Lutjebroek

Steeds kom weer je tot de ontdekking hoeveel je niet weet. Ook al heb ik me al tientallen jaren verdiept in de Nederlandse kerkgeschiedenis, ik wist niets van de rol van het Noord-Hollandse dorp Lutjebroek in de geschiedenis van het Nederlands katholicisme.

Lutjebroek is een naam die voor veel Nederlanders een bekende klank heeft. De naam is een metafoor geworden voor een super-saaie plaats, waar een doorsnee Nederlander niets te zoeken heeft. Heel wat landgenoten denken zelfs dat het een denkbeeldige plek is die niet echt bestaat. Maar Lutjebroek bestaat wel degelijk. Het is een dorp in de kop van Noord-Holland van zo’n 2200 inwoners, dat nu deel uitmaakt van de gemeente Stede Broeck, tussen Hoorn en Enkhuizen. Ooit woonde ik in mijn jeugd daar zo’n 25 kilometer vandaan.

In het dorp staat een grote neo-gothische kerk, die in 1876-1877 werd gebouwd volgens een ontwerp van de beroemde architect Pierre Cuypers, die veel rooms-katholieke gebouwen op zijn naam heeft staan. [Hij was ook de architect van het Rijksmuseum in Amsterdam.] De Nicolaaskerk wordt nog steeds gebruikt voor katholieke erediensteden en een blik op de website van de parochie geeft aan dat er daar nog volop leven is in de katholieke brouwerij.

Hoe werd mijn aandacht plotseling getrokken door de parochie van de Heilige St. Nicolaas in Lutjebroek? Dat kwam doordat ik enkele dagen geleden een lezing bijwoonde
tijdens de jaarvergadering van de Vereniging voor Nederlandse Kerkgeschiedenis over de Nederlandse zouaven. De zouaven waren leden van een internationaal militair korps dat de paus ondersteunde bij diens laatste krampachtige (maar vergeefse) pogingen in de jaren 1860-1870 om wat nog over was van de Kerkelijk Staat van de ondergang te redden. Het korps van de zouaven bestond uit zo’n 12.000 idealisten, die een enorme loyaliteit aan de “heilige vader” manifesteerden, en hun trouw aan Paus Pius IX desnoods met hun leven wilden bezegelen. Uit Nederland kwamen niet minder dan drieduizend zouaven. Een relatief flink aantal van hen kwam uit enkele katholieke dorpen in Noord-Holland. Uit het kleine Lutjebroek kwamen er zelfs niet minder dan 22. Een van hen, Pieter Jong, sneuvelde in de strijd, en werd de held van Lutjebroek. De straat waarin de grote kerk staat is naar hem genoemd. Verder wordt de herinnering aan de zouaven uit Lutjebroek levend gehouden door de plaatselijke voetbalclub, die nog steeds de naam de Zouaven draagt.

De lezing over de zouaven werd gehouden in een zaal van het kleine Zouavenmuseum in het Brabantse Oudenbosch. De “skyline” van dit kleine Brabantse stadje wordt overheerst door de koepel van de basiliek, die een kopie is van de St. Pieter in Rome. De Nederlandse zouaven verzamelden zich in dit stadje, waarna zij via Brussel naar Italië reisden. Ik wist nauwelijks iets van deze voetnoot in de kerkgeschiedenis, maar die lacune in mijn kennis is nu dus enigszins opgevuld.

Overigens is het veelbetekenend dat er in het overwegend Protestantse Noorden van Nederland (onder andere in Noord-Holland) een aantal van oudsher katholieke enclaves is. Volendam is daar een bekend voorbeeld van. Ik woonde als kind in Noord-Holland in het dorp Schermerhorn waar de meerderheid Protestants was, maar het naastgelegen dorp Ursem was voor 99% katholiek. Een soortgelijke situatie doet zich ook in enkele andere streken van het land voor. De reden gaat terug tot de reformatie en de periode daarna. In Nederland was het optreden van de protestanten tegen de katholieken veelal minder agressief dan in andere Europese landen, met als resultaat dat er hier en daar aanzienlijke katholieke enclaves bleven bestaan. Toen in het midden van de negentiende eeuw de katholieken weer de volledige vrijheid ontvingen om zich te organiseren en te manifesteren, volgde vrijwel meteen een vloed aan kerkbouwprojecten, o.a. in deze katholieke enclaves. De bouw van de St. Nicolaaskerk in Lutjebroek past naadloos in die ontwikkeling.

Hoe moedig zijn we?

Tijdens het korte bewind van de Romeinse Keizer Decius (249-251 n. Chr.) vond de eerste systematische christenvervolging plaats. Van alle christenen werd geëist dat zij, op straffe des doods, aan de staatsgoden zouden offeren. Velen weigerden dat en moesten dit met de dood bekopen. Zij werden confessors genoemd. Maar veel anderen misten die moed en besloten dat zij onder de gegeven omstandigheden toch maar een offer aan de heidense goden moesten brengen. Degenen die dat deden werden als sacrificati bestempeld, of als thurificati in het geval ze alleen wat wierook hadden gebrand. Er was ook een aanzienlijke groep, de zgn. libellatici, die een certificaat wist te bemachtigen (van een goedwillende bestuurder of middels omkoping) dat aangaf dat zij hadden geofferd, terwijl ze dat niet hadden gedaan. Toen de vervolging geluwd was zaten de kerkleiders met de vraag hoe zij deze mensen moesten behandeling die niet moedig genoeg waren geweest om het bevel van de keizer te negeren. Konden deze mensen weer normaal aan het kerkelijk leven gaan deelnemen? En zo ja, op welke voorwaarden? De vraag werd niet overal gelijk beantwoord en dat leidde tot controverses en zelfs kerksplitsingen.

Een paar dagen geleden werd in een boek, dat ik inkeek bij het schrijven van een artikel, naar deze episode in de kerkgeschiedenis verwezen. Het zette me aan het denken: Wat zou ik hebben gedaan? Zou ik eerder een sacrificatus of thurificatus dan een confessor zijn geweest? Of zou ik de moed hebben gehad mijn leven op het spel te zetten. In de loop van de eeuwen waren miljoenen gelovigen bereid om dat te doen en nog steeds zijn er in de wereld landen waar het letterlijk levensgevaarlijk is om een volgeling van Christus te zijn. Wat zou ik doen als ik in een dergelijk land zou wonen en ik de keuze zou moeten maken tussen trouw blijven aan mijn geloof of gemarteld worden?

De laatste twee weken worden we geconfronteerd met de vastbeslotenheid van een groot deel van het Oekraïense volk om te vechten tegen hun Russische vijand. Velen zeggen dat ze zullen vechten zolang het nodig is en dat zij daarbij desnoods hun leven willen geven. Het voorbeeld van president Zelensky is indrukwekkend. Hij wil bij zijn volk blijven, wat het ook kost, en heeft het Amerikaanse aanbod om met zijn gezin in veiligheid te worden gebracht resoluut van de hand gewezen. Ik ben blij dat ik een democratisch land woon en zou er veel voor over hebben om die democratische vrijheid te behouden. Maar zou ik bereid zijn om te sterven voor mijn land? Stel dat Putin zijn droom kan waarmaken en verder naar het Westen kan doorstoten. Zou ik dan niet liever “rood” dan “dood” zijn?

Hoever moeten we gaan in onze trouw aan ons geloof en aan fundamentele morele beginselen? Laten we om te beginnen vaststellen dat we die vraag alleen voor onszelf kunnen beantwoorden. En we kunnen dat pas echt doen als we in een concrete situatie zijn beland, waarin we zo’n keuze metterdaad moeten maken. In dergelijke omstandigheden zullen mogelijk sommigen, die van te voren heel stoere taal uitten, toch maar voor een veilige uitweg kiezen, terwijl anderen die niet zo moedig leken plotseling tot een held kunnen uitgroeien.

Laten we voorzichtig zijn met ons oordeel over anderen. Ik heb bewondering voor de mannen en vrouwen die hun land willen verdedigen, maar ik kan ook begrip opbrengen voor Oekraïeners die wanhopig zijn en dit conflict willen overleven en daarom vluchten voor het geweld. Voor ons in het relatief veilige Nederland geldt dat we steun en onderdak moeten bieden aan zoveel mogelijk slachtoffers van oorlog en geweld (en niet alleen aan de mensen uit Oekraïne). En dat we niet te gemakkelijk moeten klagen als het leven enkele procenten duurder wordt, want voor de meesten van ons is dat vervelend maar is het geen halszaak. En daarbij is het van belang dat we steeds bidden voor de mensen in nood, maar ook de Heer vragen om ons moed te geven als we ooit in omstandigheden mochten komen waarin heel moeilijke keuzes moeten worden gemaakt.

Langs de Nijl

Het leesclubje waarvan ik sinds een aantal maanden lid ben heeft een buitengewoon boeiend boek uitgekozen. Het is de bedoeling dat we dit lezen en het dan binnenkort, als we weer samenkomen, bespreken. Dat verklaart dat ik momenteel halverwege het boek van een Noorse historicus en geograaf ben gekomen. Het heet: De Nijl—Biografie van een rivier. Het is pittig leeswerk, want het boek heeft meer dan 500 dicht bedrukte bladzijden. Maar het is ronduit fascinerend om meer te weten te komen over de enorme betekenis die deze rivier in de loop van de geschiedenis heeft gehad—en nog steeds heeft—voor de veertien landen die voor een aanzienlijk deel voor hun watervoorziening (en dus voor hun ontwikkeling en economie) van de Witte Nijl en de Blauwe Nijl, en hun zijrivieren, afhankelijk zijn.

Boeken krijgen altijd een bijzondere betekenis als je als lezer op de plaatsen bent geweest die ter sprake komen. In de laatste vier jaar dat ik in Afrika voor de Adventkerk werkzaam was heb ik bijna twee-derde van alle Afrikaanse landen bezocht. Een aantal jaren later, ging ik een enkele keren naar Egypte en Soedan, omdat die landen destijds onder de supervisie van het regionale kerkelijke kantoor (TED) vielen, waar ik toen werkte. Daarna was ik korte tijd directeur van ADRA-Nederland en dat bracht mij opnieuw naar Oost-Afrika.

Het boek dat ik nu onderhanden heb volgt de loop van de Nijl van het Noorden naar het Zuiden. Vanuit Egypte neemt de schrijver zijn lezers mee naar Soedan en de nieuwe republiek Zuid-Soedan en vervolgens naar Oeganda. Daarbij komt dan uitgebreid het merengebied van Oost-Afrika in beeld, met een focus op het immense Victoriameer. Met zijn oppervlakte van 70.000 vierkante kilometers is dit het op een na grootste zoetwaterreservoir op aarde. We staan er tegenwoordig nog maar nauwelijks bij stil dat pas ongeveer 150 jaar geleden dit gebied behoorlijk in kaart werd gebracht en westerse ontdekkingsreizigers vaststelden dat hier de oorsprong is van de (Witte) Nijl, die in de Soedanese hoofdstad Khartoem samenstroomt met de Blauwe Nijl.

De eerste keer dat ik het Victoriameer zag was na een ruim 350 km lange autorit vanuit Nairobi naar de Kendu-baai, in het noordwesten van het Victoriameer. Mijn reisdoel was de adventistische uitgeverij/drukkerij (het Africa Herald Publishing House) dat daar gevestigd is, in de onmiddellijke omgeving van het Kendu Adventist Hospital. Ik had een auto gehuurd in Nairobi en herinner mij vooral drie aspecten van de tocht: de uitgestrekte theevelden in allerlei tinten groen in de omgeving van Kericho, de kudde van duizenden zebra’s die ergens halverwege de tocht de weg overstaken, en de fikse bekeuring voor een snelheidsovertreding ergens in the middle of nowhere.

In mijn ADRA-tijd zette ik mij in voor de bouw van een basisschool (van 8 klassen) op Buvuma, een van de eilanden in het Victoriameer. Het was een prachtig project—hoognodig op dit eiland waar de arme bevolking hoofdzakelijk van de visvangst leeft, en waar destijds een angstaanjagend hoog percentage van zowel de mannen als de vrouwen door HIV waren besmet. Vertegenwoordigers van ADRA-Oeganda brachten mij met een motorsloep naar het eiland, waar we zo lang bleven dat ik mijn vlucht van Entebbe naar huis miste.

Toen ik al enkele jaren met emeritaat was gaf ik een maandje les aan de Bugema Universiteit in Oeganda. Deze adventistische universiteit, die nu zo’n 5.000 studenten heeft, ligt aan een grotendeels onverharde weg zo’n 65 km ten Noorden van de Oegandese hoofdstad Kampala. Tijdens een vrije dag trakteerde men mij op een toeristisch uitje. We reden naar de plek aan de Noordelijke oever van het Victoriameer waar de Nijl begint. Met een klein bootje voeren we een klein stukje uit de kust, waar duidelijk te zien was hoe stromingen in het water de aanzet vormen tot de rivier die daar aan haar loop naar het Noorden begint.

De volgende hoofdstukken bespreken de rol van de Nijl voor Kenia en Tanzania en een aantal andere landen in die regio. Dat zal ongetwijfeld ook herinneringen terugbrengen aan bezoeken die ik daar bracht. Het was een voorrecht waar ik nog steeds dankbaar voor ben. [En het is plezierig om even aan iets anders te denken te midden van de verschrikkingen van Oekraïne die nu het nieuws beheersen.]

Over psalmen en orgelbegeleiding

In mijn vorige blog schreef ik over het Liedboek voor de Adventkerk (dat nu vaak wordt aangeduid als “de rode bundel”), dat nu veertig jaar in gebruik is. Een van de bijzonderheden van dit liedboek was dat de 150 psalmen daarin zijn opgenomen. Het was destijds de wens van velen dat we ook in onze kerk meer psalmen zouden gaan zingen. De verwachting (die ik ook had) dat dit inderdaad zou gaan gebeuren, is echter niet uitgekomen. Slechts af en toe wordt een psalm gekozen voor de samenzang in de eredienst.

Ik heb me dikwijls afgevraagd wat de reden is voor die terughoudendheid ten aanzien van het zingen van psalmen. Terwijl er in veel opzichten in de laatste decennia de neiging was om gebruiken uit de protestantse traditie over te nemen—zoals het uitspreken van het Votum en de Groet aan het begin van de eredienst en van de zegen als afsluiting van de dienst—gold dat niet voor de psalmen. Lag dat misschien deels aan het feit dat we in het adventistisch Liedboek gebruik maakten van een tamelijk onbekende berijming, namelijk die van ds. H Hasper (1886-1974)? De reden daarvan waren moeilijkheden rond het verkrijgen van de rechten van de in Protestants Nederland meest gangbare berijming. De Stichting die over de rechten van de berijming van Hasper beschikte was bereid om, onder voor beide partijen aantrekkelijke condities, met ons in zee te gaan. Hoe dan ook, het psalmen zingen is in de Nederlandse Adventkerk op een laag pitje blijven staan en het ziet er niet naar uit dat dit gemakkelijk zal veranderen.

Toch is het zingen van psalmen niet alleen populair gebleven in de “zware” conservatieve kerken, maar hebben psalmen ook nog steeds een vaste plaats in de meeste protestantse kerken van “het midden.” Een recent onderzoek wees uit dat daarbij psalm 121 en psalm 42 het hoogst scoren. Misschien zal ik het binnenkort toch eens wagen om een van deze psalmen bij mijn preek te laten zingen. De woorden zijn prachtig en ik vind ze veel betekenisvoller dan de tekst van de meeste opwekkingslieden. Zo luidt het eerste couplet van Psalm 121 in het Liedboek van de Adventkerk:

‘k Sla d’ ogen naar ‘t gebergte heen
Waar daagt mijn hulp? Ik wacht
en beid haar dag en nacht.
Mijn hulp is van de Heer alleen
die hemel, zee en aarde
schiep en sindsdien bewaarde.

Wat mij wellicht het meest verbaasde in de uitkomst van de recent gehouden enquête, was het feit dat het orgel bij veel kerkbezoekers nog steeds het meest geliefde instrument in de kerkdienst is. 62 procent van de PKN-leden geeft de voorkeur aan orgelbegeleiding. De piano en een band scoren veel lager, namelijk respectievelijk 26 en 19 procent. Dat ik dus nog steeds van orgelbegeleiding bij de kerkzang houd is dus niet zo uniek!

De liederen van Johan de Heer (1866-1961) blijken ook in de PKN en andere protestantse kerken onverminderd populair. Johan de Heer, de schrijver en componist van honderden liederen, was in zijn jonge jaren enige tijd lid van de adventistengemeente in Rotterdam. Hij keerde in 1902 het adventisme de rug toe en werd later de voorman van de interkerkelijke Zoeklicht-beweging, die vooral gefocust was op de wederkomst van Christus. In zekere zin bleef hij dus adventist.

Tenslotte: Het verbaasde mij niet dat uit het onderzoek bleek dat “Ga met God” heel geliefd is. Een op de twintig PKN-leden noemden dat lied als hun favoriet. Ook hoog genoteerd staan: “Abba, Vader” en “Ik zal er zijn.” In onze Advent-kring wordt deze nummers ook veel gezongen. Vooral “Ga met God” kan ik persoonlijk ook waarderen. Maar af en toe een psalm . . . ik zou het erg fijn vinden!

Is het tijd voor een nieuw adventistisch liedboek?

Het is dit jaar precies veertig jaar geleden dat de Nederlandse adventisten hun nieuwe liedboek (inmiddels vooral bekend als “de rode bundel”) in gebruik namen. De voorgeschiedenis was gecompliceerd, maar toen het LIEDBOEK VOOR DE ADVENTKERK in 1982 klaar was, verliep de invoering buitengewoon soepel. Slechts in enkele gemeenten was er een aarzeling om de GEZANGEN ZIONS te vervangen door het nieuwe liedboek. Maar nu, na veertig jaar, is de rol van het liedboek ingrijpend veranderd.

Het Liedboek voor de Kerken-—de oecumenische bundel die geruime tijd in de meeste protestantse kerken in Nederland werd gebruikt—-stamt uit 1973. Na enkele decennia ontstond in protestants Nederland het gevoel dat dit liedboek ingrijpend vernieuwd moest worden. In 2013—-exact veertig jaar later—-was het nieuwe Liedboek een feit.

Al geruime tijd bekruipt mij het gevoel dat ook de Adventkerk dringend aan een vernieuwd Liedboek toe is. Maar ik moet onmiddellijk toegeven dat ik dusdanig sterke, emotionele banden heb met “de rode bundel” dat mijn mening verre van objectief is. Het is veel kerkleden inmiddels opgevallen dat, als ik ergens word gevraagd om te komen preken en als mij verzocht wordt enkele passende liederen uit te zoeken, ik mij altijd beperk tot liederen uit “de rode bundel”. En daarvoor zijn twee redenen. De eerste is een kwestie van smaak. Ik houd veel meer van het traditionele kerklied dan van de meeste “opwekkingsliederen” en het merendeel van de “vlotte” liederen uit de jeugdbundel (“de zgn. blauwe bundel). Vooral de verzen waarbij enkele woorden of zinnen schier eindeloos worden herhaald spreken mij niet aan. Helaas heeft de Corona-tijd de populariteit van dergelijke liederen als gevolg van intensief gebruik bij streamings- en YouTube-diensten nog aanzienlijk vergroot.

De tweede reden is, dat ik destijds heel nauw bij de totstandkoming van het liedboek betrokken was. Toen zo’n 45 jaar geleden het principebesluit werd genomen dat GEZANGEN ZIONS moest worden vervangen, werd, naar goed adventistisch gebruik, een commissie benoemd. Ik was vanaf het begin lid van deze commissie. Ik was toen werkzaam bij onze kerkelijke uitgeverij “Veritas” en het was mijn taak om ervoor te zorgen dat de kerk een nieuw liedboek zou krijgen. De commissie kwam al snel tot de conclusie dat we onszelf een onnodig grote klus op de hals haalden. Er was immers kort daarvoor door de Nederlandse protestantse kerken een prachtige bundel samengesteld. Waarom konden we daar ook als adventisten geen gebruik van gaan maken? Een voorstel daartoe werd echter door het landelijke kerkbestuur resoluut afgewezen: we moesten onze eigen adventistische bundel hebben en geen bundel die door “anderen” was gemaakt. Men vergat daarbij wel dat de GEZANGEN ZIONS ooit was samengesteld door een hervormde dominee, omdat we zelf daartoe destijds niet de nodige kennis in huis hadden, en dat de meeste liederen die we al decennia-lang zongen oorspronkelijk uit niet-adventistische bronnen kwamen.

De commissie was teleurgesteld, maar we probeerden het nog een keer. Ik onderhandelde met de interkerkelijke commissie die de rechten voor het Liedboek voor de Kerken beheerde en er kwam uiteindelijk een compromis uit de bus. Onder bepaalde voorwaarden mochten we een honderdtal extra liederen, die in onze kerk erg geliefd waren, aan het liedboek toevoegen. Ook dat voorstel kon echter geen genade vinden bij onze landelijke bestuurders. De commissie besloot toen zichzelf op te heffen en aangezien er geen exemplaren van GEZANGEN ZIONS meer in voorraad waren, ben ik toen aan de slag gegaan om voor een nieuwe bundel te zorgen. Ik kreeg na enige tijd wel wat hulp van deze en gene en vooral de medewerking van Rob Schouten was heel belangrijk (zie het voorwoord in het liedboek). Rob kwam uit een adventistisch gezin en kende dus de “tale Kanaäns”. Boven was hij als Neerlandicus een expert op het gebied van de Nederlandse taal. Hij was tevens muzikaal en had al een aantal gedichtenbundels gepubliceerd. Gedurende ongeveer twee jaar ontmoette ik hem wekelijks en werkten we aan nieuwe of herziene liedteksten. Ik bewaar heel goede herinneringen aan die samenwerking.

Dit alles verklaart misschien waarom “de rode bundel” voor mij nog steeds een heel bijzonder boek is. En ik snap best dat dit voor anderen niet zo is en ook in de toekomst zullen allerlei verschillende liederenbundels naast elkaar gebruikt worden. Maar dat neemt niet weg dat, volgens mij, de kerk toe is aan een nieuwe bundel. Of zijn we misschien nu zo ver dat we kunnen overwegen om het nieuwe Liedboek van de Kerken te gaan gebruiken. Hier en daar zijn er misschien liedteksten die ons als adventisten niet aanspreken, maar er valt in deze bundel zoveel te kiezen dat dit m.i. geen bezwaar kan zijn! Het zou, denk ik, een enorme verrijking zijn voor onze erediensten.

Juist in de afgelopen weken is een onderzoek gepubliceerd over de voorkeur van kerkgangers ten aanzien van het soort kerkzang tijdens de eredienst in diverse protestantse kerken. Daarover volgende week meer.