvloeden.

Maar het is een realiteit dat ook op kerkelijk erf soms ernstige fouten worden gemaakt. Soms kan je rechtstreeks aanwijzen wie daarvoor verantwoordelijk is of zijn. Soms ligt dat minder helder, zoals naar verluidt bij het Numeri-debacle het geval is, en kan je alleen maar diep ademhalen en opnieuw beginnen met het ervaringsgegeven dat waar gewerkt wordt fouten worden gemaakt.

Ik ben er van overtuigd dat een goede ledenregistratie belangrijk is. Je moet weten wie je leden zijn, waar ze wonen, welke demografische trends er zijn, enzovoort. Dat geldt ook voor de Adventkerk—in Nederland en wereldwijd. Dat het haast onmogelijk is een geheel sluitend systeem te maken en te hanteren is ook een onloochenbaar feit. Mensen trekken steeds vaker heen en weer tussen gemeenten, blijven lid in een ander land of verzuimen door te geven dat ze zijn vertrokken. En daarbij zijn er natuurlijk altijd nog heel wat leden die aan de rand van de kerk zijn terechtgekomen of daaroverheen zijn gestapt of gevallen. Het blijft een van de lastigste opgaven van de algemeen secretaris van de unie de landelijke registratie up-to-date te houden.

Ook wereldwijd is het een gigantische klus de statistieken redelijk betrouwbaar te houden. In sommige landen is er een enorme onder-rapportage. Dat wil zeggen: er zijn veel meer leden dan de statistieken aangeven. Volkstellingen (waar die nog worden gehouden) geven verder bijna altijd aan dat er meer mensen zijn die opgeven dat ze adventist zijn dan dat er in de kerkelijke boeken vermeld staan. Aan de andere kant zijn er ook gebieden waar het bijhouden van de kerkelijke statistieken er uitsluitend uit bestaat dat nieuwe dopelingen bij de ledenaantallen worden opgeteld. Maar je zou uit de rapportage ook kunnen opmaken dat er nooit iemand is die de kerk weer verlaat en dat je, als je daar eenmaal gedoopt bent, ook al hier op aarde onsterfelijk bent geworden. In de laatste jaren is er dan ook in een aantal regio’s een flinke neerwaartse correctie uitgevoerd. Functionarissen die dat doen maken zich meestal niet populair, want de kerkelijke cultuur wordt vaak eerder gekenmerkt door een hang naar succesverhalen dan een realistische weergave van tegenslag. Toen ik, in de tijd dat ik secretaris was van de Trans-Europese Divisie, het initiatief nam het ledental in Pakistan te “schonen” (van ongeveer 15.000 naar 8.000) werd me dat niet door iedereen in dank afgenomen. Toch hanteerde ik om aan die 8.000 te komen een uiterst soepele norm: er moest aanleiding zijn te veronderstellen dat de betrokkenen in leven waren! Dat lijkt me toch geen onredelijke eis.

Ledenstatistieken vertellen in veel gevallen een verhaal van een gestage groei die (mits de gegevens redelijk betrouwbaar zijn) inspireert. Bij een neerwaartse trend is er natuurlijk teleurstelling en zorg. Maar aantallen op zich zeggen niet alles. Dat geldt voor andere andere kerken zowel als de onze. De PKN heeft nu veel minder leden dan de drie kerken die daarin zijn samengebundeld in een nog tamelijk recent verleden hadden. Maar er zijn veel tekenen die erop wijzen dat er zowel aan de top als aan de basis veel gebeurt en dat er hoopvolle signalen zijn van een nieuw elan. Ook in onze eigen kerk—in ons landje en elders—moet de aandacht niet uitsluitend geconcentreerd zijn op de vraag of onze bescheiden versie van Numeri naar tevredenheid werkt. De vraag is niet alleen hoeveel mensen lid zijn van de kerk, maar vooral hoevelen van hen actief zijn in hun lidmaatschap. Groei mag niet alleen worden afgemeten aan de hand van cijfers. Groei zit vooral ook aan de binnenkant. De slogan: Groeien in de breedte en in de diepte blijft daarom actueel. Laten de kerkelijke rekenmeesters vooral hun best blijven doen om ons (de leden van de kerk) te tellen, maar laten wij ons vooral afvragen of we het echt waard zijn erbij geteld te worden.