Verhoogt veganist-zijn je kans op eeuwig behoud?

Een artikel in het maartnummer van het Amerikaanse tijdschrift Christianity Today trok mijn aandacht vanwege de titel: “Veel adventisten in Azië en Afrika geloven dat je veganist moet zijn om te worden gered.” Vaak dekt de titel niet helemaal de inhoud van een artikel en dat is in dit geval ook zo. Maar de titel “triggerde” me voldoende om na te gaan waar de schrijver van dit artikel haar informatie aan ontleende. Dat blijkt een studie te zijn van dr. Duane C. McBride, die sinds 1986 als onderzoeker en docent verbonden is aan de afdeling voor gedragswetenschappen van de adventistische Andrews University in Berrien Springs (Michigan, VS).

Wie het gehele rapport, dat kort geleden werd gepubliceerd en zo’n zestig bladzijden beslaat, wil lezen, verwijs ik naar het internet waar je het gemakkelijk kunt vinden. McBride wilde onderzoeken hoe de leden van de Adventkerk wereldwijd denken over het belang van de gezondheidsboodschap van hun kerk en in hoeverre zij zich in de praktijk aan de principes daarvan houden. Maar hij wilde vooral ook weten of adventisten al dan niet geloven dat het zich houden aan de gezondheidsprincipes van invloed is op hun kans om voor eeuwig te worden gered.

Het onderzoek werd in 2017 en 2018 gehouden onder een populatie van ruim 63 duizend personen in alle “divisies” van de wereldkerk. De vragenlijst werd vertaald in ongeveer zestig talen. Ruim tachtig procent van de ondervraagden gaf te kennen dat zij geloven dat de adventistische gezondheidsboodschap behoort tot de belangrijkste geloofspunten van de kerk. Veel deelnemers aan het onderzoek gaven wel toe dat zij selectief waren in het naleven van de gezondheidsprincipes, maar 91 procent gaf aan geen druppel alcohol te gebruiken en slechts drie procent bekende niet van de tabak af te kunnen blijven. De uitkomsten verschilden wel aanzienlijk per divisie, met name wat vegetarisme en veganisme betreft.

De uitkomsten zijn verrassend positief, maar bij de interpretatie ervan moet men wel bedenken dat deze vragenlijst in de meeste gevallen door kerkgangers tijdens een kerkdienst werd ingevuld. Dat wil dus zeggen dat de antwoorden vooral van actieve leden afkomstig zijn en een aanzienlijke groep niet vertegenwoordigd is. Maar wat mij bij de uitkomsten werkelijk verraste was dat zo’n 47 procent van de kerkleden volgens dit onderzoek gelooft dat het nakomen van de gezondheidsvoorschriften op de een of andere manier van invloed is op het al dan niet behouden worden. Hoe dat nu precies in elkaar zit blijft (althans voor mij) in belangrijke mate onduidelijk. Want desgevraagd zeiden zo’n 95 procent van alle ondervraagden ook dat zij geloven dat mensen worden gered door het offer van Jezus Christus.

We stuiten hier op een tegenstrijdigheid die hardnekkig het profiel van een groot deel van de Adventkerk blijft bepalen. Enerzijds zijn adventisten protestanten die staan op het reformatorische fundament van sola fide (door geloof alleen). Maar tegelijkertijd blijkt er toch ook in brede kring een moeilijk uit te roeien gedachte te bestaan dat óf wij gered worden toch ook wel afhangt van onze daden. De Adventkerk heeft in de loop van haar geschiedenis altijd moeten strijden tegen legalisme (oftewel wetticisme), werkgerechtigheid en perfectionisme. Dit onderzoek laat zien dat dit nog steeds het geval is, vooral in de niet-westerse segmenten van de kerk. Waar in Noord-Amerika slechts 4,3 procent van de kerkleden meent dat hun zaligheid deels afhangt van hun naleven van de kerkelijke gezondheidsbeginselen, en dit percentage ook in Europa vergelijkbaar laag is, denken in zuidelijk Azië en Oost-Afrika respectievelijk 80 procent en 74 procent dat dit wel degelijk van invloed is of ze al dan niet de eeuwigheid zullen beërven. De percentages van de andere divisies liggen daartussenin.

Eerlijk gezegd ben ik hiervan wel behoorlijk geschrokken. Het doet de vraag rijzen: Wat kunnen we wereldwijd (maar ook dicht bij huis) doen om deze situatie te corrigeren? Hoe kunnen we de gezondheidsprincipes zo promoten en toepassen dat ze tot zegen kunnen zijn, zonder dat het de gedachte voedt dat ons behoud niet alleen door Christus is, maar dat wij daar zelf ook een handje bij moeten helpen? Hier ligt een geweldige uitdaging als we echt een protestantse kerk willen zijn met mensen die hun heil voor honderd procent van Christus verwachten!

Hans Küng — de dood van een “dwarsdenker”

Deze week—-om precies te zijn op dinsdag 6 april—-overleed een van de grootste theologen van onze tijd. Hans Küng blies op 93-jarige leeftijd de laatste adem uit in zijn huis in het Duitse Tübingen. Hij was rooms-katholiek maar zijn vele (en vaak dikke) boeken werden vooral ook door protestanten gelezen. In een van de vele “in memoriams” die deze week in de kranten verschenen werd hij terecht “de oppositieleider binnen de rooms-katholieke kerk” genoemd.

Wie meer wil weten van Küng’s lange, en volle, leven kan terecht in zijn autobiografie van drie dikke delen, waarvan het laatste deel in 2013 verscheen (de Nederlandse vertaling in 2015). Toen hij daaraan nog bezig was, hoopte hij vurig dat hem de tijd gegeven zou worden om dat werk af te maken. Dat werd hem gegund!

Op 11-jarige leeftijd wilde Küng al priester worden. De wens werd in 1954, toen hij 26 jaar oud was, vervuld en hij is zijn leven lang priester gebleven. Dat was niet zonder de nodige hobbels, want hij raakte in conflict met zijn kerk. Hij ging theologie studeren, promoveerde vier jaar nadat hij tot priester was gewijd en werd al snel docent aan de universiteit in Tübingen, waar hij op 30-jarige leeftijd promoveerde op een proefschrift over de theologie van Karl Barth. Een van zijn medestudenten, en daarna een collega, in Tübingen was Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI. Hun theologische wegen scheidden steeds verder naarmate de jaren verliepen, waarbij Ratzinger steeds verder in conservatieve richting afboog en Küng zich juist in tegenovergestelde richting ontwikkelde.

Küng en Ratzinger waren overigens niet de enige bekende theologen die afkomstig waren van Tübingen. Ook Jan Paulsen, de voormalige voorzitter van de adventistische wereldkerk, bracht er een aantal jaren voor studie door en promoveerde aan deze zelfde universiteit. [Er zijn adventisten die het maar bedenkelijk vinden dat een adventistische leider een dergelijke academische achtergrond heeft; zij doen er goed aan te beseffen dat ook de huidige wereldvoorzitter, Ted Wilson, een doctorsgraad heeft behaald aan een niet-adventistische universiteit.]

Aanvankelijk werd Küng in zijn kerk zeer gewaardeerd. Hij werd een van de vooraanstaande theologische adviseurs van de paus tijdens het Tweede Vaticaanse Concilie. Maar de liefde van de katholieke hiërarchie voor Küng verkoelde daarna snel, vooral nadat in 1970 zijn boek Onfeilbaar verscheen. Daarin maakte hij duidelijk dat hij grote bedenkingen had tegen de manier waarop het pausambt zich had ontwikkeld. Ook andere aspecten van de kerkelijke leer, zoals het verplichte celibaat voor priesters, wees hij af. Küng’s boek kwam terecht op de bureaus van de Congregatie van de Geloofsleer. Het uiteindelijke gevolg was een soort inquisitie waarbij Küng zijn “leerbevoegdheid” kwijtraakte, d.w.z. dat hij niet langer namens zijn kerk theologie mocht doceren. Hij bleef wel zijn leven lang aan de universiteit van Tübingen verbonden, maar zonder deze kerkelijke goedkeuring.

Hans Küng bleef een luis in de katholieke pels. Je zou hem een “dwarsdenker” kunnen noemen. Ik werd aan dat mooie woord herinnerd toen ik deze week de nieuwe biografie van Erasmus, van de hand van historica Sandra Langereis, kocht. Zij noemde haar werk: Erasmus: Dwarsdenker. De beroemde Nederlandse filosoof, theoloog en taalkundige was een tijdgenoot van Luther. Hij was in vele opzichten een kerkhervormer, maar hij keerde zich nooit van zijn kerk af. Ook Hans Küng was zo’n “dwarsdenker”, een “hervormer” die trouw bleef aan zijn kerk. Het is een combinatie die mij bijzonder aanspreekt. Er kan natuurlijk een punt komen waarop iemand uit gewetensnood zijn kerk moet verlaten, maar nooit voordat hij/zij alles gedaan heeft om zich van binnenuit voor verandering van denken en doen van de kerk in te zetten.

Elke kerk heeft zulke “dwarsdenkers” nodig: critici die van hun kerk houden en daaraan loyaal willen blijven. Dat kan grote problemen voor de betrokkene veroorzaken, zoals in de Adventkerk bijvoorbeeld ”dwarsdenker” Desmond Ford ondervond.” Johannes A. van der Ven, een Nederlandse hoogleraar in de praktische theologie, schreef ooit dat de kerk altijd behoefte heeft aan reformatie maar dat reformatie nooit zonder conflict zal plaatsvinden. “In feite,” schrijft hij, “hangt de reformatie van de kerk af van conflicten en hun evenwichtige behandeling. Het afwezig zijn van conflicten is vaak een teken van een lage frequentie en zwakke intensiteit van interacties tussen leden in de kerk.”(Ecclessiology in Context; Grand Rapids: Eerdmans Publishing Company, 1996), blz. 381.) Hoewel het waar is dat een gemeenschap niet kan bestaan zonder een grote mate van consensus over wat zij wil en wat zij is, kunnen meningsverschillen een gezonde invloed hebben, en hoeft dit de eenheid van de kerk niet te bedreigen. Verschil van mening dwingt een gemeenschap na te denken over wat en wie zij is. Het is daarom ook belangrijk dat een gemeenschap kanalen creëert voor het uiten van de meningen van “dwarsdenkers.”

Er is zeker sprake van een spanningsveld. Wie lid is van een kerk of werkzaam is in een kerk moet aandacht schenken aan wat die kerk zegt, maar tegelijkertijd moet de kerk ook luisteren naar wat individuele leden zeggen. Hans Küng heeft zijn hele werkzame leven in dat spanningsveld geleefd en gewerkt. Zijn kerk en velen daarbuiten zijn er grotelijks door verrijkt.

Reputatieschade

Voordat we onze kritiek spuien op de kerkgangers in Urk en Krimpen aan den IJssel moeten we vaststellen dat ze één ding heel goed hebben begrepen. Regelmatig kerkbezoek is geen luxe bijkomstigheid voor christenen, maar een essentieel onderdeel van de christelijke beleving. Natuurlijk is geloof iets persoonlijks, maar geloven doe je toch ook samen met andere mensen. We spreken niet voor niets over een geloofsgemeenschap. Het is een door en door bijbels gegeven dat we als gelovigen een sterke band hebben met medegelovigen en dat het samen aanbidden en samen zingen, en naar het Woord luisteren, heel wezenlijk is.

Maar het was onverstandig van de kerkelijke gemeenten in Urk en Krimpen om de regels van de Corona-regels te negeren en niet te accepteren dat, zolang de pandemie niet onder controle is, we ons tevreden moeten stellen met digitale kerkdiensten. Kerkelijke gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor hun gemeenteleden en voor alle mensen met wie hun gemeenteleden in contact komen. Het argument dat men zich, ondanks het feit dat meer dan 500 mensen bijeen waren, keurig aan de anderhalve-meter-regel heeft gehouden en andere voorzorgsmaatregelen heeft genomen, is niet steekhoudend. Men had kunnen voorzien dat de gevolgde strategie tot veel commotie zou leiden en dat de pers zich in flinke aantallen op dit “nieuws” zou storten.

Op zich was dat al reden genoeg om te vrezen dat het imago van de kerk (en niet alleen van de Gereformeerde Gemeenten) een flinke deuk zou oplopen. En die imagoschade werd nog een stuk erger doordat enkele kerkleden de journalisten die verslag deden met geweld probeerden te verjagen. Het laat zich indenken dat er overal in het land mensen zijn die bij het zien van de televisiebeelden daarin een bevestiging zien van wat ze al lang dachten, namelijk dat christenen hypocrieten zijn die mooi praten maar in de praktijk weinig christelijk handelen. En een beetje begrijpelijk is dat wel als ze zien dat mensen naar de kerk gaan en voordat ze de kerk binnengaan enkele journalisten schoppen en slaan, of zelfs op hen inrijden.

Het imago van de christelijke kerk heeft in het recente verleden heel veel schade opgelopen. Daarbij valt vooral te denken aan de seksuele misbruik-schandalen in de katholieke kerk (maar ook in andere kerken). Mensen vergeten snel dat er op de meeste pastores niets valt aan te merken. Maar bij heel veel mensen blijft het idee hangen dat voorgangers merendeels huichelaars zijn.

De dominees en de kerkenraden in Urk en Krimpen hadden moeten beseffen dat door hun optreden de reputatie van christenen ernstig is geschaad. En dat betekent dan ook dat de naam van God ernstig in diskrediet is gebracht.

Elke christelijke gemeenschap moet bedenken dat mensen scherp in de gaten houden hoe christenen zich gedragen en dat christenen letterlijk hun naam hoog moeten houden, d.w.z. dat zij de naam van de Christus, die zij als hun Heer belijden, eer moeten aandoen. En dat geldt natuurlijk voor iedere man en vrouw die zichzelf christen noemt. Niemand mag verwachten dat christenen volmaakt zijn, maar als zij zich pertinent onchristelijk gedragen dan schaden zij de reputatie van de kerk en daarmee ook die van de Heer van de kerk.

Could the church disappear?

Among the statements by Ellen White that we hear over and over again in the Adventist Church is this one: “We have nothing to fear for the future, as long as we do not forget how the Lord has led us in the past.” This statement refers to the future of the church, and over the years has encouraged many Adventists. There may at times be problems in the church, and there may be good reasons to be concerned about certain developments, but we may trust that the church will not be shipwrecked. After all, it is “God’s last church,” and, therefore, we may have the confidence that He will not abandon his church!

In this blog I will not pursue the question how we should define the term “last church,” and whether we can refer to ourselves without hesitation as “God’s church”. In any case, I think these words must be used with care, and we should guard against spiritual arrogance. I just want to pose the question whether we can be sure that the future of our church is assured. Will the church continue to grow, and continue to have a global presence? And can we be sure that the Adventist Church will still exist in some form some or another some fifty years from now?

Church history teaches us how, over time, churches and movements arose and disappeared again. This was already true in the first centuries. Take for example the situation in North Africa. At one time the church was strongly represented in that part of the world. Augustine was the bishop of the city of Hippo in North Africa. He was one of many church leaders in that region during the time when it was still ruled by the Romans. But from the fourth century onwards, North-African Christianity shriveled until it was gone. And take England. The gospel won British converts as early as in the second century. But the church disappeared again, only to make a new start in the seventh century. Countless movements and groups arose in the long Middle Ages but quietly disappeared again. And, everywhere, after that – also in the Netherlands – religious groups started, grew and disappeared again.

According to the well-known sociologist of religion David O. Moberg (born 1922), churches, like other organizations, usually go through a cycle of five different stages: (1) a movement begins; (2) formal organization; (3) maximum strength and efficiency; (4) institutionalization and increasing bureaucracy; (5) disintegration. Might this also be true of the Seventh-day Adventist Church? Can we be sure that God will protect us against this?

The omens are not favorable, especially in Western countries. Just this past week I read in a magazine that leaders of the Church of Canada fear that their church will virtually disappear within twenty years. Such reports are becoming ever more frequent, coming from numerous countries. Secularization and church-leaving continue to increase at an alarming rate. While there is still much interest in spirituality, there is less and less interest in institutionalized Christianity. And what the impact of the current pandemic on the church will be is still a big question mark.

The influences that lead to a decrease in the membership of many churches are also making themselves felt in the Adventist Church. In numerous countries, the church remains at previous levels only because of migration. But even among the “new members” the same developments can already be observed that previously decimated the number of “original” members. Globally, the church has problems with the retention of its members. Some forty percent of newly recruited members have disappeared after a relatively short time. A large proportion of our young people disappears or never joins the church of their parents. Many congregations no longer grow or simply disappear.

I am becoming increasingly convinced that we must fear for the future of our church. But at the same time, I refuse to be fatalistic or to be content that “it will last for as long as I will live.” But the church can only have a future–in whatever form or size–if it succeeds again in being relevant in what it says and (especially) does. That will require changes-probably very radical changes. Not everyone will be happy about that. It involves risks. That means, among other things, that we will have to let go of certain ideas and traditions, become fully inclusive, and initiate new things. But we can only overcome our fears for the future of the church if we have the courage to change course, with the goal of (to use a classic Adventist term) recovering “present truth.”

Was Ellen White een bedriegster?

Meer dan vier decennia geleden gooide Ronald Numbers met zijn boek Prophetess of Health een bom in de vijver van het Adventisme. Hij onthulde hoe Ellen G. White veel minder origineel was in haar ideeën over gezondheid en gezondheidshervorming dan de meeste Zevende-dags Adventisten tot die tijd dachten. Hij documenteerde zorgvuldig hoe zij haar opvattingen over gezondheid had “geleend” van “gezondheidshervormers” uit haar tijd. Dit was in flagrante tegenspraak met haar bewering dat alles wat zij over dat onderwerp schreef gebaseerd was op wat God haar had getoond in een visioen dat zij in 1863 kreeg. Ik herinner me dat het boek van Numbers me destijds niet zo veel deed. Ik was eerder gefascineerd dan geschokt. Maar naarmate er meer informatie kwam over Ellen White’s gebruik van andere auteurs, werden de beschuldigingen van plagiaat steeds luider. Deze beschuldigingen waren echter niet nieuw. Eerdere critici van Ellen White hadden er al op gewezen dat Ellen White grote stukken overnam uit andere boeken, zonder de oorspronkelijke auteurs daarbij te noemen. Maar toen Walter Rea en anderen tot in detail uitplozen hoe de profeet andere bronnen overschreef, begon dit bij mij ernstige vragen op te roepen over de echtheid van haar profetische gave. En ik was heel ontevreden over de onbevredigende manier waarop de kerk op hun kritiek trachtte te antwoorden.

Ik werd echter veel meer van mijn stuk gebracht door het boek dat ik in de afgelopen week las: Ellen White: a Psychobiography, door Steve Daily (Page Publishing Inc., 2020). De baan en het lidmaatschap van de schrijver is niet in het geding, aangezien hij het Adventisme zo’n tien jaar geleden al heeft verlaten. Maar toen hij nog lid en werknemer van de kerk was, had hij al heel duidelijk zijn twijfels geuit over de manier waarop Ellen White haar “profetische” gave had gemanifesteerd. In zijn recente boek van 360 pagina’s gaat hij veel verder dan wat hij eerder over Ellen White schreef. Wat nieuw is aan deze benadering van haar persoon en haar werk is zijn poging om te analyseren wat voor soort persoon zij was en wat haar motiveerde om de dingen te doen die zij deed. Daily heeft niet alleen een achtergrond in theologie maar ook in psychologie. En dit, meent hij, stelt hem in staat om deze psychobiografie te schrijven. Zijn conclusies, indien correct, zijn zeer verontrustend. Hij schildert haar af als een “pathologische leugenaar” en als een “sociopaat”. Bovendien toont zijn portret van Ellen een vrouw die steeds haar wil wilde doordrukken en die haar “visioenen” gebruikte als instrumenten om kerkleiders, die het met haar oneens waren, te bekritiseren, of zelfs te verwijderen. Haar plagiaat was onethisch, frauduleus, en soms zelfs misdadig, en de manier waarop zij probeerde haar uitgebreide gebruik van andere auteurs te verbergen of uit te leggen, was volstrekt oneerlijk. Bovendien bleek veel van wat zij schreef onwaar te zijn, en de leiders van de kerk waren in hoge mate schuldig aan het door de vingers zien van haar praktijken of het toedekken van allerlei kwalijke zaken, uit angst dat het ontmaskeren van Ellen White als de bedriegster die zij was, een schok teweeg zou brengen onder de kerkleden. De profeet schreef anderen een strikte gedragscode en gedetailleerde dieetvoorschriften voor, maar hield zichzelf vaak niet aan deze principes. En hoewel zij een leidende rol in de geheelonthoudersbeweging ambieerde, was zij bij tijd en wijle zelf verslaafd aan alcoholhoudende dranken. Bovendien verrijkten Ellen White en haar man James zichzelf en na de dood van James leefde Ellen op steeds grotere voet. Door de jaren heen “verdiende” zij een enorm bedrag aan royalty’s, en vond zij extra bronnen om zichzelf te verrijken, maar zij liet een flink aantal schuldeisers achter toen zij stierf en zadelde zij de kerk op met een flinke schuld. En zo gaat Daily’s lijstje verder.

Hoeveel is waar van wat Steve Daily beweert? Op basis van wat ik in de loop van de tijd heb gelezen, kan ik niet ontkennen dat helaas veel van de feiten die hij noemt waar zijn, of op zijn minst geloofwaardig. De uitgebreide eindnoten laten zien dat het boek op gedegen onderzoek berust. Ook andere recente boeken hebben aan het licht gebracht dat zowel Ellen als James niet in alle opzichten de geestelijke reuzen waren die men vaak van hen heeft gemaakt. Zo laat Gerald Wheeler in zijn biografie van James White zien hoe James een dubieuze reputatie had als een sjacheraar, die voortdurend betrokken was bij allerlei commerciële activiteiten. Gilbert Valentine heeft in verschillende fascinerende boeken nauwgezet beschreven hoe politiek en manipulatief Ellen kon zijn in haar pogingen om haar ideeën op te leggen aan de leiding van de kerk, en hoe zowel James als Ellen op sommige momenten nogal onaangenaam waren (om het zacht uit te drukken) tegen hun collega’s. Ik kijk uit naar verder onderzoek naar enkele van de zaken die Daily aan de kaak stelt. Het is belangrijk dat we weten wat waar is, of wat niet volledig kan worden onderbouwd en wat misschien overdreven is. Op het eerste gezicht lijkt Steve Daily gedegen werk te hebben geleverd door voldoende bronnen voor zijn beweringen aan te dragen, maar ik vraag me af in hoeverre hij misschien selectief is geweest bij het gebruik van zijn bronnen.

Al deze aspecten zijn belangrijk, maar wat mij vooral verontrustte toen ik het boek las was de agressieve toon en de voortdurend herhaalde beschuldiging dat Ellen White een listige leugenaar en bedriegster was, die zichzelf op zeer dubieuze manieren verrijkte en een “oplichtster” in optima forma was. Ik vraag me af of die karakterisering terecht is. Was zij inderdaad zo’n boosaardig iemand die volhardde in een levenslang project van bedrog? Ik vind het moeilijk dit te geloven. Ik heb de indruk dat het boek een soort agressieve minachting voor het voorwerp van onderzoek tentoonspreidt die (althans volgens mij) verder gaat dan objectieve wetenschap. Moet de psychobiografische benadering misschien ook worden toegepast op de auteur?

De hamvraag is, denk ik, of dit een grote impact zal hebben op de kerk en hoe de kerk moet/zal reageren. Ik denk dat verschillende segmenten van de wereldkerk op verschillende manieren geraakt zullen worden. De realiteit is dat wereldwijd de meeste zevende-dags adventisten heel weinig weten over mevrouw White en niets of heel weinig gelezen hebben van wat zij heeft geschreven. Zelfs in de westerse wereld worden de meeste van haar boeken gekocht door een relatief kleine minderheid. De overgrote meerderheid van de leden van de kerk zal nooit van Steve Daily’s boek horen en zal er niet door worden beïnvloed. Aan de andere kant is er een veel kleinere, maar invloedrijke (en vaak vocale) groep die het boek van Steve Daily onmiddellijk zal wegzetten als de wraakzuchtige aanval van een gefrustreerde ex-Adventist, en dat het eenvoudigweg moet worden beschouwd als deel van Satans sluwe strategie om, waar hij kan, het werk van “de Geest der profetie” te ondermijnen.

Er is echter ook een derde segment, namelijk van degenen die zich in de loop van de tijd bewust zijn geworden van de vele gevoelige kwesties rond Ellen White (en haar echtgenoot), en die steeds sceptischer zijn geworden ten aanzien van de manier waarop haar geschriften werden en worden gebruikt om de kerk in een bepaalde richting te sturen en om traditionele leerstellige standpunten kracht bij te zetten, in het bijzonder met betrekking tot eindtijd. Veel predikanten, leraren en leiders op alle niveaus, en andere opiniemakers, maken deel uit van dit segment van de kerk. Zij zullen Steve Daily’s boek kritisch lezen en het soort vragen stellen dat ik hierboven noemde. En zij eisen bevredigende en eerlijke antwoorden. Het geven van deze antwoorden is niet alleen een dringende noodzaak op korte termijn, maar heeft ook implicaties voor lange termijn. Daily’s boek is niet de eerste of de laatste evaluatie van Ellen White’s levenswerk, maar draagt bij aan een steeds gedetailleerder en zorgelijker beeld van haar. Het is een beeld dat niet genegeerd kan worden.

Ik blijf geloven dat Ellen White een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van de kerk waartoe ik behoor. Ik blijf bewijzen zien dat haar werk een belangrijke factor is geweest in de groei en ontwikkeling van het Adventisme. Ik geloof dat haar boeken, hoe ze ook geschreven mogen zijn, het geloof van vele kerkleden hebben versterkt. Maar ik realiseer me ook dat zij verre van volmaakt was. Ze leefde in het Victoriaanse tijdperk, in het Amerika van de negentiende eeuw. Zij was een onvolmaakt kind van haar tijd, te midden van andere onvolmaakte mensen, die samen bouwden aan de zich ontwikkelende kerk. Ik ben ervan overtuigd dat de kerkleiding in het verleden veel opener had moeten zijn over de aspecten van haar werk die twijfelachtig waren en over allerlei dingen die zij zei en schreef die maar het beste vergeten kunnen worden in plaats van op creatieve manier te worden goedgepraat. Het zal niet gemakkelijk zijn om het officiële, maar vervormde en soms mythische, beeld van Ellen White, dat aan de kerk is voorgehouden en steeds krachtig is verdedigd, recht te zetten. Er zal moed voor nodig zijn en het zal veel discussie en zelfs verwarring veroorzaken. Maar het is, naar mijn mening, de enige lange-termijn benadering die de kerk voor verdere narigheid zal behoeden. De enige manier om dit derde ledensegment binnen de Adventbeweging te houden, is het verwijderen van het aureool van heiligheid dat Ellen White steeds meer omgaf. Zij moet van haar onterechte voetstuk worden gehaald en de herinnering aan haar persoon en werk moet in ere worden gehouden op een manier die haar bijdrage aan de kerk erkent, maar die ook historisch juist is.

De kerk heeft leiders nodig die bereid zijn dit pijnlijke proces aan te gaan. Sommige leden zullen de kerk misschien verlaten, omdat zij zich verraden voelen door het feit dat dingen in de doofpot zijn gestopt en dat de kerk in onwetendheid is gehouden over ernstige problemen die bij meer ingewijden al lang bekend waren. Maar het zal veel Adventistische gelovigen – die zich nu onderweg zijn naar de achterdeur van de kerk , omdat zij geen antwoorden krijgen die zij als eerlijk ervaren – helpen om bij de kerk te blijven. Deze leden kunnen een essentiële rol spelen om de kerk sterk en geloofwaardig te houden in de komende tijd.