Heeft Goldstein reden om zich zorgen te maken?

Clifford Goldstein is niet alleen de redacteur van ons wereldwijde Sabbatschool themaboekje, maar is ook een bekende (en begaafde) schrijver en één van de vaste columnisten van de Adventist Review. Trouwe lezers van dit tijdschrift (en de digitale bijproducten) weten dat Clifford (“Cliff” voor diegenen die, zoals ik, hem persoonlijk goed kennen) een scherpe pen heeft en weten ook dat er twee onderwerpen in het bijzonder zijn waar hij steeds op terugkomt. Het ene is zijn bezorgdheid dat allerlei vormen van theïstische evolutie de kerk binnendringen. Hij ziet dit als een bedreiging die ertoe leidt dat veel kerkleden het “fundamentele geloofspunt” van een recente, letterlijke schepping in zes dagen opgeven, of op zijn minst afzwakken. Vaak is de manier waarop hij zijn misnoegen uit ten aanzien van degenen die afwijken van het traditionele Adventistische scheppingsstandpunt verre van subtiel. In feite vindt hij (en daar maakt hij geen geheim van) dat mensen die niet langer de leer van een letterlijke schepping, zoals verwoord in het Genesisverhaal, accepteren, hun integriteit moeten tonen en moeten overwegen om hun lidmaatschap van de Adventkerk op te zeggen.

Goldstein’s tweede grote zorg is dat er een toenemend aantal stemmen is binnen het huidige Adventisme die de traditionele Adventistische eschatologie aanvallen. In zijn artikel in de Review van 17 juni, getiteld “The Same Old Whine (of Babylon)”, klaagt hij dat de traditionele Adventistische visie op de eindtijd niet langer alleen maar wordt aangevallen door vijanden van buitenaf, maar dat dit ook van binnenuit gebeurt. Hij windt er geen doekjes om. Ik citeer: “Het is dezelfde oude beschuldiging, maar nu komt die ook vanuit onze eigen kring: Rome is geen belangrijke speler meer; de zondagswetten zullen er noot komen; ons eindtijd-scenario is bedacht door Ellen White, en komt niet uit de Bijbel; en we moeten ophouden mensen bang te maken.”

Toen ik dit artikel las, vroeg ik me af wat (of wie?) Goldstein’s verontwaardiging had opgewekt. Ik vroeg me onwillekeurig af of ik misschien ook tot die “vijanden van binnenuit” behoor. Ik weet dat Clifford op zijn minst een deel van wat ik schrijf leest en daar meer dan eens zeer kritisch over is geweest. En, de laatste tijd, hebben een paar van mijn wekelijkse blogs over aspecten van de eindtijd-gebeurtenissen hem misschien boos gemaakt. Of wellicht behoren de auteurs van recente artikelen in het Adventist Today tijdschrift (en op de AT website) misschien tot die “vijanden van binnenuit?” Of zou het kunnen zijn dat een recente lezing van Jon Paulien, over komende zondagswetten en Ellen White’s perspectief op de Grote Strijd, hem in het bijzonder zorgen baren?

Ik heb het vermoeden dat deze recente bijdrage van Jon Paulien aan de discussie over het traditionele Adventistische eindtijd-scenario wel eens de directe aanleiding zou kunnen zijn geweest voor Goldstein’s artikel. Paulien is immers een alom erkend specialist op het gebied van eschatologie, met een lange en algemeen gerespecteerde carrière in de Adventistische academische wereld. Hij schreef verschillende boeken over aspecten van de eindtijd. Ze stemden in veel opzichten tot nadenken, maar waren niet echt controversieel. Het heeft Goldstein waarschijnlijk verbaasd (zoals het mij ook enigszins verbaasde) dat Paulien in deze recente lezing zijn publiek vertelt dat hij niet gelooft dat het eindtijd-scenario zich noodzakelijkerwijs zal voltrekken op de manier die Adventisten steeds hebben verkondigd. Er komt misschien geen toekomstige wereldwijde zondagswet, met noodlottige gevolgen voor hen die op een andere dag willen aanbidden. En het eindtijdscenario dat aan het einde van de negentiende eeuw voor gelovigen zeer aannemelijk leek, heeft veel van zijn geloofwaardigheid verloren. Wie benieuwd is wat Paulien precies gezegd heeft, kan terecht op YouTube: ttps://www.youtube.com/watch?v=0ZdPmZ3KNVc.

Ik heb de presentatie van Paulien met grote belangstelling beluisterd. Paulien gaf solide argumenten voor zijn standpunten en die komen grotendeels overeen met conclusies waartoe ik ook gekomen ben. Ik ben niet bezorgd over wat hij zei, maar zie het eerder als een hoopvol teken dat misschien nu de tijd gaat komen dat we openhartige discussies kunnen voeren over onze eschatologie, zonder elkaar te veroordelen en degenen die afwijken van wat wij zelf denken als “vijanden van binnenuit” te beschouwen. In 2011 gaf ik een presentatie tijdens een conferentie van Europese Adventistische theologiedocenten in Cernica in Roemenië. Ik heb die lezing onlangs bewerkt voor een artikel in het tijdschrift SPES CHRISTIANA (waarvan ik nu toevallig de redacteur ben). Het was getiteld: “Is the Adventist Hermeneutical Approach to Daniel and Revelation Changing?” (vol. 31, no. 2, pp. 5-24). Mijn voorzichtige conclusie was dat er enige tekenen zijn die erop wijzen dat dit inderdaad het geval is. En Paulien’s lezing lijkt dit te bevestigen. Goldstein maakt zich er zorgen over, maar het geeft mij hoop dat we kunnen beginnen onze standpunten over de eindtijd opnieuw te bezien om hun relevantie en geloofwaardigheid te verzekeren voor een toekomstige generatie.

Een nieuwe TV

Een paar dagen geleden kreeg onze flat-screen Panasonic 42 inch televisie kuren. Met de afstandsbediening lukte het niet om het toestel aan te zetten, ook niet nadat ik de batterijtjes had vervangen. Ik ontdekte—-nadat mijn vrouw het internet op haar I-pad had geraadpleegd—-dat het apparaat ook een (nogal verborgen) aan/uit knop heeft. Dat bood tijdelijk soelaas. We konden die avond weer naar het journaal kijken en naar de voorlaatste aflevering van een Zweedse politieserie op Netflix. Maar eergisteren lukte het niet meer om het apparaat “aan de praat” te krijgen. Ook de poging tot een totale “reset” bleef vruchteloos.

Gistermorgen besloot ik bij de plaatselijke elektronicawinkel langs te gaan, om te informeren hoe het probleem zou kunnen worden opgelost. Ik kon me mentaal op het bezoek voorbereiden, want de Expert-vestiging in onze woonplaats is recht tegenover de “Oude Bieb” –een van de weinige pleisterplaatsen voor een kop koffie tijdens mijn ochtendwandelingen. En nu de Corona-restricties voor een deel zijn opgeheven kon ik daar weer terecht. Vervolgens stapte ik de winkel binnen, waar een van de personeelsleden vroeg waarmee hij mij van dienst kon zijn. So far, so good. Ik schetste het probleem, waarop de diagnose niet lang op zich liet wachten: “Dat zal een defecte voeding zijn, meneer. Dat komt wel vaker voor.” De Expert-man raadpleegde de computer. “Ik zie dat uw toestel al zeven jaar oud is.” Hij zei het op een manier die mij de indruk gaf dat ons toestel als hopeloos antiek moest worden beschouwd.

Ja, misschien kon het toestel gerepareerd worden, zei hij. Maar dat was niet zeker. Het kon opgestuurd worden naar het bedrijf dat de reparaties voor Panasonic verzorgt. Dat kost 60 euro. En dan konden ze kijken of het inderdaad de voeding was die het had begeven. (“Maar dat lijkt er wel op!”). Al met al zou het dan toch wel een dure reparatie zijn, waarschijnlijk 150-200 euro. Dat wil zeggen: als ze het nodige onderdeel nog hadden. Dat was namelijk lang niet zeker (“Uw toestel is tenslotte al zeven jaar oud!”).
Kortom, het gesprek mondde uit in een duidelijk advies: “U kunt maar beter een nieuw toestel kopen. Dat zou ik doen, als ik u was.”

Een paar uurtjes later was ik met mijn vrouw terug in de winkel om een nieuw toestel uit te kiezen. Ik was blij dat de man die ons bij onze aankoop assisteerde geen pogingen deed om ons een groter en veel duurder apparaat aan te praten. Het toestel van onze keuze was op voorraad—maar ja, het was erg druk. (“u snapt wel, vanwege het EK voetballen”), dus ze konden hem volgende week bezorgen en voor ons installeren (“Dat is dan wel 49,50 extra natuurlijk!”).

Zo kochten we dus onverwacht een nieuwe televisie, zonder precies te weten wat het probleem was met het “oude” apparaat, en of het eventueel gerepareerd zou kunnen worden. Maar ja, het oude toestel was tenslotte zeven jaar oud. En al met al leek het dan toch de verstandigste optie om maar een nieuw toestel te kopen.

Als je er even over nadenkt besef je dat we in een maatschappij leven die zich aan duurzaamheid nog steeds heel weinig gelegen laat liggen. Vervangen, een nieuw model, maximale omzet, maximale winst zijn de sleutelwoorden. En ja, “recyclen” natuurlijk, alsof dat alles goedmaakt.

Als consument laat ik me daarin meeslepen, met een machteloos gevoel dat ik het systeem nu eenmaal niet kan veranderen. Dit is inderdaad een feit: de manier waarop onze maatschappij in elkaar zit is zover van het oorspronkelijk plan van de Schepper afgeweken dat er meer dan een Covid-19 ramp nodig is om dat te “re-setten”. Dat ontslaat mij als christenen er echter niet van om te blijven protesteren en, waar ik kan, mij af te zetten tegen het soort consumptiemaatschappij waarin ook ik ben terechtgekomen.

Intussen doen we het een weekje zonder televisiekijken. Daar is eigenlijk niets mis mee. De laatste aflevering van de Nextflix-serie hebben we gisteravond via het scherm van mijn laptop bekeken en ook het nieuws komt zonder problemen via het internet binnen. (Dus ik weet dat Nederland van Oostenrijk heeft gewonnen met 2-0). En dan is er de ouderwetse radio en zijn er massa’s CD’s die we al lange tijd niet meer hebben beluisterd! En, vanaf volgende week hebben we, als alles meezit, weer een televisietoestel dat toch wel weer zeven jaar meegaat.

Kerk of sekte? Wat is het verschil?

Wat is het verschil tussen een kerk en een sekte? Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Het begrip “sekte” roept bij de meeste mensen nogal negatieve associaties op. Vaak hoor je: Een sekte is een religieuze groep de van bijzaken hoofdzaken maakt. Dat is natuurlijk een nogal subjectieve benadering, want wie kan precies aangeven wat hoofdzaken en wat bijzaken zijn? Anderen beweren: sekten zijn luizen in de pels van de kerk. Ze worden vooral gekenmerkt door hun kritische houding ten opzichte van de “gevestigde” kerken, zonder zelf iets belangrijks bij te dragen.

De beroemde socioloog Max Weber gaf een definitie die in de loop van de tijd door velen als basis voor andere omschrijvingen is gebruikt. Hij zei dat de kerk een religieuze organisatie is waarbij lidmaatschap vooral door traditie wordt bepaald. Je wordt in de meeste gevallen lid van een kerk door geboorte. Bij een sekte is daarentegen het lidmaatschap een bewuste keuze van de persoon die tot de groep toetreedt. Veel kerkgenootschappen wijzen een dergelijke definitie af, met name de kerken die geen kinderdoop toepassen, maar mensen dopen die daartoe zelf besluiten.

Vaak wordt het woord “sekte” vooral gebruikt voor religieuze groepen die nogal opdringerig zijn in hun wervingsactiviteiten en/of sterk onder invloed staan van een krachtige, charismatische leider (in dat geval spreekt men vaak ook van een “cultus”). Het belangrijkste kenmerk is waarschijnlijk wel dat aanhangers van sekten ervan overtuigd zijn dat zij de enigen zijn die de Waarheid bezitten.

In de praktijd is het niet altijd gemakkelijk precies de scheidslijn tussen kerk en sekte aan te geven. Soms maken religieuze gemeenschappen een ontwikkeling door waarbij sektarische eigenschappen langzaam maar zeker naar de achtergrond verdwijnen en men, als gevolg daarvan, niet langer het etiket “sekte” opgeplakt krijgt. Dat gebeurde in veel gebieden in de wereld met de zevende-dags adventisten. In sommige landen worden adventisten nog steeds in brede kring als sektariërs beschouwd, maar daarentegen zijn er ook steeds meer landen waar het adventisme geleidelijk aan een gerespecteerde, protestantse kerk is geworden.

Afgelopen zaterdag stond er een interview in het Nederlands Dagblad met de Belgische kardinaal Jozef de Kessel die sinds enkele jaren aartsbisschop is van Mechelen-Brussel. De 73-jarige katholieke kerkleider is herstellend van darmkanker, maar zijn persoonlijke situatie heeft hem zijn geestkracht niet ontnomen. Hij komt in het interview naar voren als een optimist en een gelovige realist. Hij erkent dat de katholieke kerk in België kleiner wordt, maar is er vast van overtuigd dat “een bescheidener kerk” meer “trouw kan zijn aan zichzelf” en aan de roeping die zij heeft te midden van de hedendaagse seculiere cultuur.

Wat mij vooral in het interview trof zijn de Kessel’s opmerkingen over sekten en sektarische eigenschappen. Volgens hem kan ook een grote kerk in veel opzichten sektarisch zijn. De bisschop pleit voor een “belijdende kerk”, die gedragen wordt door een binnenste kern van actieve gelovigen . . . Maar de kerk moet open blijven en voorkomen dat zij zich in zichzelf opsluit.”

Het interview sluit af met een uitspraak die ik graag in zijn geheel wil citeren: “Bij een sekte weet je precies wie er binnen en buiten zijn. Bovendien verdraagt een sekte geen dissidentie. Als je het ergens mee oneens bent kun je gaan. Zo kun je dus een meerderheidskerk zijn met sektarische trekken en je kunt een kleinere kerk zijn met een open vizier. Bij een kerkgebouw is het mooi als de deur opstaat. Je komt er binnen. Niemand vraagt je: wat doe je hier, waarom zit je hier, waarom loop je hier rond? Ben je gelovig of niet-gelovig? Het is een kerk die openstaat en ontvangt zonder zich op te dringen.”

Een kleine kerk die open staat. Een kerk die niet alleen maar met zichzelf bezig is, maar die de problematiek en de taal kent van de seculiere wereld om haar heen. Een kerk die ontvangt zonder zich op te dringen. Waar je het met dingen oneens kunt zijn. Waar je welkom bent.

Ja, bij zo’n kerk voel ik me thuis. En daar wil ik mij voor blijven inzetten.

In Memoriam: Anne van der Meiden

Vanmorgen las ik in de krant dat Anne van der Meijden gisteren, op de dag voor zijn 92e verjaardag, is overleden. Hij kreeg in 2018 een herseninfarct en is daarvan niet meer hersteld. Van der Meiden was zowel theoloog als communicatiewetenschapper. Hij schreef een reeks boeken op beide terreinen van zijn expertise, maar hij kreeg vooral veel bekendheid door zijn vertaling van de Bijbel in het Twents: Bibel in de Twentse Sproake (2019).

Herman Finkers—een conferencier die ik heel erg bewonder—zei vandaag voor de regionale televisie dat van der Meijden, of hij nu een lezing gaf of preekte, een vaderlijk, wijs gezag uitstraalde. Van der Meijden ging ook met de koninklijke familie om, trouwde in 2005 prins Floris en Aimée Söhngen. “Het maakte hem niks uit met wie hij sprak,” zegt Finkers, “de koningin of de postbode: hij sprak met ze op dezelfde manier.”

In de periode dat van der Meiden hoogleraar was in de communicatiewetenschap aan de Universiteit van Utrecht, had ik eens een bijzonder interessant gesprek met hem. Ik was op zoek naar een goed onderwerp voor een mogelijke promotie en dacht aan iets op het snijvlak van kerk en communicatie. Toen ik hem belde was hij graag bereid een afspraak te maken. Van der Meiden was zelf gepromoveerd op de rol van ethiek in de evangelieverkondiging. Daarbij had hij en passant nogal wat kritiek geleverd op de manier waarop het Wachttorengenootschap haar leden (in ieder geval in het verleden) recruteerde. Ons gesprek nam daarbij al snel een wending in de richting van de zevende-dags adventisten. Ik vroeg: Hoe zouden wij erin kunnen slagen om een groter aantal mensen van de waarde van het adventisme te overtuigen. Zijn antwoord was tweeledig. Nu ik dat weer naar boven haal, moet ik natuurlijk wel onderstrepen dat dit gesprek meer dan 40 jaar geleden plaatsvond.

Het eerste wat van der Meiden benadrukte t.a.v. het relatieve succes van de Jehova’s Getuigen is, dat zij heel duidelijk zijn: Wie met de waarheid, zoals zij die verkondigen, in aanraking is gekomen en daaraan geen gehoor geeft, gaat verloren. Punt uit. “Jullie adventisten,” zei van der Meijden, “durven dat niet langer te zeggen. En als mensen dus toch wel behouden zullen worden zonder dat zij zich perse moeten aansluiten bij jullie kerk, dan wordt adventist-worden veel minder urgent.” Het leek mij toen (en dat lijkt het mij nog steeds) niet wenselijk om onze strategie op dat punt bij te stellen. Wij gaan er tenslotte niet over wie wél of niet behouden wordt.

Maar van der Meiden benadrukte destijds nog een ander punt. Hij wist dat in het verleden adventistische evangelisatiebijeenkomsten meestal begonnen met lezingen over de toestand van de mens in de dood. Dat was volgens hem een noodlottige fout, want dat leidde ertoe dat deze bijeenkomsten vooral werden bezocht door oudere mensen die in veel gevallen een dierbare hadden verloren. Maar vaak zaten die mensen zo vastgeketend aan hun eigen traditie dat zij niet de daadkracht hadden om de overstap te maken naar een andere geloofsgemeenschap. Volgens van der Meiden zouden wij als adventisten een strategie moeten ontwerpen die zich vooral richt op jonge mensen—en meer specifiek: jonge zakenmensen. Vaak hebben zij in hun materialistische bestaan een spirituele behoefte die onbevredigd blijft. Bovendien zijn zij gewend om beslissingen te nemen en als zij zien dat een bepaalde keuze hen goed zal doen, zullen zij eerder geneigd zijn zich bij een (andere) geloofsgemeenschap aan te sluiten dan ouderen.

Sinds het gesprek met Anne van der Meiden is er in de Nederlandse maatschappij en in het kerkelijk leven heel veel veranderd. Nee, mensen vertellen dat zij verloren gaan als zij niet schielijk adventist worden, is geen optie. Maar is het tweede punt dat hij noemde misschien toch nog steeds het overwegen waard?

Opnieuw iets over seksuele geaardheid

Af en toe vragen lezers van mijn blog mij waarom ik met regelmaat het thema van seksuele geaardheid aansnijd—zoals ik vorige week weer eens deed. Mijn antwoord is dat het niet de laatste keer is geweest, want in de geloofsgemeenschap die ik mijn geestelijke tehuis noem is volledige acceptatie van LGBTQ mensen vaak nog ver te zoeken. Twee dingen brachten me ertoe ook deze week dit onderwerp weer aan de orde te stellen.

Ik ontving het verzoek om het manuscript te lezen van een boek dat binnenkort in de VS gaat verschijnen. De bedoeling was dat ik een paar regels zou schrijven als een aanbeveling voor het boek, die op de achterkant van de omslag kan worden geplaatst (natuurlijk afhankelijk van de vraag of ik het boek zou willen aanbevelen!) Na het gelezen te hebben heb ik graag aan dat verzoek voldaan. Het manuscript is geschreven door een adventistische predikant die na een langdurige tweestrijd “uit de kast” is gekomen als biseksueel. Zij verloor haar baan, maar niet haar geloof. In het eerste hoofdstuk beschrijft zij haar ervaringen. Het is indrukwekkend en tegelijkertijd beschamend. Zij is inmiddels getrouwd met een vrouw en had niets liever gewild dan predikant te blijven. Helaas kon daarvan geen sprake van zijn . . .

Naar aanleiding van mijn blog van vorige week ontving ik een kort commentaar van een zekere David, een lezer in Australië. Bij het zien van zijn achternaam ging er bij mij een lichtje branden. Was hij de persoon van wie ik het vage gerucht had gehoord dat hij op een gegeven moment “uit de kast” was gekomen als homoseksuele man? Op mijn e-mail aan hem antwoordde hij uitvoerig. Zijn verhaal, meldde hij, was geen geheim, dus ik kon mij vrij voelen erover te praten of te schrijven. Hij was inderdaad de persoon waarop ik doelde. Destijds woonde hij met zijn ouders een aantal jaren in Engeland. Direct na zijn studie aan Newbold College was hij getrouwd. Hij was predikant geworden in Australië en had in verschillende functies voor de kerk gewerkt. Intussen was hij ook vader geworden van drie zonen. .

David had gehoopt dat hij de stem van zijn geaardheid het zwijgen kon opleggen door te trouwen, maar dat bleek niet het geval te zijn. Toen hij in 2006 “uit de kast kwam” na twintig jaar heftige innerlijke strijd, betekende dat niet alleen het einde van zijn huwelijk, maar kwam er een ook einde aan zijn loopbaan in de Adventkerk. Zijn ex-vrouw vond iemand met wie zij gelukkig kon zijn. Zijn kinderen accepteerden de veranderde status van hun vader en David zelf vond een partner met wie hij sinds 2014 is getrouwd. Hun huwelijk vond plaats in Nieuw-Zeeland waar destijds al “same-sex” huwelijken mogelijk waren, en hun relatie kreeg enkele jaren later ook in een wettelijke basis in Australië.

Zo gaat het maar al te vaak—helaas te vaak ook in adventistische kringen. Men trouwt met iemand van het andere geslacht–tegen beter weten in—-ervan uitgaande dat de “andere” geaardheid dan wel zal slijten. Het resultaat is in de meeste gevallen een berg ellende, niet zelden eindigend in zelfdoding. David heeft zijn geloof behouden, maar is zijn baan en ook zijn kerk kwijtgeraakt. Voor een homoseksuele ex-predikant was geen plaats meer in de plaatselijke Adventgemeente waarvan hij lid was.

Misschien is het nog een brug te ver om te verwachten dat iemand met een “andere” geaardheid, die een monogame relatie heeft, zonder problemen predikant in onze kerk kan worden of kan blijven. Maar het moet toch in elk geval wel zo zijn dat mensen die graag deel willen blijven uitmaken van onze geloofsgemeenschap van harte welkom blijven en actief aan het gemeenteleven moeten kunnen deelnemen. En zolang dat niet overal zo is, zal ik af en toe een blog aan dit onderwerp wijden. Ik kan de wereld—en ook de kerk—in mijn eentje natuurlijk niet veranderen, maar samen met anderen moet ik mijn stem laten horen. Net zolang tot het doel is bereikt: volledige gelijkheid ongeacht ras, nationaliteit, geslacht of seksuele geaardheid.