Yearly Archives: 2012

Tradities

 

Zoals zoveel woorden is het woord ‘traditie’ afkomstig uit het Latijn. Zoveel is er van mijn Latijnse kennis nog wel blijven hangen dat ik weet dat het teruggaat op het Latijnse werkwoord tradere, dat overleveren, doorgeven betekent. Een traditie heeft dus te maken met dingen die van de ene naar de andere generatie, of periode, worden doorgegeven. Op zich is het dus een tamelijk neutraal woord.

Maar voor veel Protestantse theologen zit (of in elk geval: zat) er een bedenkelijk randje aan de ‘traditie’. Want het was vooral een rooms-katholiek woord. Voor de hervormers was het adagio: Sola Scriptura (de Bijbel alleen), maar voor de katholieke christenheid was ook de mening van de kerk (de traditie) die zich door de generaties heen had gevormd een bron van waarheid, naast de Bijbel. En dat stond natuurlijk haaks op de opvattingen van mannen als Luther en Calvijn, et cetera, en hun geestelijke nazaten.

Voor adventisten heeft het begrip ‘traditie’ niet zomaar een bedenkelijk randje, maar is het nog veel erger: het woord verwijst naar een complex van zaken dat moet worden afgewezen. Natuurlijk is de ‘Roomse’ opvatting dat de traditie naast de Bijbel gezag heeft van meet af aan een gruwel geweest, maar de adventisten zagen ook in andere geledelingen van de christelijke wereld de hang naar ‘vormen’ en ‘tradities’.  Wat in de diverse kerken gebeurde en gezegd werd, werd niet steeds opnieuw aan de Bijbel getoetst, maar lag voor het grootste deel vast in documenten en beslissingen van synodes, die samen de kerkelijke traditie uitmaakten.

Ik moest aan het verschijnsel van ‘traditie’ denken toen ik gisteravond naar de reportage van Prinsjesdag zat te kijken. Ik was niet thuis toen de rit van de gouden koets en het uitspreken van de troonrede door de koningin live werd uitgezonden, maar mijn vrouw had de tegenwoordigheid van geest gehad om het voor me op te nemen.  Ja, Prinsjesdag is een prachtig voorbeeld van een traditie die zich in de loop van een paar eeuwen heeft gevormd en nu aan ons wordt doorgegeven. Aan het einde van de achttiende eeuw vierde Prins Willem V zijn verjaardag op 8 maart. Hoe het proces precies verlopen is, is onbekend, maar op de een of andere manier is dat feest tot onze huidige ‘prinsjesdag’ geworden op de derde dinsdag in september. De gouden koets rijdt in de stoet mee sinds het begin van de regeerperiode van Koningin Wilhelmina, die dit bijzondere voertuig bij haar inhuldiging van haar Amsterdamse onderdanen had gekregen.  Geleidelijk aan heeft het gebeuren zich verder ontwikkeld tot een feest waarbij de dames die in de regering en in de volksvertegenwoordiging zitten in een competitie verwikkeld lijken van wie de meest bizarre hoed heeft.

Wat vind ik ervan? Ik zou er niet voor naar den Haag reizen en voor het krieken van de dag op straat gaan staan om een glimp van de Majesteit in het gouden vehikel op te vangen. Maar, ja, dit soort dingen geven toch wel ‘jeu’ aan het leven.  Dit soort tradities kun je als ‘volk’ eigenlijk niet missen.

Afgelopen zondag werd ik in Brussel verrast door het feit het een autoloze zondag was. Ik had een vergadering van het landelijk kerkbestuur samengeroepen en iedereen moest dus per openbaar vervoer komen.  Ik dacht dat ik wel behoorlijk wat gemopper zou horen. Het tegendeel bleek waar. De jaarlijkse autoloze zondag is na elf jaar in de grotere Belgische steden tot een gewaardeerde traditie geworden, waarvan de meeste Belgen vinden dat die moet blijven. Overal in Brussel zijn er dan marktjes en festiviteiten. Fietsers zijn een dagje de baas en skaters kunnen bezit nemen van het asfalt van de binnenring. Toen ik na afloop van de vergadering te voet (een klein half uur) naar het Midi Station wandelde, maakte zich ook allengs meer een feestelijk gevoel van mij meester. Ja, dacht ik, dit is een leuke traditie.

Als je aan tradities vastgeklonken zit en die fanatiek tot in elk detail wilt handhaven zit je op het verkeerde spoor. Tradities moeten uiteraard continuïteit hebben, maar moeten zich ook kunnen aanpassen. Bepaalde tradities mogen wellicht zonder bezwaar verdwijnen, maar er komen gelukkig ook weer nieuwe tradities voor in de plaats.  We hebben tradities nodig in ons eigen leven, in de streek en het land waar we wonen, en ook in de kerk waarvan we deel uitmaken. Het behoort bij wat we identiteit noemen.

Ik zou het niet erg vinden als sommige tradities uit mijn kerk zouden verdwijnen, maar zonder tradities kan het niet. Als we niet iets kunnen doorgeven van wat ons bezighoudt en wat ons maakt tot wat we zijn—en dat is meer dan een lijst van ‘fundamentele geloofspunten’—wordt het een armzalige boel.

Dankbaar gebruik maken van tradities die aan ons zijn doorgegeven en deze waar wenselijk aanpassen, en daarnaast ook zelf nieuwe tradities beginnen en doorgeven aan wie na ons komen—dat maakt een geloofsgemeenschap tot een levende beweging.

 

Pietje Bell en Donald Duck

 

Met enige regelmaat ontvang ik een reactie op mijn blogs van Piet Schreuder uit Arnhem. Ook deze week was er weer een e-mail van zijn hand. Met een knipoog reageerde hij op het lijstje van boeken in mijn vorige blog, waarvan ik aangaf dat ze belangrijk voor me waren geweest.  Piet vermeldde een lijstje van ‘belangrijke’ meesterwerken die zijn ziel hadden gevormd. Hij noemde onder andere: Kruimeltje en Peerke, maar ook de boeken van Karl May, en de werken van Peter Cheyney, de befaamde auteur van een oneindige serie misdaadromans, die inmiddels al weer zo’n zestig jaar dood is.

Ja, laat ik dan ook maar eerlijk bekennen dat mijn geest niet slechts wordt gevoed door theologische werken van hoog gehalte, maar dat ik ook geniet van allerhande andere min of meer literaire producten. Ik lees graag biografieën en onder de Nederlandse literatoren bevinden zich ook wel een paar schrijvers die ik met graagte lees. In mijn boekenkast zijn toch zeker wel een vijftigtal titels te vinden van de Britse P. G. Woodhouse, die ongeëvenaard is met zijn onderkoelde Engelse humor. En een goede spionageroman of een spannende politieroman gaat er ook altijd wel in.  Enzovoort.

Iets wat ik vandaag op de website van Dagblad Trouw las bracht me in herinnering hoe er in mijn kinderjaren nogal wat discussie was over wat een christen (en zeker een christen-kind) nu wel of niet zou mogen lezen. Vreemd genoeg konden bij mijn moeder de Daantje-boeken wel genade vinden. Ik herinner me dat ik ooit beloond werd met het boek Daantje koopt kippen, toen ik alle bijbelboeken zonder haperingen kon opzeggen, en dat ik De Baard van Daantje ontving toen ik ook de lijst met Richters, van Otniel tot Samuel, feilloos onder de knie had. Dik Trom kon er volgens mijn moeder voor een christelijk kind nog net mee door, maar Pietje Bell—nee, dat was te ondeugend.  Pietje Bell-boeken mocht ik niet lezen.

Toch heb ik verschillende delen van de verfoeilijke Pietje Bell-reeks wel verslonden. Zo af en toe werd ik uit logeren gestuurd naar Amsterdam. Daar woonde het echtpaar van der Meer (Admiraal de Ruyterweg 357, twee hoog), met wie mijn ouders bevriend waren. ‘Oom’ van der Meer (want adventistische kinderen hadden in die tijd oneindig veel ‘ooms’ en ‘tantes’) was van het zeer soliede soort. Hij was ouderling en kon gemakkelijk een eervolle vermelding krijgen in het Guinness Book of Records in de rubriek van lange bidders. Maar wat bleek? Ik ontdekte op de boekenplank te midden van dikke commentaren op de Openbaring van Johannes plotseling een Pietje Bell-boek! Daar zag ‘oom’ van der Meer geen kwaad in. Zo zie je maar. Voorwaar, ik begreep toen al dat een mens dankbaar dient te zijn voor de kleine zegeningen die op zijn pad komen.

Later zou ik me verbazen toen ik in de boekenkast van de plaatselijke adventistendominee in Alkmaar een plank vol met zwarte banden zag. Het waren, zo bleek na enige inspectie, ingebonden exemplaren van het weekblad Donald Duck, die door het scherpe oog van onze dominee waren ontdekt bij een tweedehands boekenstalletje!

Terug naar Dagblad Trouw.  Daarin werd gemeld dat een tamelijk ‘zware’ dominee, de eerwaarde voorganger Muilwijk in Katwijk, zijn gemeenteleden voorhoudt dat Donald Duck lezen ‘zondig’ is. Er staan immers allerlei verhalen in die waarden aan den dag leggen die haaks staan op de christelijke grondbeginselen. Neem nou bijvoorbeeld de drie neefjes die zich altijd bij hun oom Donald bevinden. Het is toch niet gezond als drie jonge leventjes het zonder vader en moeder moeten stellen, en altijd aan de zorgen van een oudere ongehuwde oom zijn toevertrouwd! En met de levenshouding van die rijke oom Dagobert en tante Katrien schijnt ook het nodige mis te zijn. En dan blijkt er tegenwoordig nog een of andere heks in deze gevaarlijke periodiek voor te komen, die zich met vreemde magische dingen bezig houdt. Niet geschikt dus voor christelijke kinderen (of volwassenen)! En ja, echt, dit is een bericht uit 2012.

Het doet denken aan de tijd dat zelfs het Polygoon filmjournaal bedenkelijk was (alleen al vanwege het feit dat het je naar de bioscoop lokte). Maar de enge en vaak wrede sprookjes van Grimm waren OK.  En de ongeloofwaardige flutverhaaltjes van Oom Arthur waren bijna even prijzenswaardig als de verhalen in de kinderbijbel van Anne de Vries (inclusief de moord-en doodslag-verhalen van het Oude Testament).  Af en toe stilstaan bij het verleden en bij de normen die toen als hoogste waarheid golden, helpt je wel om wat relativeren!

 

PS  Ik heb inmiddels het boek besteld dat Piet Schreuder over het Arnhemse landgoed Persikhaaf schreef. Hij wees me erop dat hij mijn boeken gewoonlijk koopt en dat dan toch wel van mij  mag worden verwacht dat ik zijn boek zou kopen (verschenen bij Uitgeverij Kontrast in Oosterbeek). Opnieuw met een knipoog verwees hij in zijn e-mail naar zichzelf als de ‘in zijn straat wereldberoemde auteur.’ Iemand met zoveel relativeringsvermogen behoort ook buiten zijn straat beroemd te zijn!

Zeventig

 

Dit weekend word ik zeventig. Het is een beetje een gek gevoel: Zo oud al!  In sommige streken van het land noemt men het een ‘kroonjaar’.  Het klinkt ook wat onthutsend: Je was steeds ‘een eindje in de zestig’ en nu ben je plotseling ‘begin zeventig.’

Maar is het geen onzin om er veel over na te denken? Ik ben vandaag maar één dag ouder dan gisteren, en morgen ben ik maar één dag ouder dan vandaag. Zo is het al zeventig jaar lang gegaan—niks bijzonders dus.

Maar, aan de andere kant, is het toch wel degelijk een mijlpaal.  Vooral ook omdat anderen er zo tegenaan kijken. Zelfs de dichter van de Psalmen vond het bereiken van de leeftijd van respectievelijk 70 en 80 jaar wel belangrijke momenten. Ik probeer er echter wat positiever naar te kijken dan hij deed. Voor hem was het allemaal grotendeels kommer en kwel. Daarvoor ben ik tot dusverre gelukkig in belangrijke mate gespaard gebleven. Ik heb meer reden om dankbaar te zijn dan om te mokken.

Onwillekeurig kijk je bij dit soort momenten even om. Wat zijn de belangrijkste dingen voor me geweest in die zeventig jaar? Wie waren de belangrijkste mensen voor me? Wat zie ik als mijn belangrijkste mislukkingen en fouten? Wat als mijn belangrijkste verdiensten (als die er al waren)?

Ik kijk zo af en toe eens achter me om terug te blikken op mijn pelgrimage in de theologie en de ontwikkeling van mijn geloofsleven.  Waar was ik vijftig, veertig, dertig, twintig, of zelfs tien jaar geleden? En waar ben ik nu? Is er een duidelijke ontwikkeling waar te nemen? Ben ik ergens gearriveerd, of ben ik in de wildernis blijven steken? Het antwoord dat ik zelf op de vragen formuleer kan niet anders dan heel subjectief zijn. Anderen kijken er mogelijk anders tegen aan.  Dat mag, zolang zij maar bedenken dat zij niet mijn gehele verhaal kennen, zoals ik dat zelf ken!

Hoe zou ik mijn theologische pelgrimage in kaart kunnen brengen? Aan de hand van mijn herinneringen? Misschien via een analyse van preken uit verschillende decennia? Of door te kijken naar de artikelen en boeken die ik heb geschreven? Misschien kan dat allemaal een bijdrage leveren. Maar ik bedacht vanmorgen dat ik eens zou kunnen kijken naar de tien boeken die in de loop der jaren mijn denken het meest hebben beïnvloed. Misschien geeft dat wel een aardige indicatie van waarmee ik innerlijk bezig was.

Hier komt een lijstje met daarachter het jaar waarin ik (ongeveer) het betreffende boek las of bestudeerde.

1. Fundamentalism (James Barr) – ca. 1966.  Tijdens mijn M.A. studie aan Andrews kreeg ik dit boek in handen dat inmiddels een klassieker is. Het boek opende mijn ogen voor het verschijnsel ‘fundamentalisme’. Ik werd voorgoed van enige neiging tot fundamentalisme genezen.

2. Church Dogmatics, vol. I.2:  The Revelation of God (Karl Barth).  ca.  1973.  Een deel van de leesopdracht voor een vak dat ik moest volgen in het kader van de B.D. cursus van London University.  Het was ‘heavy going’ en ik vorderde slechts 2 à 3 bladzijden per uur.  Vooral Barth’s behandeling van het thema van de drie-eenheid maakte me duidelijk dat menselijke woorden nooit volledig het geheim van God kunnen omschrijven.

3. Teach Yourself Philosophy of Religion  – ca. 1973. Dit was een van de verplichte boeken voor het vak godsdienstfilosofie in het kader van de B.D. cursus. Het opende een wereld voor me die me totaal onbekend was en gaf me een eerste kennismaking met de grote problemen waarmee godsdienstfilosofen bezig zijn en die ook mij persoonlijk raken.

4. Speaking Well of God (Edward Vick) – ca.  1980.  Geschreven door een adventistische theoloog, doorgaans beschouwd als flink liberaal. Dit boek was voor mij een eerste kennismaking met een systematische behandeling van de leer van de godheid. Het versterkte de wens om theologisch bezig te zijn.

5. Strangers and Pilgrims: Female Preaching in America -1740-1845  (Catherine A Brekius) – ca. 1999.  Als adventistisch christen heb ik altijd veel vragen gehad over de aard van de ervaringen van Ellen G. White. Dit boek vertelt over christelijke stromingen van de tijd van Ellen White en beschrijft hoe de profetische gave bijv. in methodistische  kringen frequent voorkwam en dat de verschijnselen die we bij Ellen White zien niet zo uniek zijn als veel adventisten denken. Het gaf me een stuk achtergrond informatie die ervoor zorgde dat ik beter met haar uit de voeten kan.

6. What’s So Amazing about Grace? (Philip Yancey). – ca. 2000. Een populaire bestseller die me, beter dan enige ander boek, duidelijk maakte wat genade is—dus waar het uiteindelijk allemaal om gaat.

7. The Cost of Discipleship (Dietrich Bonhoeffer) – a.  1995.  Ja, dit boek gaat over ’where the rubber hits the road’. Het  blijft een brandende vraag: Wat betekent mijn geloof in concreto? Hoe verandert het de keuzes die ik maak?

8. Warranted Christian Belief  (Alvin Plantinga) – ca. 2000  Een van de belangrijkste boeken die ik ooit las. Daarin vond ik antwoorden op vragen die steeds urgenter voor me werden, vooral over die vraag die altijd op de achtergrond aanwezig is: Hoe zeker kan ik ervan zijn dat het echt waar is wat ik geloof?

9. Hans Küng’s  autobiografie, 2 dl  – 2003, 2007   Het inspirerende levensverhaal van een man die leefde in de spanning van wat zijn kerk van hem verwachtte en van wat hij zelf dacht en geloofde—maar die aan beiden (zowel de kerk als zichzelf) trouw is gebleven. Ik kan me daar in grote lijnen mee identificeren.

10. Jezus van Nazareth (Joseph Ratzinger) – 2007   Ik kan het niet in alle opzichten met hem eens zijn. Maar de man die dit schreef, wat zijn gebreken ook mogen zijn en wat er ook mag mankeren aan het instituut dat hij leidt, kent Jezus!

Het zijn tien boeken die in zekere zin pleisterplaatsen zijn geweest tijdens mijn pelgrimage.  Terugziende denk ik: die pelgrimsweg heeft wel ergens naartoe geleid. Ik ben op mooie plekken geweest. Maar ik ben er nog niet!  De geestelijke vorming en groei van een mens blijft ‘werk in uitvoering’. Ook als je zeventig bent. Het is goed om dat even voor mezelf vast te stellen!

 

Variatie

[Vrijdagavond] Over afwisseling heb ik niet te klagen.  Na op zaterdag 24 augustus in Ranst (dichtbij Antwerpen) te hebben gepreekt in de kleine Adventgemeente die daar in een kapel in een voormalige boerderij samenkomt, spoedde ik mij weer naar Zeewolde om de dag daarna in alle vroegte naar Schiphol te vertrekken.  Het reisdoel op zondagmorgen was de adventistische universiteit ‘Collonges’ ,  een minuut of twintig rijden van het vliegveld van Genève. ‘Collonges’ ligt aan de Franse kant van de Frans/Zwitserse grens, op een schitterende plek, met aan de ene kant uitzicht op de stad van (ooit) Calvijn en van (nu) legio internationale instellingen—variërend van het Rode Kruis en diverse VN instellingen tot de Wereldraad van Kerken—en aan de andere kant het rots massief van de Salève.

De predikanten van de (hoofdzakelijk) Franstalige unies (waaronder dus ook België valt) waren uitgenodigd om gedurende drie dagen een ‘conférence biblique’ bij te wonen. En dat verklaart dus ook mijn aanwezigheid, gezien mijn huidige rol in België en Luxemburg. De conferentie paste in een reeks soortgelijke conferenties op ruim 15 plaatsen, verspreid over de aardbol.  Het thema was: ecclesiologie—de leer van de kerk. Een belangrijk en actueel onderwerp binnen het adventisme, dat lang is verwaarloosd. Het heeft al geruime tijd mijn speciale belangstelling. Die interesse leidde er zelfs toe dat ik er een boek over schreef dat twee jaar geleden verscheen bij de Review and Herald, de toonaangevende uitgeverij van de adventisten in de VS. Het boek kreeg als titel mee: The Body of Christ, en als ondertitel: A Biblical Understanding of the Church. [De vormgeving van de buitenkant van het boek ziet er dramatisch slecht uit en ik had ook een wat andere titel geprefereerd, maar ja, over dat soort dingen beslist de uitgever!]

Enkele van de presentaties tijdens de conferentie waren redelijk slaapverwekkend, terwijl andere er heel positief uitsprongen. Wel was het opvallend (maar niet onverwacht) dat de cruciale onderwerpen alle werden behandeld door vertegenwoordigers van het Biblical Research Institute—de theologische waakhonden van de kerk. Alle risico op ketterij en verfrissen, nieuwe ideeën, werd op voorhand uitgesloten! Overigens deed het me een groot genoegen dat een van de peresentatoren in zijn lezing herhaaldelijk uit mijn boek citeerde. Ik moet bekennen dat ik eventjes het zondige gevoel van een vleugje trots niet kon onderdrukken. Maar het gebeurt dan ook niet elke dat je in één adem wordt geciteerd met grootheden als Barth en Pannenberg!

Met een vertraging van ongeveer twee uur kwam ik woensdagavond weer thuis. Problemen met een Vueling toestel uit Malaga waren daar deels debet aan, terwijl ook de verwijdering van een bom uit de tweede wereldoorlog die bij graafwerkzaamheden op de luchthaven werd gevonden, niet meehielp om alles op tijd te laten verlopen.

Op donderdagmorgen togen mijn vrouw en ik naar de kop van Noord-Holland om met een van mijn in Canada wonende zussen, die twee weekjes in Nederland is, een toeristisch tochtje te maken. De West-Friese markt in Schagen, met klederdracht en andere vormen van regionale folklore, bleek oergezellig en dat gold ook voor de afsluiting van de dag met een maaltijd in ‘De Gouden Karper’ in Rustenburg (aan te bevelen!). Als u niet weet waar Rustenburg ligt: het is vlak bij Ursem en Hensbroek.

Voor vandaag (vrijdag) stond weer een vergadering in Brussel op het programma. Dat betekende heel vroeg opstaan om tijdig in de Ernest Allardstraat te zijn. Ik zit nu in een hotelkamer, middels deze blog, terug te blikken op de week. Morgenochtend preek ik in de Spaanstalige gemeente in Antwerpen. En dan wend ik de steven van de Citroen weer naar Zeewolde om daar anderhalve dag te verblijven. Als er al wat valt te klagen, dan is dat in elk geval niet dat het leven saai is.

Seventh-gay Adventists

 

Een kort berichtje in de krant.  Een pastoor in Noord-Brabant weigerde een baby te dopen. Waarom? Omdat de ouders een lesbisch stel zijn. De pastoor vond dat hij naar eer en geweten de doop niet kon voltrekken. Een collega-pastoor kwam tot een andere afweging en was wel bereid om het kindje te dopen. Het bisdom gaf als commentaar dat de betreffende pastoor niet om advies had gevraagd. Hij had het recht om tot zijn conclusie te komen, ook al was het wellicht niet de verstandigste keuze, luidde het verdere commentaar.

In elk geval kunnen adventistische predikanten niet met dit dilemma worden geconfronteerd. Er worden in de Adventkerk immers geen baby’s gedoopt, of de ouders nu homo zijn of hetero! Maar problemen die erop lijken doen zich wel steeds vaker voor.  Steeds vaker moeten ook adventistische predikanten zich afvragen wat de opstelling van hun kerk is ten aanzien van bepaalde aspecten van het homo-vraagstuk, wat ze er zelf in hun hart van vinden en welke keuze ze uiteindelijk zullen maken.

Ik weet van een aantal zaken die op dit moment in de Adventkerk spelen, zowel in Nederland als in België. Kan een lesbienne, die al jaren in een stabiele monogame relatie leeft, gedoopt worden en toetreden tot de Adventkerk? Moet een homostel dat om een zegen op hun relatie vraagt het antwoord krijgen dat hun relatie zondig is en dat de kerk die dus niet kan zegenen? Kan een adventistische homo veilig ‘uit de kast’ komen en zijn kerkelijke functie behouden?

De discussie over homoseksualiteit en alles wat daarmee samenhangt is in de Adventkerk nog maar nauwelijks op gang gekomen. De kerk is nog te druk bezig met de commotie van de ‘vrouw in het ambt’ en de problematiek van de letterlijke zesdaagse schepping. Maar de vraag van hoe om te gaan met een seksuele geaardheid die volgens velen resoluut door de Bijbel wordt veroordeeld, hangt intussen wel heel duidelijk boven de markt. Het zijn in wezen allemaal zaken die een gemeenschappelijke noemer hebben, namelijk: Hoe lees je de Bijbel?  Moet je de Bijbel zó lezen dat je weinig of geen manoeuvreerruimte hebt, of kun je ook in eer en geweten de Bijbel lezen op een manier die ruimte laat voor andere, niet-letterlijke, interpretaties en die rekening houdt met het feit dat we nu in een andere wereld leven dan in bijbelse tijden?

Onlangs zag ik de film Seventh-gay Adventists—een fascinerende documentaire waarin drie adventistische homostellen gedurende langere tijd worden gevolgd. De film brengt op een knappe, soms verrassende, vaak trieste, manier in beeld wat homoseksuele mannen en vrouwen meemaken als zij, met hun geaardheid, voluit deel willen uitmaken van de Adventkerk. Een van de stellen wil graag trouwen. Een van de partners vraagt zijn broer, die Adventistisch predikant is, om de plechtigheid te leiden. Deze raakt in een geweldige tweestrijd. Hij weet niet wat ‘goed’ is in deze situatie. Maar hij besluit dan uiteindelijk om deze dienst toch te leiden. ‘Want’, zegt hij, ‘als ik een fout maak, dan maak ik die liever door me te vergissen in de richting van medemenselijkheid en barmhartigheid, dan dat ik een fout maak door me te veel zorgen te maken over regels en organisatorische verplichtingen, zonder rekening te houden met echte mensen van vlees en bloed.’

Voorlopig zal het moeilijk zijn om een echte discussie over deze problematiek te voeren in alle geledingen van de Adventkerk. Er ligt immers een opeenstapeling van theologische, culturele en historische aspecten. Zou het dan voorlopig misschien het beste zijn om het voorbeeld van het bisdom te volgen, dat zei dat in dit geval de pastoor zelf zijn afweging mocht maken. Zouden we wellicht ook de adventistische predikant, en de individuele adventistische gemeente, een dergelijke ruimte kunnen geven, om zelf een afweging te maken? Ik vermoed dat ook de ‘anders-geaarden’ meestal wel zullen kunnen begrijpen dat dan niet alle voorgangers of kerkbesturen in eer en geweten tot dezelfde afweging kunnen komen. Maar misschien biedt dit een pragmatische, maar toch geestelijk verantwoorde uitweg.

Misschien denk ik er  volgend jaar weer enigszins anders over. Mijn denken heeft op dit punt in de loop der jaren aanzienlijke veranderingen ondergaan. Ik worstel met een aantal aspecten. Maar, altijd en onder alle omstandigheden, ‘nee’ verkopen als anders-geaarde medebroeders en -zusters een beroep op ons doen om volledig mee te mogen doen in de kerk lijkt me geen christelijke optie.