Vrijheid van godsdienst

Vorige week vrijdagmiddag was ik in het gebouw van het Hoge commisariaat van de Mensenrechten van de Verenigde Naties in Genėve. Samen met de andere deelnemers aan het theologencongres dat vlak over de grens in Frankrijk, in Collonges-sous-Salėve, werd gehouden, nam ik deel aan een excursie naar het hoofdkwartier van dit onderdeel van de VN dat in Genève in het Palais Wilson is gevestigd. Het werd een boeiende middag. Eerst was er een uitleg van de werkwijze van de afdeling die toezicht houdt op de uitvoering van het door ongeveer 170 landen ondertekende Verdrag tegen Marteling en daarna werden we in een andere zaal voorgelicht over het Faith for Rights initiatief van de VN, waarin de rol van geloofsgemeenschappen in de strijd voor handhaving van de mensenrechten wordt onderstreept. Maar dit was niet de enige keer dat ik in de afgelopen week met mijn neus op het belang van de Universele Rechten van de Mens werd gedrukt.

Strijd voor de rechten van de mens blijft ook in 2019 een grote prioriteit. Het is een voorrecht om in een land te leven waar het met de mensenrechten tamelijk goed gesteld is. In Nederland kun je vrij vergaderen; er is vrijheid van meningsuiting, vrijheid om te demonstreren—om zo maar een paar van de mensenrechten te noemen. En Nederlanders leven ook in een land met vrijheid van godsdienst. Maar soms zijn er situaties waarin die vrijheden niet onbeperkt kunnen worden toegestaan. Naar het oordeel van de overheid was er zo’n situatie vanwege het plan van de Amerikaanse dominee Steven Andersen om op 23 mei in Amsterdam te komen spreken. Wat was er zo bijzonder aan de komst van deze dominee? Dat iemand er merkwaardige ideeën op nahoudt, of in de ogen van de meerderheid een bizar geloof predikt, is op zich geen reden om mensen te weren. Mensen die denken dat de wereld niet rond is (de leden van de ‘flat earth society’) mogen naar hartenlust hun theorieën verkondigen en aan wicca’s en satanisten wordt geen haarbreed in de weg gelegd, zolang zij de openbare orde maar niet schenden. Maar ds. Andersen staat erom bekend dat hij de holocaust ontkent. Hoe iemand kan beweren dat de holocaust nooit heeft plaatsgevonden is mij een raadsel, maar het gevaarlijke aan het ontkennen daarvan is dat het past in een anti-semitisch kader. In het licht van de geschiedenis is het terecht dat de overheid ervoor zorgt dat iemand die, direct of indirect, aanzet tot jodenhaat in ons land geen platform krijgt.  Ds. Andersen is ook van mening dat mensen met een niet-heteroseksuele geaardheid door de overheid ter dood zouden moeten worden gebracht. Deze dominee mag geloven dat homo’s niet in de hemel kunnen komen, maar hij mag niet aanzetten tot homo-haat! Ook al is het zaak dat de overheid niet al te gemakkelijk mensen met een afwijkende mening de mond snoert, we kunnen alleen maar positief zijn ten aanzien van de maatregel om Andersen buiten de deur te houden. De rechten van de bevolking in het algemeen kregen terecht meer gewicht dan het recht op vrije meningsuiting van deze dominee.

Er gebeurde onlangs nog iets opmerkelijke op het terrein van de mensenrechten, toegespitst op de vrijheid van godsdienst. In 1965 was er tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie een opzienbarende koerswijziging in de Rooms-Katholieke Kerk, toen de kerk zich uitsprak voor vrijheid van godsdienst voor iedereen. Het document dat toen werd aangenomen werd recentelijk door de Internationale Theologische Commissie (ITC) van het Vaticaan aangescherpt en op 23 april door paus Francis goedgekeurd. Het document pleit uitdrukkelijk voor volledige godsdienstvrijheid: zowel voor christenen als voor alle anderen. Er kan geen weg terug zijn, wordt in het rapport gesteld, naar een kerk die ooit de vrijheid van geweten bestreed. Natuurlijk zullen er mensen zijn die de Katholieke Kerk in alle opzichten wantrouwen en zullen zeggen dat de wereld met dit soort mooie woorden alleen maar om de tuin wordt geleid. Dat is een onchristelijke houding. Het past andere christenen eerder om dankbaar te zijn voor het feit dat het pad dat een halve eeuw geleden schoorvoetend door de Katholieke Kerk werd betreden geen doodlopende weg is gebleken maar van een nieuw wegdek is voorzien.

 

Onder theologen

Het is woensdagmorgen. Ik zit op Schiphol vlakbij Gate B 36, vanwaar over ruim een uur mijn vlucht vertrekt naar Genève. Ik ben op weg naar het adventistisch instituut voor hoger onderwijs, vlak over de Frans-Zwitserse grens, aan de voet van de karakteristieke Salève—een langgerekte plateauberg die ook wel het ‘balkon van Genève wordt genoemd. Vanavond begint daar het tweejaarlijkse congres van de theologiedocenten van alle Europese adventistische colleges en universiteiten. Eigenlijk hoor ik niet helemaal bij die doelgroep. Ik ben immers al geruime tijd met emeritaat en ik heb nooit ergens fulltime theologie gedoceerd. Maar kennelijk word ik toch nog steeds gerekend tot de groep Adventistische theologen die men voor een dergelijk evenement wil uitnodigen en ik ben zeer erkentelijk jegens de Trans-Europese Divisie dat zij voor die uitnodiging zorgen (en dat ik bij hen mijn kosten mag declareren).

Dit soort congressen zijn buitengewoon nuttig, niet alleen vanwege de vele presentaties die over een bepaald thema worden gehouden, maar vooral ook voor de onderlinge contacten en de mogelijkheid om vrij te kunnen praten over allerlei theologische en kerkelijke kwesties die de adventistische gemoederen bezighouden Het thema voor ons congres van de komende dagen is: Pastoral Ministry and Ecclesial Leadership en het gaat dus over de relatie tussen het werk van de predikant en de leiding van de kerk.  Mijn lezing op vrijdagmorgen heeft als titel: The Freedom and Influence of the Pastor.

Een paar dagen geleden kwamen de theologiedocenten van de universiteiten aan de Westkust van de VS bijeen onder het passende motto ‘Conversations among Colleagues’. Dit zou je ook het sub-motto van ons congres kunnen noemen, want dit bepaalt de sfeer en het belang van onze bijeenkomst. Onze bijeenkomst moet een veilige omgeving zijn, waar open gesprekken mogelijk zijn zonder dat men bang hoeft te zijn dat wat men zegt, al dan niet selectief en zonder context, morgen op de een of andere kritische website staat.

Het werk van een adventistisch theoloog ligt gewoonlijk onder diverse vergrootglazen. Collega’s geven krtitisch commentaar en geven aan in hoeverre ze het eens of oneens zijn met wat een theoloog zegt of schrijft. Dat is prima. De dialoog tussen theologen scherpt de inzichten, inspireert tot verdere verdieping of corrigeert. Deze interactie tussen theologen maakt ook duidelijk dat sommige dingen (nog) niet geheel duidelijk zijn of dat verschillende invalshoeken mogelijk zijn.

Maar het werk van de theologen ligt ook onder het vergrootglas van de kerkelijke leiding. Natuurlijk willen kerkelijke leiders op de hoogte blijven van de theologische ontwikkelingen binnen de kerk. Het is belangrijk dat de leiders zelf ook een theologische vorming hebben, want een kerk leiden is heel wat anders dan een verzekeringsmaatschappij managen. De leiders hebben de verantwoordelijkheid om zo nodig bepaaalde ontwikkelingen te stimuleren, af te remmen of te corrigeren. Maar de leiders moeten daarbij wel steeds beseffen dat de vaktheologen een belangrijke rol spelen in het steeds weer doordenken van wat wij geloven, van wat wij aan anderen willen doorgeven en van hoe wat wij geloven onze kerkelijke praktijk en het leven van de individuele gelovige bepaalt. Om hun werk goed te doen hebben de theologen het vertrouwen van de kerkleiders nodig en ook de ruimte om nieuwe vragen te stellen en oude antwoorden tegen het licht te houden. Op dit punt zou nog wel wat verbetering wenselijk zijn.

Het werk van theologen ligt in zekere zin ook onder het vergrootglas van de leden van de kerk in het algemeen. Maar vaak geven zij dat vergrootglas in handen van mensen die zich vooral aan de marge van de kerk bevinden en de ‘officiële’ theologen met grote achterdocht volgen. Helaas zijn er nogal wat speurhonden die constant op zoek zijn naar wat zij beschouwen als ‘ketterijen’ en naar alles wat maar enigszins afwijkt van wat zij zien als de ware Adventleer. Een aanzienlijk aantal websites, een vloed aan dvd’s  en een oneindige reeks publicaties waarschuwen de leden van de kerk om op hun hoede te zijn. Erg veel geestelijke inspiratie kan ik meestal niet in deze websites, dvd’s en publicaties ontdekken.

De theologen in onze onderwijsinstellingen moeten maar gewoon hun werk blijven doen en niet te veel van hun tijd en energie besteden aan het reageren op de critici aan de rand van de kerk. Er wordt immers toch maar zelden met een welwillend oor geluisterd. Hooguit kunnen de kritische activiteiten aan de extreme rechterzijde van het theologisch spectrum de vaktheologen ertoe inspireren om, nog meer dan zij al doen, hun werk toegankelijk te maken voor de kerkleden idie niet theologisch geschoold zijn

Hoe dan ook: in elk geval moet het theologisch gezelschap dat de komende dagen in Collonges bijeen is kunnen genieten van ‘conversations among colleagues’ in een veilige omgeving.

Easter: The “mother of all facts”

I recently completed a book manuscript about the topic of the resurrection. In this Easter blog, I simply want to quote a few paragraphs from the book that will, if all goes well, be available just a few months from now. If the publisher (Stanborough Press Ltd) follows my suggestion the title will be: ‘I Have a Future: Christ’s Resurrection and Mine. Our resurrection depends on the great Life-giver who died and was raised—as we remember once again in a special way during the Easter season.

In this book I do, of course, raise the question how we can be sure that Jesus did indeed come back to life? Do we really have hard facts? Can we be sure of the historicity of Jesus’ resurrection? In my book I devote a long chapter to this crucial question. Below I quote the few final paragraphs of this chapter: 

Speaking of hard facts, there is one fact of irrefutable historicity: a group of people, who were totally exasperated after the crucifixion and burial of Jesus, became convinced that Jesus had risen and that they should no longer seek the Living One among the dead (Luke 24:5). Some might say that this conviction was based on a cleverly concocted conspiracy or a collective hallucination. But another explanation, namely that the resurrection actually happened, sounds far more reasonable and credible. Let me quote a few lines from a book about Jesus by Philip Yancey, who catches the amazing development in a few powerful sentences:

That Jesus succeeded in changing a snuffling band of unreliable followers into fearless evangelists, that eleven men who had deserted him at death now went into martyrs’ graves avowing their faith in a resurrected Christ, that these few witnesses managed to set loose a force that would overcome fierce opposition, first in Jerusalem and then in Rome—this remarkable sequence of transformation offers the most convincing evidence for the Resurrection.[1]

N.T. Wright put it succinctly in these words: “The disciples were hardly likely to go out and suffer and die for a belief that was not firmly anchored in fact.”[2]Many other authors have stressed the same point. What made a man like Peter who, in Jesus’ darkest hour had avowed that he did not even know the man who was arrested and tried by the Jewish elite, change into the apostle who, only a few weeks later, told a large multinational, multicultural crowd in Jerusalem that Christ was alive? What convinced the doubting Thomas that the Lord was truly risen and gave him the courage to become a missionary to India, where even today some four million “Thomas Christians” are a testimony to his radical conversion? Not all ancient traditions are reliable, but there is good reason to think that most, if not all, of the original apostles, except John (who for a number of years was banished to the Greek isle of Patmos), met a martyr’s death. What propelled them to pursue a career that would end in opposition, torture and ignominious death? How do we explain that James, one of the half-brothers of Jesus, became a prominent leader in the early church, while he earlier flatly rejected Jesus’ ministry? (John 7: 5; Acts 15:14-21). The explanation lies in the extraordinary, undeniable Easter event.

This is echoed by a rather unexpected voice, namely that of the Jewish theologian and Israeli historian Pinchus Lapide (1922-1997). He did not become a Christian, but he did firmly believe that the resurrection of Jesus actually happened. It is, he said, the only explanation for the birth and further rise of Christianity. He confronts his readers with these pressing questions:

How can it be explained that, against all plausibility, his adherents did notfinally scatter, were notforgotten, and that the cause of Jesus did notreach its infamous end at the cross?

In other words: How did it nevertheless come about that the adherents of Jesus were able to conquer the most horrible of disappointments, that Jesus, despite everything, became the Saviour of the Church, although the predictions were not fulfilled and the longed-for Parousia did not take place?[3]

Lapide concluded that the explanations of many resurrection-denying theologians fail miserably to explain “the fact that the solid hillbillies from Galilee . . . were changed within a short period of time into a jubilant community of believers.” He continued: “When this scared, frightened band of the apostles, which was just about to throw everything away in order to flee in despair to Galilee; when the shepherds, peasants, and fishermen, who betrayed and denied their Master and then failed him miserably, suddenly could be changed overnight into a confident mission society, convinced of salvation and able to work with much more success after Easter, then no vision or hallucination is sufficient to explain such a revolutionary transformation.”[4]



[1]  Philip Yancey, The Jesus I Never Knew(Grand Rapids, MI: Zondervan, 1995), p. 216.

[2]  Tom Wright, Surprised by Hope(London, SPCK, 2011)., p. 73.

[3]  Pinchus Lapide, The Resurrection of Jesus: A Jewish Perspective (Augsburg: Fortress Publishing House, 1982), p. 123.

[4]  Ibid, p. 129.

15 miljoen en de teller loopt . . .

Deze week kwam het bestuur van de wereldkerk samen in Silver Spring (VS) voor de op een na belangrijkste vergadering van het jaar: de zgn.  Spring Meetings. Deze tweedaagse vergadering werd ook bijgewoond door alle divisievoorzitters. (Andere bestuursleden die buiten de VS wonen, zoals de unievoorzitters, komen alleen naar de najaarsvergadering in oktober.)  Deze Spring Meetings was ingeklemd tussen twee bijzondere evenementen. Op woensdagmiddag begon een conferentie over de traditionele opvatting van de kerk dat men, indien enigszins mogelijk, bij militaire dienst moet kiezen voor de status van wapenweigeraar—de zgn. positie van non-combattant. Het is verheugend om te zien dat dit punt weer eens aan de orde wordt gesteld.

De Spring Meetings werden voorafgegaan door een studiebijeenkomst over het thema van kerkverlating (de Nurture and Retention Summit). Kerkverlating is een nijpend probleem en de cijfers liegen er niet om. Dr. David Trim, de persoon die binnen het hoofdkantoor van de kerk o.a. verantwoordelijk is voor het opstellen van de kerkelijke statistieken, vertelde dat sinds 1965 niet minder dan 15.132.555 personen de kerk—vaak korte tijd na hun doop—de rug toekeerden.  Dat is een enorm aantal en verklaart ook in belangrijke mate waarom de kerk niet zo snel is gegroeid als enkele tientallen jaren geleden werd voorspeld.

Het ledental van de Adventkerk staat nu op rond 21 miljoen.  Dat betekent dat de kerk een religieuze groepering is van formaat. Wereldwijd zijn er nu meer adventisten  dan joden en we hebben bijna het aantal Sikhs ingehaald. Beide groeperingen worden tot de wereldgodsdiensten gerekend! Er zijn nu ook beduidend meer adventisten dan jehova’s getuigen of mormonen. Er waar vrijwel alle protestantse kerken flinke verliezen noteren vertoont het adventisme nog steeds een stijgende lijn. Deze positieve geluiden mogen echter het trieste feit niet verdoezelen dat we volgens de officiële kerkelijke statistieken ongeveer veertig procent van alle leden al binnen enkele jaren na hun toetreding weer kwijt zijn.

En dat is helaas nog niet het hele verhaal. De ledenstatistieken van de kerk zijn in heel veel landen volstrekt onbetrouwbaar. Er zijn miljoenen namen in de registers van mensen die niet meer actief bij de kerk betrokken (of zelfs niet meer in leven) zijn. En officieel lid zijn betekent nog niet dat men ook regelmatig naar de kerkdiensten komt. Gemiddeld bedraagt het aantal kerkgangers ongeveer zestig procent van het aantal kerkleden. En daarnaast moeten we vaststellen dat er een grote groep is (wereldwijd gaat het tenminste om ettelijke miljoenen) van mensen die in de kerk opgroeiden maar zich toch niet bij de kerk aansloten.

Het is dus goed dat de kerk nadenkt over deze problematiek en zich afvraagt hoe die exit-stroom kan worden ingedamd. Aan het einde van de beraadslagingen van enkele dagen geleden kwam de voorzitter van de Generale Conferentie aan het woord. Zoals gebruikelijk had hij een aantal citaten van Ellen White bij de hand, dit keer afkomstig uit het boek Christian Service. Die uitspraken moesten een antwoord bieden op het probleem. De remedie is: De mensen moeten aan het werk worden gezet! Actief zijn in de kerk voorkomt dat mensen zich van de kerk afkeren!

Het is zeker waar dat je inzetten voor een ideaal, en actief zijn in een organisatie, belangrijke voorwaarden zijn om je bij die organisatie betrokken te voelen. Maar ik geloof niet dat hiermee de kern van de zaak adequaat is geduid. Toen ik mijn boek Gaan of BlijvenEen Boek voor Adventisten aan de Zijlijn schreef, ontdekte ik eens te meer hoe complex het probleem van kerkverlating is. Maar ik zag vooral dat velen, al dan niet langzaam, richting achterdeur gaan, omdat wat ze in de kerk horen en beleven niet voldoende aansluit bij hun leven van elke dag en omdat ze in de kerk de ruimte missen om zichzelf te kunnen zijn en zich echt welkom te kunnen voelen ondanks hun vragen en twijfels.

Ik zou br. Wilson willen adviseren vaker te praten met mensen die vertrokken zijn en ook om misschien eens wat meer over dit onderwerp te lezen of experts (van binnen en buiten onze eigen kerk) te raadplegen. Dat zou hem er misschien van kunnen overtuigen dat er heel veel oorzaken zijn voor de grootschalige kerkverlating en dat mensen zich alleen geroepen voelen om actief te worden als ze zich ‘happy’ voelen in hun kerk. Dit is dan ook de vraag die vooral gesteld en beantwoord moet worden: Hoe worden we een kerk die door de mensen wordt ervaren als een warm geestelijk huis? Als een geestelijk huis waarin iedereen welkom is, en waar je vragen mag hebben en de ruimte ervaart om de christelijke waarden en adventistische beginselen, in een sfeer van vrijheid en respect, te vertalen naar je eigen situatie. Als je in zo’n geestelijke sfeer terechtkomt is de kans groot dat je nooit wegloopt, maar actief wordt en samen met anderen gestaag zult groeien in je geloof.

EGW: Feit en fictie

In de afgelopen maanden heb ik op diverse plaatsen in Nederland en daarbuiten presentaties gegeven over een iets dat momenteel een ‘hot’ onderwerp is in veel adventistische kringen, namelijk de zgn. Last Generation Theology. Daarbij staat de gedachte centraal dat Christus pas naar onze aarde kan terugkomen als er een groep mensen is die zijn karakter volmaakt weerspiegelt. Ik heb daar onlangs een boekje over geschreven[1] en als gevolg daarvan krijg ik nogal wat uitnodigingen om over dat thema te komen spreken.

De argumenten voor de Last Generation Theology zijn voor een heel groot deel gebaseerd op uitspraken van Ellen G. White.  Deze adventistische pionier heeft enorm veel geschreven, over heel veel verschillende onderwerpen en over een lange periode. In die periode ontwikkelden zich veel van haar denkbeelden. Doordat er zoveel materiaal beschikbaar is ligt het gevaar op de loer dat men daaruit zeer selectief kan kiezen als men steun zoekt voor een bepaalde theorie. Ik heb geconstateerd dat de verdedigers van deze theologische denkbeelden zich daar inderdaad aan schuldig maken. Het gevolg is dat ik mij bij mijn presentaties breed moet oriënteren ten aanzien van wat Ellen White schreef, en daarbij duidelijk laat zien dat een meer gebalanceerde benadering van haar uitspraken misschien niet alle vragen beantwoordt maar zeker geen steun geeft aan deze theologische visie.

Ik krijg na de presentaties dikwijls de kritiek dat ik de geschriften van Ellen White niet voldoende op waarde schat. Sabbat j.l.—toen ik mijn presentaties gaf in kerk was van de Adventgemeente in de Zweedse stad Götenborg, merkte een van de aanwezigen op dat wat Ellen White schreef precies dezelfde status heeft als de Bijbel. Deze persoon claimde iets voor het werk van Ellen White dat zij zelf herhaaldelijk heeft tegengesproken.

Maar de polarisatie rond Ellen White neemt eerder toe dan af, met enerzijds een groep die haar op een enorm hoog voetstuk plaatst en anderzijds een grote groep die steeds meer vragen plaatst bij haar rol en bij aspecten van haar inspiratie. Het is belangrijker dan ooit tevoren dat we onze mening kunnen baseren op feiten.

Pas rond de dertiger jaren van de vorige eeuw groeide de gedachte dat alles wat Ellen White ooit schreef woord voor woord geïnspireerd was. Die ontwikkeling dient gezien te worden tegen de achtergrond van het in die tijd steeds toenemende fundamentalisme in protestants Amerika, met een steeds sterkere nadruk op de verbale (woordelijke) inspiratie van de Bijbel. Dat had ook grote invloed op de adventistische visie op de inspiratie van de Bijbel en op de manier waarop men de inspiratie van Ellen White beoordeelde. Doordat velen in de kerk haar nu ook een woordelijke inspiratie toedichtten, was het logisch om alles wat zij over specifieke onderwerpen had geschreven te verzamelen en uit te geven. Zo ontstond een reeks van zgn. ‘compilations’ (Counsels for Young People, Counsels on Diet and Food, Counsels for Sabbath School Workers, etc. etc.).

Maar sindsdien deden zowel vijanden van de kerk (bijv. D.M. Canright) als mensen die (aanvankelijk) heel loyaal waren jegens de kerk (bijv. Walter Rhea, Ronald Numbers, e.a.) allerlei ontdekkingen over de ontstaansgeschiedenis van veel van Ellen White’s boeken. Daarbij kwam steeds weer de beschuldiging van uitgebreid plagiaat naar boven.

Zo langzamerhand is veel van de kruitdamp rond deze controverses opgetrokken en werd het tijd dat zorgvuldig historisch onderzoek de belangrijkste dingen op een rij zou zetten. In recente maanden zijn twee belangrijke boeken verschenen die heel veel kunnen verhelderen. In de eerste plaats is dat een boekje dat al in 2006 in een kleine oplage verscheen (en toen nauwelijks bekendheid kreeg), maar dat nu opnieuw is uitgegeven. Het is van de hand van dr.  Gilbert Valentine, die heel helder in kaart brengt wat er zoals gebeurde nadat Ellen White gestorven.[2] Er ontbrandde toen een hevige strijd tussen de erfgenamen van Ellen White en de leiding van de kerk over de vraag wie nu de rechten bezat en wie over verdere publicaties van haar hand zou mogen beslissen. Het feit dat Ellen White een flinke schuld had toen zij stierf maakte zaak oneindig veel gecompliceerder.

Een ander boek dat enkele weken geleden verscheen is van George Knight, een expert ten aanzien van de geschiedenis van onze kerk en ook van de problematiek rond Ellen White. Zijn nieuwste boek heet: Ellen White: Afterlife.[3] Hij analyseert de geschiedenis van de receptie en het gebruik van het werk van Ellen White in de eeuw die sinds haar dood is verstreken. Het geeft een fascinerend overzicht van de dilemma’s die naar voren kwamen, en van de aarzeling van de kerk om te erkennen dat er niet altijd een volledig waarheidsgetrouw beeld was gegeven van de persoon en het werk van Ellen White.

De bedoeling van beide schrijvers is geenszins om Ellen White onderuit te halen, maar om feiten van fictie te scheiden en de kerkleden te helpen een evenwichtiger beeld te vormen van deze markante vrouw.

(PS.  De simpelste manier om deze boeken te bestellen is via Amazon.com. )



[1] Reinder Bruinsma, In All Humility: Saying “No” to Last Generation Theology (Oak & Acorn, 2018).

[2] Gilbert M. Valentine, The Struggle for the Prophetic Heritage (Oak and Acorn, 2019)

[3] George R. Knight, Ellen White: Afterlife (Pacific Press Publishing Association, 2019)